Merlyn. Jaargang 4
(1966)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
De ontdubbelde vader
| |
[pagina 458]
| |
het blikveld van de dorpsbewoners, die hun eigen geschiedenis rond zijn figuur maakten. Die uit vele verhalen opgebouwde geschiedenis krijgt Kasper als historische waarheid te horen, hij kan zich slechts verzetten zonder te kunnen weerleggen: ‘Wanneer hij daarvan hoorde werd hij zo kwaad dat hij de hark neergooide en wegliep. Achter in de struiken, waar niemand hem kon zien, stond hij te huilen. Hij wist niets dat hij er tegen kon zeggen en toch was hij zeker dat het alles gelogen was.’ Wie de vader geweest is, welke daden hij bedreven heeft, het blijft onbekend. Het lijkt erop, dat de vragen rond zijn persoon en leven voor Kasper en de lezer niet meer opgelost zullen worden. Vanaf het tweede hoofdstuk verdwijnt de vader trouwens uit het verhaal. Tot aan het begin van het dertiende hoofdstuk heeft het er de schijn van, dat de geschiedenis van de vader in het eerste hoofdstuk definitief afgesloten is, zodat de vraag naar het ‘waarom’ van het vertellen van die geschiedenis binnen het geheel van deze roman niet onredelijk is, al kan er een verklaring liggen in het levensinzicht van het toeval, dat de jonge Kasper overhoudt uit wat over zijn vader wordt verteld. Dat inzicht is strijdig met de normen gehanteerd door de gemeenschap waarin hij is grootgebracht. Tijdens zijn verdere leven zal die gemeenschap voortdurend Kaspers leven en inzichten blijven toetsen aan haar normen. Van welke aard Kaspers leven zal zijn wordt door de schrijver niet verzwegen. Wanneer de dood van een der juffrouwen, bij wie hij in huis woont, gaat verteld worden, wordt dat als volgt ingeleid: ‘Toen kwam de verandering, de eerste van de slagen die hij te verduren kreeg.’ Het lijkt niet het geëigende middel om de spanning er bij de lezer in te houden; hij weet wat hem te wachten staat; de roman zal een afwikkeling van het aangekondigde zijn. Ondanks de zekerheid van de komende rampen, is er toch een maximum aan spanning bereikt door de voortdurend gesuggereerde mogelijkheid dat de zaken een keer kunnen nemen. Kasper wordt gewaarschuwd, er wordt getracht hem te corrigeren, geen enkele handeling van hem wordt zonder commentaar gelaten. Waarschuwing, poging tot correctie en voortdurend commentaar komen van de ‘vrienden’, die in het begin van het tweede hoofdstuk - Kasper is nog scholier in de stad - hun entree in de roman maken. Lijken zij in het tweede hoofdstuk alleen zichzelf te vertegenwoordigen, vanaf het derde hoofdstuk wordt hun eigenlijke positie binnen de roman duidelijk: de vrienden vertegenwoordigen de gemeenschap en de normen van de gemeenschap. Kasper staat buiten die gemeenschap, hij is een, letterlijk, uitzonderlijke figuur: ‘Al kort daarna was het verschil begonnen en wanneer hij er over nadacht meende hij dat | |
[pagina 459]
| |
het aan hem lag’, zo begint het derde hoofdstuk. Die uitzonderlijkheid plaatst hem in het blikveld van de gemeenschap: er wordt over hem gesproken, zoals er eens door ‘men’ over de vader werd gesproken. Aan het derde hoofdstuk ontleen ik: ‘Aan de rustdag kon hij zich niet houden. Men had er in het dorp aanmerking op gemaakt en vooral van Peter Krien verdroeg hij het slecht, die hem kende en beter had moeten weten’. ‘Er werd verteld dat hij het vak nu degelijk ter hand nam’. ‘Men zag Kasper Valk bezig in zijn tuin van de vroege ochtend tot in de schemering en het werd voor menigeen in het dorp een gewoonte er eens langs te lopen en te kijken hoe tierig er alles stond’. Nu zou Kasper wellicht een even ‘legendarische’ figuur zijn geworden als zijn vader - slechts geobserveerd door ‘men’, die leven en handelen naar eigen normen interpreteert - als hij door zijn huwelijk met een tot de kerkgemeenschap behorende