Merlyn. Jaargang 4
(1966)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
[pagina 466]
| |
Jacques HamelinkAlaska
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] | |
[pagina 467]
| |
Jacques HamelinkHuiverman
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] | |
[pagina 468]
| |
Jacques HamelinkHoren
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] | |
[pagina 469]
| |
Jacques Hamelink | |
Equilibrium
Nacht roert geheimtaal aan.
Mijn slijmmond heeft de smaak van pepermunt.
Hees bloedgroepgevoel: ik ben mijn eigen kind.
De huid sluit nauw om het vlees.
Ononderbroken klokken uren met droge keel.
In holten van kalmoes tovert de wind.
Ik ben geheel één met mijn lichaam,
Een koortsvrome gezindte. Ergens in huis is schik
Omdat de kerkdienst nog niet begint.
| |
[pagina 470]
| |
Jacques Hamelink | |
Bivak
Herfst. Wij huizen in schuilkelders.
Egelstellingen werden betrokken. Wij zijn
Roestende legers, nevelbruiden.
Middeleeuws liggen de akkers bekleed
Met bossen en steden. Onze lichamen
Raken verkleefd aan meeldraden, dicht.
Ontheemd zijn wij weerom,
Aangewezen op droogkruiden,
Duizelingen, wervelgaten, lichtekooien.
Mompelen in onze keel, mompelen
Beweert veel meer dan wij weten
Aan warme kleinsteedse geheimenissen,
Mompelen en zich vergissen in wegen.
Wij zitten stil, witbezweet opeens,
Onbekend in slaapwandelende winterkwartieren:
Kilte en vroege koningsveren van kinderen.
| |
[pagina 471]
| |
Jacques HamelinkKindergedicht
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] | |
[pagina 473]
| |
H.C. ten Berge | |
Ekstravaganten
Naar bazel naar mexiko-city
schuiven arnout en heer omnes, steekt
heer omnes als een goed gezwel zijn snuit in molm en luis
waar taal is onttoverd
en de wortels van de grijns een grimlach begroeten
zoekt heer omnes de korrupte image
te ontkleden, te tuchtigen
zoals de klopper van de voetveeg zich tegoed doet
aan de deurmat
hitst hij het konvent op van de letternonnen
die met arnout liever nayen
dan de spil hanteren,
waardoor taal de klos was
van teveel geparfumeerde buidelheren
zegt heer omnes die wat aan kan
met de kunsten en kapsones
in de kunsten kraakt
zegt hij
in nomine pannekoeck
filium & tantum
comt weder Butitum nil oft aliquantum
en kruip zo driemaal om het vuur
| |
[pagina 474]
| |
ah de mondspleet verbreedt zich in
ah de m
en
and
y
é
en mom splijt het masker van poëzie
| |
[pagina 475]
| |
Gerrit Kouwenaar | |
Vrienden, geloof het woordenboek
1
Onderweg naar
zie ik een
denk ik aan
vrienden, geloof het woordenboek
sloop de overtreffende trap
dit eigendunkelijk thuiswerk
deel mos mede
reizend in licht ontdaan van
is de wanhoop een bord pap
ik heb een hele wereld gebouwd
met niets en ik lijd
geen armoe
morgen zit ik nu al monter
en ik verhaal lachend -
| |
[pagina 476]
| |
2
zeiden zij mij: al die klinkers
medelezers stijlfiguren meiden
van vroeger in kanten broeken en wat zei je
zei je?
