tionairen van Trévoux met grote politionele ijver controleerden of er zich geen verdachte anti-revolutionaire zaken voordeden in het stadje. Zoals: het bezit van steenkool, het dragen van blauw of rouge, het houden van zondagsrust.
Geweldig. Maar juist die duidelijker wordende context van het gebeuren doet des te meer vermoeden dat er iets héél mis was met die suikerbroden.
Vervolgens verschaft 't Hart allerlei leuke gegevens die verduidelijken wat er achtereenvolgens met die suikerbroden gebeurde:
Het comité de surveillance neemt de ‘pains de sucre’ in beslag. |
Het comité neemt het besluit de suikerbroden te verdelen. |
Het comité moet vervolgens een lijst maken van personen die zich zullen aanmelden om een stukje van die suikerbroden te krijgen. |
[Er moet dus een bekendmaking volgen zodat dergelijke personen de mogelijkheid hebben zich aan te melden.] |
De Republikeinse Société [een hoger orgaan dus dan het comité; een andere vergadering dus weer] zal een selectie maken van die personen die het werkelijk nodig hebben. |
[Tenslotte zal er een uitdeling moeten volgen]. |
Een enorm gedoe dus. Als 't Hart met de beschrijving hiervan wil betogen dat er een hoop trammelant rond die broden was, dan heb ik hem allang gelijk gegeven. Die context was altijd al mijn uitgangspunt. Die hele paranoïde soesah is echter naar mijn idee pas begrijpelijk als men aanneemt dat die suikerbroden dat zijn wat ik aangaf: bezit dat niet ‘normaal’ was. De waarde van die dingen, en de achterdocht over waar ze vandaan kwamen, rechtvaardigt de jacobijnse belangstelling, rechtvaardigt al die vergaderingen, rechtvaardigt het ontwerp van een distributiesysteem voor brokjes echte luxe. Ik kan 't Hart dus alleen maar danken voor de mijn interpretatie ondersteunende nieuwe informatie.
Of wil 't Hart toch ‘gewone’ broden? Zijn laatste alinea wijst in die richting. Nu, van mij mag het. Hoewel, het hele probleem van de context (die een andere uitleg vereist) loslatend, denk ik ietwat giechelig, dat als die 't Hartiaanse ‘gewone’ gesuikerde broden eenmaal onder de menigte verdeeld zullen zijn geweest (iedereen één boterham? Eén korst? Een half kapje?) dat de lokale tandarts goede zaken gedaan moet hebben. Die broden moeten immers, gezien alle door 't Hart genoemde maatregelen en vergaderingen, langzamerhand keihard zijn geworden. Enne... waarom ging men dan niet over tot arrestatie van één of meer bakkers uit Trévoux? Díe bedrijfstak zou immers veeleer vervolgd moeten worden. In 't Harts optiek moeten immers bakkers beschouwd worden als bedervers des volks, contrarevolutionaire producenten van verboden eetwaar. Als groothandelaars in drugs. Wolff en Deken waren bij hen vergeleken slechts kleinverbruikers.
Tenzij de dames zelf zich bezondigd hebben aan broodbakkerij? Dat is geloof ik nog niet bekend in hun biografie; en dan winst.
Ik kan ongelijk hebben. Maar 't Hart heeft zeker geen gelijk: want bij hem is blijkbaar de context geen factor die de betekenis bepaalt. In zijn manier van denken is, zogezegd, oranje op voorhand altijd slechts een kleur, en nooit een politieke richting of een voetbalconcept; een Kees slechts een voornaam, en pas een voorstander van bepaalde staatkundige denkbeelden indien zulks onmiddellijk met kapitalen op het voorhoofd van de heer Kees aangegeven staat. Ik herinnerde mij plots - ik blijf Wolffiaans denken in dit geval - de heer Hazaël die voorkomt in de brief van Elisabeth Wolff aan Cornelis Loosjes, uit 1767 (ed. Buijnsters