vrouw zijn uitzonderlijkheid niet ten dele had opgeheven, - voor het andere deel is ze er nog door geaccentueerd. Aan zijn huwelijk ontlenen de vrienden de bevoegdheid tot bemoeienis. Hoezeer zij namens de gemeenschap spreken, blijkt uit een passage in het begin van het vijfde hoofdstuk, waar Dirk Blok tot Kasper zegt: ‘Valk, we kennen je voor een eerlijk man, stipt in het werk, al blijf je dan hard van hoofd tegen de waarheid’. Wat de vrienden pogen, zou omschreven kunnen worden als normalisatie van de extremiteiten, in hun ogen door Kasper Valk aangehangen. Gedreven worden zij daarbij door hun waarheid, die zij voor de absolute waarheid houden. Vanaf het eerste schuchtere optreden van de vrienden in het begin van het tweede hoofdstuk blijkt, dat zij en met hen de gemeenschap het in alles, tot in de kleinste dingen toe als het gebruik van kunstmest door Kasper, met Valk oneens zijn. Alle dagen van Kasper worden begeleid door hun tegenstem. Uitvoerige discussies hebben niet plaats. Men kan in de bekoring komen een vergelijking te maken met het boek Job. Er zijn evenwel te veel verschillen om die vergelijking zinvol te maken, al zijn er enkele plaatsen in De grauwe vogels die in opzet aan Job herinneren. In het boek Job heeft men te doen met een theologische discussie na afloop van de ramp; het boek is grotendeels een bezinning achteraf. Was de geschiedenis van tegenslagen van Kasper Valk ononderbroken verteld tot het uiterste punt dat deze ramphistorie in het voorlaatste hoofdstuk bereikt en zouden daarna de vrienden in discussie met Kapser Valk zijn gekomen, er zou van overeenkomst gesproken kunnen worden. In De grauwe vogels heeft evenwel nauwelijks bezinning achteraf plaats; er is bij de vrienden juist een voortdurende poging de door hen voorziene fatale afloop te voorko- | |
[pagina 460]
| |
men door Kasper van zijn uitersten terug te brengen: het negeren van de waarheid en het niet erkennen van Gods hand; zijn extreme naastenliefde, waarvan het oer-christelijk karakter - Kasper denkt en doet vaak christelijker dan de vertegenwoordigers van de christelijke gemeenschap - de vrienden ontgaat. In hoeverre werkt het optreden van de vrienden nu spanningverwekkend? De vrienden vertegenwoordigen niet alleen de toevallige dorpsgemeenschap waarin Kasper woont; zij representeren ook het ‘gezonde verstand’, de middelmaat, krachtens welke ‘men’ oordeelt en handelt. Het optreden van Kasper onttrekt zich in alle opzichten aan de normen van ‘men’, het beantwoordt in geen enkel opzicht aan het gemiddelde. Met die ‘men’ nu kan de lezer zich voor een belangrijk deel identificeren (tenzij die lezer zelf een even extreem denkende en handelende figuur is als Kasper Valk; in dat geval zal het boek spanningloos verlopen). Valk komt dus niet alleen te staan tegenover de dorpsgemeenschap, maar daarmee tegelijkertijd tegenover de lezer van de roman. Met de vrienden ziet de lezer de fatale gevolgen van Kaspers extremiteit; hij zou, evenals de vrienden, Kasper tegen willen houden. En het zal niet zelden gebeuren, dat de lezer meent, dat in Valks neergangsgeschiedenis nu een punt bereikt is dat hij voor de redelijke argumenten van de vrienden zal moeten zwichten. Als die lezer dat meent, hoopt hij ook en vele malen bij de ontmoeting tussen Valk en de vrienden ontstaat er bij de lezer spanning over de uitslag. De mogelijkheid tot identificatie met de ‘men’ dat de drie vrienden representeren, betrekt de lezer in het romangebeuren, geeft hem een rol, maakt Kasper óók tot de publieke figuur van de lezers. Op één zeer belangrijk punt in de roman wordt Kasper door de vrienden in het gelijk gesteld: bij zijn besluit zijn halfbroer Thomas in huis te nemen. Kaspers motivering doet hen zijn besluit bijvallen en de protesten van Kaspers vrouw, Heiltje, negeren. Kasper