Het woord van de dichter
B.M. Salman
Het blijft een twistpunt, of de dichter iets redelijkers over zijn werk weet te zeggen dan een ander. Men kan zelfs volhouden dat het omgekeerde het geval is. Voor het oordeel is dat gemakkelijker te bewijzen dan voor de interpretatie. En voor de ‘biografie’, de ontstaansgeschiedenis van het gedicht, zal zelfs de meest verwoede ‘ergo-centricus’ toch wel in de eerste plaats de dichter zelf aan de tand voelen. Ten onrechte, soms.
In zijn boekje Jan Engelman (serie Ontmoetingen, Brugge 1960, p. 19) schrijft J.H. Cartens dat Engelman de befaamde cantilene Vera Janacopoulos in vijf minuten geschreven heeft. Dit heeft de auteur hem zelf meegedeeld, in een brief van 7 februari 1956. En blijkbaar verkeerde de dichter in de mening dat aan dat scheppingsmoment niets vooraf is gegaan. Hij vergiste zich. De veelgelezen cantilene (door Van Dale, achtste druk, overigens genoemd als voorbeeld van een vocalise) is minder uit de lucht komen vallen dan de dichter zich meende te herinneren. Want al in 1928 verscheen in De Gemeenschap een ‘recitatief van Engelman (p. 65) dat zoveel trekken met de Ambrosia-cantilene (of vocalise, wat zou het nu zijn?) gemeen heeft dat men het veilig een aanloop ertoe kan noemen. Bij de samenstelling van Sine Nomine (1930) heeft de dichter die eerste poging laten vallen, blijkbaar. De conclusie voor ons mag wel zijn: aan die vijf minuten Ambrosia is het een en ander voorafgegaan dat de dichter vergeten moet zijn. Met het ondervragen van dichters zelfs op dit punt van de ontstaansgeschiedenis moet blijkbaar óók al voorzichtig omgegaan worden... En met het oordeel, in dit geval, juist weer niet. Want niemand zal het vroegere gedicht missen of het latere willen missen.
Vera Janacopoulos is te bekend om citeren nodig te maken. Het andere gedicht drukken wij hieronder af.