De vrolijke gelegenheidsdichter en de dominee
Myriam Everard
Kon Adèle Nieuweboer er in 1992 niet omheen Jacob Campo Weyerman, als auteur van een Treurvertoog (1744) op de overleden Haagse dominee Henricus Velse (1683-1744) en een Vreugdegejuych (1744) op zijn opvolger Jan Gijsbert Moll (1707-1767), een gelegenheidsschrijver te noemen, met enig gegoochel en een dichtgeknepen oog dacht zij hem nog wel van de totale schande van een gelegenheidsdichter te zijn geweest te redden.Ga naar eindnoot1. Maar met het vierregelig gedicht dat Weyerman ter gedenkenis van diezelfde Hernricus Velse bij diens portret blijkt te hebben geschreven, slaat de trouweloze Weyerman de nobele verdedigster van zijn goede naam alsnog de argumenten uit handen:
Dit is het Sterflijk Beeld van VELSE, Godes Tolk;
Het Lighaam Rust in 't Graf, de Ziel vervat een Wolk.
Wie na 's Mans Waerde taalt, dat Inlandsch Pronk-Gesteente;
Dat een broodschrijver voor zijn brood schrijft, wie zou het hem kwalijk nemen. Dat een gevangen broodschrijver, wiens werk ter approbatie aan de visitatores van de Haagse classis moest worden voorgelegd, zich lovend over deze visitatores of hun directe collegae uitlaat, kan men hem ook maar nauwelijks nadragen.Ga naar eindnoot3. Maar dat hij zijn lof ook lijkt te menen, stelt de rechtgeaarde campist toch enigszins voor problemen. Nu mag Weyerman, zeker waar het Velse betreft, goede redenen voor een lofschrift hebben gehad - zoals Nieuweboer laat zien schetst Weyerman hem als een godgeleerde die niet alleen met Portugese en Hoogduitse rabbijnen verkeerde om Hebreeuws met hen te praten, maar de omgang met geen enkele vijand van de hervormde kerk uit de weg ging, en als een bedienaar van het woord Gods die zich in zijn liefdadigheid tot meer dan het woord alleen bepaalde en daarin zonder onderscheid des persoons ook de
gevangenen liet delen - maar men mist toch die kleine onvertogenheid in de lof van al die voorbeeldigheid.
Aan dat gemis komt Weyermans gedicht bij het portret van Henricus Velse door Ernst Ludwig Creite (geen levensjaren bekend) niet echt tegemoet. Hoewel het portret misschien niet al te flatteus is uitgevallen, lijkt de samenwerking met Creite, een in Den Haag werkzame Duitse graveur van wie ook een portret van de organist van de Haagse Nieuwe Kerk Quirinus van Blankenburg (1654-1739) en van de Haagse predikant Friedrich Carl Engels (1718-1765) bekend zijn, een gevaarloze.Ga naar eindnoot4. En de wereldwijde bekendheid die Henricus Velse heden ten dage geniet als mentor van Jacobus Elisa Joannes Capitein (1717-1747), de voormalige slaaf uit West-Afrika, die door toedoen van Velse in Den Haag naar de Latijnse school ging, vervolgens in Leiden theologie studeerde, die studie afsloot met een openbare verdediging van de stelling dat de slavernij niet strijdig was met de christelijke vrijheid, en tenslotte als dominee naar de Goudkust werd uitgezonden om het christelijk geloof onder de heidenen te verbreiden, is, hoe
opmerkelijk ook, meer van het voorbeeldige zelfde.Ga naar eindnoot5. En datzelfde geldt natuurlijk ook voor Velses kennelijke gemeenzaamheid met een groep die in het rijtje vijanden van de hervormde kerk - gevangenen - vrijgemaakte slaven, nog ontbreekt: geleerde vrouwen. Dat althans kan met enige historische verbeelding worden opgemaakt uit het feit dat Velse de jonge Capitein voor extra lessen Latijn, alsmede voor de eerste beginselen
| |