meent in een schuldpositie tegenover zijn broer te staan en dat samen met zijn vrouw; samen zullen zij de schuld moeten delen. Op dit beslissende punt - met de broer komt het noodlot binnen - vertegenwoordigen de vrienden alleen de rechtvaardigheidsvisie van de dorpsgemeenschap; een ‘men’ wordt niet gerepresenteerd; identificatie van de lezer met de vrienden is hier onmogelijk doordat de lezer uit wat in de voorgaande bladzijden van de roman verteld is, meer weet dan de vrienden; en uit dat ‘meer weten’ kan hij de fatale gevolgen van het besluit voorzien. Hij weet ook, dat de overeenstemming tussen Kasper en de vrienden er een in schijn is: beider begrip van hetzelfde woord schuld is verschillend. Op dit punt van de roman staat de | |
[pagina 461]
| |
lezer met Heiltje tegenover Kasper en de vrienden; in de rest van de roman, als de fatale geschiedenis op gang gekomen is, staat hij nagenoeg steeds met Heiltje en de vrienden tegenover Kasper. De neergang van Kasper, de rampen over hem en zijn gezin, lijken veroorzaakt door de consequenties in zijn houding: hij zal de schuld tegenover zijn broer volkomen delgen en daarom, ondanks alles, Thomas bij zich in huis houden. Het heeft er de schijn van, dat alle rampen het gevolg zijn van een extreem rechtvaardigheidsgevoel. Door ‘lijken’ en ‘schijnen’ te zeggen, heb ik al iets te veel gezegd. Tot en met het twaalfde hoofdstuk denkt de lezer, dat de genoemde oorzaak ook de werkelijke oorzaak is. En al blijken alle pogingen, Kasper tot redelijkheid te brengen, vergeefs, de lezer blijft hopen op het inzicht bij Kasper, dat aan de inlossing van een schuld niet alles kapot behoeft te gaan; dat een rechtvaardigheidsgevoel grenzen heeft. Aan het einde van het twaalfde hoofdstuk keert Kasper met zijn gezin en met Thomas terug naar het ouderlijk huis, ‘Weltevreden’. Het dertiende hoofdstuk begint dan als volgt: ‘Toen in de volle zomer Kasper in de tuin mocht gaan zag hij onder de noteboom een oude man, die naar hem toekwam en zeide dat hij binnen was gelopen omdat het hem verwonderde dat er weer een van de Valks op Weltevreden was komen wonen. Hij had hier gewerkt bij de oude Valk haast vijftig jaar geleden, en later, toen hij op Zomerlust werkte, was hij er dikwijls geweest om raad te geven’. Daarmee is ineens over de elf voorgaande hoofdstukken heen het contact met het eerste hoofdstuk weer gelegd. Na jaren wordt Kasper geconfronteerd met een directe getuige van het leven van zijn vader. En met Kasper de lezer, want, evenals Kasper, weet de lezer over de vader slechts dat wat in het eerste hoofdstuk bij geruchten en verhalen over de vader verteld is: oncontroleerbare berichten, die slechts onzekerheden achterlieten. Wat gebeurt er nu? In de verhalen die de directe getuige, Jan Tarp, vertelt worden de geruchten uit het eerste hoofdstuk bevestigd: de onzekerheden verdwijnen. Er komt een scherp waarneembaar beeld van de oude Valk. Sommige passages doen denken aan een invuloefening: alle gaten en onzekerheden uit de verhalen en de geruchten worden verwijderd. Tarp specificeert en geeft details. Wat gebeurt er nu voor de lezer? Hij ziet de vader gestalte krijgen en dat zo dat hij in het ene leven de twee levens, van Kasper en Thomas, herkent. Er heeft als het ware een ontdubbeling van de vader plaats; de vader komt gesplitst in Kasper en Thomas in levende lijve voor de lezer te staan. Het leven van de vader is in twee personen voortgezet: in de een zijn positieve, in de andere zijn negatieve eigenschappen. De opvatting dat met het der- | |
[pagina 462]
| |
