Fens was, althans voor mij, de eerste die een serieuze poging waagde tot een zinvolle interpretatie. (Voorzover ik weet, heeft hij zelf zijn opvatting niet gepubliceerd. Hij behandelde het gedicht fragmentarisch in een lezing voor de Oudervereniging van een Haarlemse middelbare school, van welke lezing een verslag is afgedrukt in het boekje Kan mijn dochter dit boek lezen?, Lannoo, Tielt/Den Haag 1964. Dat verslag is mijn bron).
Ter inleiding van een aantal andere verhelderende opmerkingen over het gedicht-als-geheel kwam hij met betrekking tot de eerste strofe met de vondst, het woord zeggen in vers 2 dubbel te lezen: dat wil zeggen, zeggen eenvouds verlichte waters.
De consequentie van deze lezing zal duidelijk zijn: de strekking wordt precies het tegendeel van de geldende interpretatie. De verzen 3 en 4 bevatten niet Luceberts Credo, maar een - ironiserende - weergave van de opvatting van ‘anderen’. Met de (navertelde) woorden van Fens: ‘de simpele geesten, de verlichte geesten van de eenvoud’.
Ik wil deze opvatting graag steunen en aanvullen met een gegeven dat - zij het verhuld - in het gedicht aanwezig is. Ik stel voor, in verlichte waters een woordspeling te zien met de naam Donkersloot. Het eerste deel van die naam, donker-, is vervangen door een woord van tegengestelde betekenis, verlichte. Dat zo'n woord van tegengestelde betekenis een antoniem heet, terwijl Donkersloots pseudo-voornaam Antonie luidt, is niet mijn schuld. Het verband tussen -sloot en waters is duidelijk. Het gebruik van de meervoudsvorm is mogelijk, omdat wat eigenlijk een historische eigennaam is, hier gebruikt wordt als soortnaam en om een bepaalde eigenschap aan te duiden. (Overigens heet dat verschijnsel in de stijlleer antonomasia). Er staat dan: ‘ik tracht op poëtische wijze, dat wil zeggen, zeggen Donkersloten van eenvoud, de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen’.
Voor het geval het voorstel zelf en de toelichting hiervóór niet voldoende overtuigen, volgen nog enkele argumenten.
1. Luceberts mededeling klopt beter, eenvoudig omdat ‘de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking brengen’ niet alleen geen kenmerk is van de experimentele poëzie, maar zelfs een uitgesproken traditionele omschrijving van ‘het poëtische’ of de poëtische verbeelding. In de esthetica van de 19de, begin 20ste eeuw zal men niet lang hoeven te zoeken om deze of een omschrijving van gelijke strekking te vinden.
2. Donkersloot was een typische vertegenwoordiger van die traditionele esthetiek. Natuurlijk had ik er het hele kritische oeuvre van Donkersloot op na moeten lezen om een plaats te vinden vaar híj déze, de gewraakte,