officiële bundel Afvaart. De titel werd gewijzigd in ‘Drievoudig verbond’. Borgers deelt nog mee, dat de oorspronkelijke versie niet bewaard is gebleven.
De bundel Afvaart werd door Nijhoff besproken in ‘De Gids’ van november 1931. De vrij korte recensie is te vinden in het tweede deel van Nijhoffs Verzameld Werk, pagina 695-697. Na een veertien regels tellende inleiding met een beknopte karakteristiek, citeert Nijhoff wat abrupt het gedichtje ‘Drievoudig verbond’. Ik citeer het hier ook maar even:
Wat is dit een zoete verbintenis
Dat liefde er niets bij heeft ingeboet,
te geraken tot deze rust.
Nu al de vuren zijn gebluscht,
gaan we over de zachte asch
en denken wat geleden moest,
In de tweede en grootste alinea gaat Nijhoff op dit gedicht in. Over de andere verzen geen woord. In de derde en laatste alinea moet Roel Houwink het voor zijn inleiding ontgelden. De eerste helft van de tweede alinea citeer ik hier:
‘Als de vorm van dit gedichtje opmerkelijk is, dan is het door het rijm-raffinement. “Ingeboet” van regel 3 rijmt niet op “verbintenis” van regel 1, maar op het “zoet” der verbintenis waarop het een nagekomen accent legt. “Verbintenis” zelf, met zijn dubbele doffe i-klank, vervaagt het rijmloze “ik” van regel 2, dat anders na “u en de dood” een aanmatigender climax zou worden, en bovendien assoneert het reeds op “asch” en “was” van de volgende strofe. Ook het rijmwoord “rust” van regel 4 wijst omlaag naar de volgende strofe, waar het terstond door “gebluscht” wordt opgenomen en door “moest” met een verfijnde klankherinnering aan “ingeboet” assonerend wordt voortgezet.’
Hierna gaat Nijhoff in op de slotregels van de tweede strofe, maar dan keert hij weer terug naar de regels 3 en 4 van de eerste strofe:
‘Ik zou nog langer op de structuur van zulk een versje kunnen voortgaan, er bijvoorbeeld op wijzend, hoe, door de alliteratie der b's in regel 3 en der r's in regel 4, de rijmloosheid wordt verdoezeld, die daar anders te sterk