tiende hoofdstuk over de elf andere heen het contact met het eerste is gelegd, behoeft deze correctie: het contact is nooit verbroken geweest; het had er de schijn van, dat vanaf het tweede hoofdstuk een andere geschiedenis begon. In werkelijkheid is een geschiedenis, in het eerste hoofdstuk bij flarden verteld, doorgegaan, in twee kinderen van de Oude Valk. In één punt komt alles op onthutsende wijze samen. Het voorlaatste hoofdstuk, waarin Heiltje door Thomas met een bijl wordt gedood, besluit met deze ene zin, die, doordat ze als een aparte alinea wordt afgedrukt in haar isolatie een beslissende betekenis krijgt: ‘Onder de lamp in de keuken bekeek hij (Kasper, F.) de bijl en het was hem of hij die vroeger had gezien, lang geleden’. De lezer weet, dat Kaspers vermoeden juist is. In het eerste hoofdstuk wordt verteld, hoe de jonge Kasper samen met de knecht Gerrit eens naar het ouderlijk huis is gegaan: ‘Samen met Gerrit was hij eens over het hek geklommen, dat waggelde aan de wrakke paaltjes, maar toen Gerrit een roestige bijl had opgenomen die er tegen de voordeur stond, bekeken en weer neergezet, waren zij weer weggegaan. Een naargeestig huis had hij het genoemd, waar voor een kind toch niets aardigs te zien viel’. Het lijkt bij eerste lezing een willekeurige mededeling; ze krijgt iets meer betekenis door de geciteerde slotzin, zonder dat er overigens iets meer dan een voor de roman weinig relevant (laat ik dat aanstootgevende woord ook eens gebruiken) toeval blijkt. Maar tussen de mededeling aan het begin en die aan het slot van het voorlaatste hoofdstuk staat in het dertiende hoofdstuk het verslag van een verhaal van Tarp. Het gaat over de oude Valk: ‘Wat er binnenshuis gebeurde kon men eigenlijk geen ruzie noemen, want mevrouw hoorde men niet, maar de oude raasde en tierde tot laat in de nacht en sloeg er alles kort en klein, hij ging er voor naar de schuur om een bijl te zoeken. De portretten aan de wand had hij zo allemaal vernield. In de hele streek hield men hem voor een goddeloze die op zijn tijd zijn straf wel krijgen zou. Tarp had daar andere gedachten over. Hij hield zijn hart vast wat mevrouw overkomen mocht. En daar dacht zij zelf ook aan, want als hij zo te keer ging sloot zij zich op. Maar gelukkig gebeurde er niets. Zij ging naar de stad en daar stierf zij’. Met de dood van Heiltje is deze onvoleindigde geschiedenis uit het verleden voltooid, waarbij het er niets toe doet of het hier alle drie keren feitelijk dezelfde bijl betreft. Binnen dit romanverhaal van herhalingen kan het niet anders dan dezelfde bijl zijn, ervan afgezien of het materieel dezelfde is. Waarom moest juist Heiltje als slachtoffer vallen? Er kan gewezen worden | |
[pagina 463]
| |
op de fatale geschiedenis met het geweer, die Kasper, Thomas en Heiltje met elkaar verbindt en Thomas met Heiltje ook nader verbindt dan met zijn eigen vrouw (voor wie in het romangebeuren ook geen plaats is; zij blijft het hele romanverhaal door een kleurloze figuur). In die zin hoort Heiltje even zeer toe aan Kasper als aan Thomas en kan men in de moord een parallel zien met de pogingen tot moord op zijn vrouw door de oude Valk. Men kan ook wijzen op de duidelijk de hele roman door aanwezige jaloersheid van Thomas op Heiltje: zij staat in tussen hem en de enige mens, van wie hij meent begrip te ontvangen: zijn broer. Bovendien ziet Thomas Kasper belaagd door diens vrouw. Tijdens lezing van de laatste hoofdstukken wordt de ware aard van de jaloezie van Thomas helder. En tegelijkertijd blijkt ook, dat Heiltje, in andere zin dan tot dan gedacht, ook slachtoffer is van Kasper. Heiltje staat de wezensnoodzakelijke eenheid tussen de twee delen van de oude Valk in de weg, zij is te veel. Alleen vanuit de splitsing van de ene natuur in tweeën en vanuit de natuurlijke aantrekkingskracht die de twee delen op elkaar hebben, zijn de fatale verbondenheid tussen Kasper en Thomas èn de ondergang van Heiltje te verklaren: tegen die natuurkracht kunnen geen redenering en vrouw op. En in dat natuurgebeuren is Kasper een even sterke