Toch, in het Treurvertoog dat Weyerman ‘ter loflyker geheugen van den godgeleerden, godvruchtigen, liefdaadigen Henrik Velse’ in 1744 bij de Haagse Johannes de Cros liet verschijnen, is er tussen alle ophemelarijen één waaraan het oog even blijft haken. Zijn lof van de oecumenische gezindheid van de dominee formuleert Weyerman namelijk door ‘een zekere verre gezogte Beschuldiging, een nietwaardige Schimp tegens den Liefdaadigen Dienaar des Heeren, HENRIK VELSE’ te memoreren, waarin deze gezindheid in een kwaad daglicht zou zijn gesteld maar waardoor Velse zich in het geheel niet van de wijs had laten brengen.Ga naar eindnoot9. Wie de zo voorbeeldige Velse op het punt van zijn verlichte houding jegens anders- en ongelovigen zwart had gemaakt, wie zal het zeggen. Opmerkelijk is wel, dat zulks in de tijd dat Weyerman in Den Haag zat, daadwerkelijk gebeurd lijkt te zijn: in november 1741 beklaagt de ambassadeur van de Republiek in Frankrijk, Abraham van Hoey (1684-1766), zich bij de Staten van Holland over zekere anonieme ‘pasquillen’ die vanuit Holland in Parijs worden verspreid, en waarin dominee Velse een zeer kwalijke rol wordt toegedicht.Ga naar eindnoot10. Volgens Van Hoey wordt in deze geschriften gesuggereerd dat Velse
vanaf de kansel allerlei onwaarheden verkoopt om het volk ‘gaende te maken’, en staat dit rechtstreeks in verband met de machinaties van een ‘magtige factie’ in de provincie Holland die een ‘omkeringe van desselfs tegenwoordige gouvernement’ wil bewerkstelligen.Ga naar eindnoot11. Zo zou Velse Van Hoey ervan beschuldigd hebben dat deze, ‘vergeetende zijn religie en sijn vaderlandt’, zich niet schaamde ‘een Jesuit zijn vader te noemen’, op grond waarvan hij hem als een ‘soone des duijvels’ zou hebben betiteld.Ga naar eindnoot12. Deze schimmige en vooral ook onkarakteristieke beschuldigingen, waarvan Van Hoey weliswaar niet wil aannemen dat ze van Velse afkomstig waren, maar die hij niettemin wel ten stelligste tegenspreekt, krijgen een verrassend vervolg wanneer in 1743 de machtigste minister van Lodewijk XV, de jezuïet kardinaal Fleury overlijdt. Dan verschijnt namelijk een pamflet op de markt, dat de schimmige beschuldigingen van Velse, of van zijn buikspreker, van twee jaar eerder in herinnering roept: Brieven en onderhandelingen van den heer Van Hoey, ambassadeur aan het Hof van Vrankryk. Dienende tot de historie van het leven en gedrag van den kardinaal De Fleury. Het komt uit te Den Haag. Bij Johannes de Cros. Is één en één hier twee? Wie zal het zeggen.
|
-
eindnoot1.
- A. Nieuweboer, ‘Weyerman en gelegenheidswerk’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 15 (1992), p. 44-50, naar aanleiding van Weyermans Treurvertoog ter loflyker geheugen van den godgeleerden, godvruchtigen, liefdaadigen Henrik Velse, leeraar van de hervormde Nederduitsche gemeente in 's Gravenhage, overleeden op den 9 van de Louwmaand, in den Jaare 1744, 's-Gravenhage 1744, en Vreugdegejuych der Hervormde Nederduytsche gemeente, over de komst van den eerwaarden, hooggeleerden. en verdienstigen predikant, Jan Gysbert Moll, beroepen den 11. van de Sprokkelmaand, en bevestigt op den 17. van de Bloeimaand, in 's Gravenhaage, 's-Gravenhage 1744.
-
eindnoot2.
- Exemplaren van dit portret bevinden zich in de gemeentearchieven van Delft en Den Haag en in het Iconografisch Bureau te Den Haag; Frederik Muller geeft in zijn Beschrijvende catalogus van 7000 portretten, Amsterdam 1853, nr 5591, een versie zonder naam van de graveur.
-
eindnoot3.
- Voor de visitatores van de Haagse classis aan wie het Hof van Holland de taak had overgedragen om het werk dat Weyerman in de Gevangenpoort schreef om in zijn onderhoud en dat van zijn vrouw en dochter te voorzien voor publicatie goed te keuren, zie de inleiding op K. Bostoen en A. Hanou, Geconfineert voor altoos. Stukken behorend bij het proces Jacob Campo Weyerman (1739), vermeerderd met een autobiografie, Leiden 1997, p. 1-22, i.h.b. 19-20. Of Velse voor het Hof als visitator fungeerde, is niet bekend, maar hij kon in elk geval wel op dat niveau zijn invloed laten gelden: in 1743 wist hij het Hof van Holland te bewegen een catechiseermeester voor de gevangenen aan te stellen, zie B. Sierman, ‘Jacob Campo Weyerman (1677-1747). De getraliede studeerkamer van een weekbladschrijver’, in: A. de Haas (red.), Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800, Zutphen 2002, p. 73-81, aldaar p. 79.