al in een nanacht, maar met nog vóór je
een nacht
en het verbaasde ontwaken dat jij nu langzamerhand
wel van buiten kent
te dof te veel licht, oh kortom
altijd te laat inderdaad te
vroeg tevens
en zeiden zij mij zo zacht maar al die bijtende
klinkers die op fluweel liggen
gapend als klerken op maandag
en fluisterden zij tenslotte zie zo
sociaal als een brood en ik luister
nog en word ouder -
| |
[pagina 477]
| |
3
zelfs als ik er een ogenblik ben
de osmose dus waar is
praat ik er niet van
(omdat vlees etcetera lees
mijn verzamelde werken)
ik laat mij bestaan voor een meisje
gekleurd van wat ik verzwijg
elk oog dat zich bevrijdt uit zijn kassen
en door zwaarder beladen wimpers
zwart mij zijn onschuld aanreikt
breekt valt naar binnen en wordt
al niet meer gezien
mij verplaatsend dwarsdoor de avond
als een domme mol door een washand
is het ogenblik mij het liefste
het dikste het blindste -
| |
[pagina 478]
| |
4
eindelijk weer: als een kaatsende blik
had gebiggeld was zij
zelf paarse traan onder een strodak
was zij verdampt
omdat zij er zijn mocht
in een helderheid als van
een gesmolten ruïne een droom
die jaren later gestold blijkt en zinloos
de niettemin tastbaar aanwezige
toen al onmogelijk getoverde
ontwortelde straten en lanen van vroeger
geklemd in een herfst van wat
zwaarder belommerde iepen
bevolkt door dezelfde meisjes met ogen
nu dochters
ik
mijn hand dicteert mijn cirkels
door eendere lijnen
wat is er gebeurd dat ik deze zelfde
toekomst nu weerzie?
| |
[pagina 479]
| |
5
niets!
daar rijs ik al op de top van de golf!
au!
om 5.43 vliegt
een vlieg in mijn oog
daar rondom het zoëven en straks
van lijf en horloge
alsook de voorlopige eeuwigheid van het decor
toch
hoe zij de trap afdaalde
de laatste trede alvorens
alvorens alles
dus zeg maar die ene seconde / ellendige
mondvol / het steeds weer geringere heden ener
haaswitte dij maar reeds
vertrapt mijn kleinzoon kwijlend de camera
ik druk je de hand
de schoonheid kucht in een borst en pratend over
een bikini een boek een medicijn
legt de arts de nacht op het oog
en schrik je van ledige lucht -
| |
[pagina 480]
| |
Gerrit Kouwenaar | |
Een dikke minuut
Een dikke minuut: god
knipt niet zijn nagels maar de mijne
en als ik zit in mijn stoel valt er niets
te melden noch te beluisteren
zelfs geen mus
de machteloosheid wordt zo groot
dat het geboorteregister te klein wordt
wereld legt zich op wereld
in elke porie van wiens huid dan ook
ik zit / een kubus / half zeven
de groentesoep knort / de braadkip grinnikt / ik
smikkel bij voorbaat / de braadkip
neemt zijn raadsel mee in zijn graf
dwz zo ontstaat taal oa
tegen beter weten onwetend
steeds weer, ontzettend
zinvol en zonder ooit
ook maar iets te bereiken -
| |
[pagina 481]
| |
Gerrit Kouwenaar | |
Bijvoorbeeld
Niets is natuurlijk wanhopig, want wat
doet bijvoorbeeld regen met het tegendeel / bekijk
een mens die een berg ziet
of een grens ruikt
desnoods de belgische
terwijl ik mijn momentjes uitknip
en op zwart/wit papier plak
bijvoorbeeld een indianenkamp of mijn schoenzool, brekend
in de pyreneeën
splijt achter mij de rode zee open, om maar
een kleurig voorbeeld te geven, althans
zo lees ik 's avonds in de krant
in godsnaam / en ook dat
had ik vroeger verduisterd / met een mens bij-
voorbeeld of een ik / waarom niet /
in naams naam
denk om de werkelijkheid, kerel! het is
om te brullen!