partij als Thomas, de aantrekkingskracht is, hoe kan het anders, wederzijds. (Wanneer Ter Braak in zijn essay over De grauwe vogels in zijn bundel In gesprek met de vorigen Thomas een caricatuur van Kasper noemt, ziet hij, dunkt mij, de onderlinge verhoudingen niet scherp). Die gelijkwaardige plaats van Kasper - gelijkwaardig, hoewel anders geaard dan Thomas - brengt mee, dat Heiltje ook zijn slachtoffer is. Dat is ze eveneens binnen het perspectief waarin Kaspers handelen verklaard wordt uit zijn willen delgen van de schuld. Wanneer men echter de ontdubbeling van de vader in de twee zonen aanneemt, wordt haar slachtofferschap er een met een langere voorgeschiedenis, een meer onontkoombaar ook, want gegeven in het huwelijk met Kasper: zij deelt in de vloek van het geslacht Valk; in de persoon van de vader is haar lot al aanwezig. Accepteert men deze oorspronkelijke variant van de deterministische roman, dan komt al hetgeen in de hoofdstukken twee tot en met twaalf is verteld, binnen een andere ordening te liggen. Aan de bovenkant blijft de oorspronkelijke ordening: de vrienden trachten Kasper ervan te overtuigen, dat delging van schuld grenzen heeft; dat aan Thomas niet langer een plaats in Kaspers huis gegund kan zijn, dat de schulddelging niet een gezin kapot behoeft te maken. De redeneringen van de vrienden zijn redelijk en zolang de lezer niet beter weet, kan hij zich met hen op veel punten | |
[pagina 464]
| |
identificeren. Na lezing van het geheel blijkt dat onder het oppervlak, op een tweede laag, een meer wezenlijke ordening aanwezig is: die van de twee-eenheid van de broers, die Kasper alles van Thomas doet accepteren en Thomas op Kasper aangewezen maakt. Alle praten van de drie vrienden was, zoals nu blijkt, bij voorbaat vergeefs: zij hebben niets geweten van de krachten die aan het werk waren en waartegen geen enkele redenering kracht kan aanbrengen. Hun machteloosheid - en die van de lezer! - krijgt een ander karakter. Door de gevolgde opzet, zoals ik die boven heb trachten te omschrijven, kent de lezer achteraf de kracht van het noodlot als betrokkene bij het noodlotsgebeuren; de keer in de geschiedenis, waarop hij tot het dertiende hoofdstuk hoopte, was onmogelijk, voor de lezer aan het einde van het boek door een andere oorzaak dan voor de vrienden. De grauwe vogels blijkt een noodlotstragedie die zich aanvankelijk voordoet als een tragedie tengevolge van persoonlijk eigenzinnig handelen. En het laatste is ze voor de vrienden gebleven. De drie vrienden treden op namens de christelijke gemeenschap. Aan hun christendom ontlenen zij voor een deel de argumenten waarmee zij Kasper tot andere gedachten trachten te brengen. Zij spreken daarbij vaak in de taal van de bijbel, waarmee Kasper een bijbelse figuur wordt: hij heeft zijn voor- en soortgenoten in de schrift. Dat ontneemt aan zijn handelen een persoonlijk karakter, - hij is in de ogen van de bijbelvasten minder uniek dan hij wellicht zelf mocht denken. Zijn leven is in de bijbel beschreven, zodat de drie ook weten wat hem te wachten zal staan. Een vorm van christelijk determinisme! Binnen de bovenste ordening is het gesprek tussen de vrienden en Kasper een discussie tussen christendom en eigenzinnigheid en hoogmoed, waarbij het christendom niet tegen de eigenzinnigheid op kan, hetgeen het zijn gelijk-achteraf niet behoeft te ontnemen evenmin als er de onjuistheid van zijn argumenten uit blijkt. Binnen de tweede ordening stelt het christendom zich teweer tegen het noodlot en het verliest die strijd. Zijn zwakheid blijkt, want voor de nederlaag kan niet meer verwezen worden naar de hardnekkigheid van de tegenpartij. De conclusie is, dat het noodlot het christendom in kracht te boven gaat, met welke sluitsom alle gepraat van de christenen in deze roman ijdel wordt. |
|