De mey-blom of de zomer-spruyt
(ca. 1734)–Anoniem Mey-blom of de zomer-spruyt, De– AuteursrechtvrijOp een aengename Voys.
VRienden zonder Wijn
Kan niemant vrolijk wezen,
Hy kan ons genesen,
En ’t zeer goed Medicijn:
ô Wijn: ô edele Wijn:
Die doe ons hart verheugen,
Drinken groote teugen,
Laet ons lustig vrolijk zijn.
Bagchus goede vriend,
Wat hebt gy lekk’re teugen,
Wel wie zou u niet meugen,
| |
[pagina 36]
| |
Daer gy word van al bemind?
Ik lag wat met de min,
Mijn vryheyd te verkoopen,
De meyd na ’t gat te loopen,
Dat is gansch niet na mijn zin.
Onzen Heer traktant,
Die laet daer niet by rusten,
Terwijlwe ons wat verlusten,
Schonk ons lustig abondant.
Voor my ik heb te veel,
Ik zou schier de hoogte krijgen
Neen ik kan ’t niet zwijgen
Ik ben schier vol tot aen mijn keel.
Nu is Bacghus weg.
Wel wat zal ik gaen beginnen
Speelen ’t spel van minnen
Neen dat is niet regt;
Voorwaer het was goed
Roosjes te gaen plukken
Och dat zou niet lukken
Ik jou nochtans wel ontmoet.
Evenwel in ’t rond
moet ’er nog zijn gedronken
Wy zijn dog al beschonken
Want ik ’er noyt beter vond:
Want in dat Bagchus nat
Dat ons werd aangepresen
Een medicijn te wezen,
Dat maekt ons de herssens rat.
’t Verdrijft al ongemag,
Van Venus quade plagen,
Die altijd nagt en dagen,
Met zijn pylen door ons steekt:
Cupidootje gaet weg,
Met al uw geyle lonkjes,
En al uw minne vonkjes,
Want gy nu gansch on-
derlegt.
| |
[pagina 37]
| |
Oorlof gy Vrienden al,
Wilt het met Bagchus houwen Laet al die Pronk-Juffrouwen,
Zy maken uw zinnen mal: drink nu maer lustig aen,
Uyt kannen en uyt glasen,
Laet al die Minnaers dwasen,
Ik zal my met wijn belaen.
|
|