op het 1ste net doodgaan, verbeeld
door levenden
op het 2de net storing (volgens
de buurman) -
| |
[pagina 482]
| |
Gerrit Kouwenaar | |
Diep ademhalen
Diep ademhalen: blaas een klem
die sluit op een vorm
een mond, ik 's morgens of 's avonds
een vrouw, vlees of vis
de dood, overbodig lidwoord, alleen
te bezien, nooit
te beleven
gebeurtenissen: sporen in sneeuw
ontdekt op vrijdagochtend, op zaterdag dans-
les, dus de sporen vertrapt tranen, op zon-
dag een wereldoorlog, op maandag
een kater
de onsterfelijkheid van 2 à 3 minuten
per lichaam:
ik ga niet dood maar ik ben het
en zo weet ik, terwijl het licht van de lucht
en wat het aan donker ontwikkelt door mijn pupillen
naar binnen slaat: ik weet dat ik
alles al weet, maar gebaar ontdaan van mijn taal: brood
haas radijzen,
en kan tenslotte alleen
alleen nog en steeds gemeenzamer wat tintelen
van voedselschaarste
als ik mompelend zwijg en
niets meer ervaar -
| |
[pagina 483]
| |
Pé Hawinkels | |
Naar bed
Naar John Donne (1572-1631) Kom, Vrouwe, geen seconde rust voor mij,
Totdat ik - lig, nou ja, maar werk daarbij.
Ziet men de vijand, - ook wie nimmer kruit
Geroken heeft, houdt 't wachten dan niet uit.
Die gordel af, die straalt als 's hemels kring,
Maar om een wereld sluit van schoner schittering.
Speld van uw borst die plaat, die met pailletten
Der dwazen blik de toegang moet beletten.
Rijg los, 't uur, dat zo welluidend slaat,
Zegt mij: 't is tijd, dat gij naar bed toe gaat.
Uìt dat corset, dat 'k zijn geluk benijd
U na te zijn, te stààn, en dat altijd.
Uw jurk onthult een pracht als bloemenweiden,
Waar heuv'lenschaduw steels vandaan komt glijden.
Dat nare kroontje kan nu af; toon nu
De diadeem van haar, die groeit op U.
Die schoenen uit; betreed dan veilig
Dit bed, der liefde tempel zacht & heilig.
Als men een Engel van de hemel ziet,
Is Die in 't wit, als gij, die 'n hemel biedt
Als Mohammed's paradijs; gaan geesten beide
Soorten in 't wit, toch kan men onderscheiden
Een goede Engel van een boze geest:
Dees' zet ons haar rechtop, en die ons vlees.
| |
[pagina 484]
| |
Laat vrij mijn handen dolen, laat ze gaan,
Van voor, van achter, tussen, boven-, onderaan.
Amerika! Mijn nieuw-gevonden-land,Ga naar voetnoot1)
Mijn Rijk, 't best met één man slechts bemand,
Mijn Mijn van Edelstenen, Keizerrijk,
Oh, hoe gezegend dees' ontdekkingsreis!
De vrijheid vind ik pas in deze banden;
Zo zal mijn zegel zijn, waar nu m'n handen.
Spiernaakt! Eerst zò kan men de vreugden leren,
De ziel van 't lichaam, 't lichaam van de kleren
Bevrijd. Juwelen zijn slechts, zo te zeggen,
Atlanta's appels, om mànnen voor te leggen:Ga naar voetnoot2)
Wiens oog voor vrouwensieraad schittert, wel,
't Hunne wil de dwaas misschien, niet hèn.
Zoals een leuke boekomslag voor leken,
Zo moet de opschik van een vrouw bekeken;
Zelf zijn zij boeken van mystiek; géén dan wij
(Wie hun onbesprokenheid genadig zij)
Moet die ontsluierd zien. Welaan, toon nou
Aan mij, vrijuit als aan een vroede vrouw,
U zelve. Vort nou, ook dit linnen weg,
Op onschuld staat geen straf, wat ik U zeg.
Hier, kijk: ìk ben al naakt; nu dan,
Wat moet U meer bedekken dan een man...
| |
[pagina 485]
| |
Leo Vroman | |
Neem b.v. een buurvrouw van ons
Autokarren zijn toch wel
akelig harde schillen hoor
en zo vol geharrewar
dat ze benzienen van woede.
Hun kortgesloten benen
knauwen het jonge lichaam
dat voor ze ligt aan ribbels.
Ik heb hier op de vloer
hun grauwe rubbertanden
alweer bonte giechelpap
uit een maagd zien walsen
daarnet, in gedachten
en dat is nog erger dan op straat.
Ach ja, met mijn tevredenheid
soms ineens wat ontevreden
denk ik dan, voor de narigheid,
dat ik iemand zo bijna aanrijd
en dan erg heb aangereden.
Het waren de nieren ditmaal
op een stukje krantepapier geland
en nat van zwart gootwater
die ik me voorstelde.
Maar vooral bloed
doet het goed
in auto ongelukken
die toch al vergrote vertoningen
van ons wankele denken zijn:
| |
[pagina 486]
| |
een atoom kan ons omver kegelen.
We hebben een heel mooie buurvrouw,
tederheid met sproeten, en een nummer
nog op haar arm getatoueerd.
Finally we are going on a vacation
zei ze geloof ik vorige maand.
Nou, ze is dan ook horizontaal
door een voorruit gevlogen
met open ogen, dichte ogen,
ze was dood, levend, dood
terwijl dat allemaal
Weet je, ik heb grote bezwaren
tegen het sterven van jonge
en dan nog aardige vrouwen.
Slechts hun dode haren
kan ik onbezongen
aan de dood toevertrouwen,
maar de doodstille mond,
het verstijven der wangen,
het wegdrijvend verlangen,
de afkoelende kont,
en het vriendelijk gesmak
waar het lijf in verslapt
als het op wordt geknapt,
eerst nog pop, dan prak,
wie dan nog blijft staan
met gezeur of genot
op ontblotend vergaan
die helpt de dood
het slabbetje aan
van een etende god,
die verkracht zijn wees,
die zet vork en mes
in het eigen vlees,
de verwarrende fles
eens uit warm geduld
met zijn bloed gevuld
| |
[pagina 487]
| |
giet hij glimlachend leeg.
Deze vrouw was
tussen 2 haakjes
door een straalbezopen
tegenligger de koers haha
hik wat? wat kwijt
met een snelheid van
80 mijl per uur stukgeknoeid,
terwijl haar broer reed
laten we zeggen zo
40 mijl per uur,
dat is dus een samenpersing
van hem en zijn 17-jarige dochter
die ook nog naast hem zat
een samenpersing zei ik
a 120 mijl per uur,
nou dat is nog maar
ruim 50 meter per seconde;
en reken dat voor kompleet
dooddrukken 50 centimeter
waarschijnlijk al best werkt
dan waren ze in een honderdste
seconde van lachen tot spatten.
Dat is niet lang genoeg
voor pijn in de benen
maar wel voor gedachten
die als foto's in de lucht
uit een opengescheurde camera
dwarrelen en van licht verkleuren.
Die van de benevelde moordenaar
waren trouwens al vaag.
Was hij maar blijven leven.
Ik had zo graag even
de brakke drank
uit zijn dronken maag
in zijn glazige ogen
uitgeschonken.
| |
[pagina 488]
| |
Ad Zuiderent | |
Death Valley
ik, ik word woest wakker en ik schreeuw
slangen achtervolgen mij door de lucht
ik spring in mijn jaguar en vlucht wat ik kan
langs zoutpannen en canyons
schiet de sheriff neer die mijn papieren vraagt
en sla over de kop het ravijn in
ik, ik word woest wakker en ik schreeuw
mijn jaguar ligt in duizend stukken
mijn hoofd slaat op hol van droogte
er zit een revolver in mijn keel
die de wolken aan flarden schiet
adelaars trekken een regenboog van rouw
ik, ik word woest wakker en ik schreeuw
de witte tarwe spat uiteen in donkere wolken
mijn wigwam scheurt in stuifmeel en dauw
uit mijn bed springen lichtgevende slangen
mijn hoofd rent op mocassins van gestolde liefde
door pijlen omsingeld naar de dodemansvallei
ik, ik word woest wakker en ik schreeuw
|
|