-
eindnoot4.
- Over Ernst Ludwig Creithe is in de kunsthistorische naslagwerken weinig meer te vinden dan dat hij van 1739 tot 1765 in Den Haag werkzaam was en de genoemde portretten maakte. Wel zou hij al in de jaren 1720 in het Amsterdamse atelier van de Franse boekillustrator Bernard Picart (1673-1733) aan een Franse en Nederlandse platenbijbel hebben gewerkt, zie E. de la Fontaine Verwey, De illustratie van letterkundige werken in de XVIIIe eeuw. Bijdrage tot de geschiedenis van het Nederlandsche boek, Amsterdam 1934, p. 31. Voor de organist Quirinus van Blankenburg die, voor de liefhebber, ook de componist was van de polemische cantate L'apologie des femmes (ca 1715), zie de cd Musica Neerlandica (1995) van het Apollo Ensemble o.l.v. M. van Egmond (SCB 95193), en R. Rasch, Muziek in de Republiek (1999), hoofdstuk 7 op 〈www.let.uu.nl/~Rudolf.A.Rasch/personal/dmh07.htm〉.
-
eindnoot5.
- Zie D. Nii Anum Kpobi, Mission in chains. The life, theology and ministry of the ex-slave Jacobus E.J. Capitein (1717-1747) with a translation of his major publications, Zoetermeer 1993, i.h.b. p. 86-88 (‘The missionary theology of Hendrik Velse (1683-1744)’); H. van der Zee, 's Heeren slaaf. Het dramatische leven van Jacobus Capitein, Amsterdam 2000, p. 34 e.v. en de oudere A. Eekhof, De negerpredikant Jacobus Elisa Johannes Capitein, 1717-1747, 's-Gravenhage 1917, passim; The agony of Asar. A thesis on slavery by the former slave Jacobus Elisa Johannes Capitein, 1717-1747, ed. en vert. [uit het Latijn] G. Parker, Princeton 2001, p. 3-78 (‘An introduction to the life and work of Capitein’), i.h.b. p. 90-92.
-
eindnoot6.
- Zie Jacobus Elisa Joannes Capitein, Staatkundig-godgeleerd onderzoekschrift over de slaverny, als niet strydig tegen de Christelyke vryheid, Leiden 1742, p. 20. De polyglotte Roscam komt vooralsnog in geen biografisch woordenboek of overzicht van vroegmodeme geleerde vrouwen voor; aan de drie Nederlandse vrouwen uit de vroegmoderne tijd van wie bekend is dat zij het Hebreeuws beheersten, Anna Maria van Schurman, Margaretha Godewijck en Henriette Catherine Frisius, kan Francina Catharina Roscam vanaf heden dus worden toegevoegd, zie Pieta van Beek, ‘“Het Babel van haar tijd”. Anna Maria van Schurman (1607-1678) en haar kennis van (oosterse) talen’, in: Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans 6 (1999), p. 97-119, i.h.b. p. 109-110; een bescheiden onderzoek in het gemeentearchief van Den Haag leert, dat Francina Catharina Roscam de dochter was van Pieter Roscam, procureur, en Geertruyd Damisse, dat zij ongehuwd bleef, van haar vermogen leefde, en in de tijd dat zij Capitein lesgaf, samen met haar twee eveneens ongehuwde zusters Ursula en Elisabeth, tegenover de Grote of St Jacobs Kerk woonde.
-
eindnoot7.
- Dat onder de leken die in de
zeventiende eeuw Hebreeuws leerden veel vrouwen waren, blijkt onder andere uit de voorwoorden in de verschillende Nederlandstalige Hebreeuwse grammatica's die in de loop van de zeventiende eeuw uitkwamen, zie I.E. Zwiep, ‘The unbearable lightness of Hebrew. Didactic trends in seventeen century Dutch grammars of biblical Hebrew’, in: J. Noordegraaf en F. Vonk (red.), Five hundred years of foreign language teaching in the Netherlands 1450-1950, Amsterdam 1993, p. 27-55; voor het ‘collegie’ van één van deze grammaticaschrijvers, de Nieuwendamse dominee Everardus van der Hooght (1642-1716), dat hij ook voor vrouwen hield, zie I.E. Zwiep, ‘“Al speelende drincken uyt de fonteyne Hebers”. Everardus van der Hooght en zijn Hebreeuwsche Collegie’, in: Alef beet 4 (1994) nr 1, p. 27-34, i.h.b. p. 30.
-
eindnoot8.
-
Aanmoediging voor den Heere Jan Gijsbert Moll, by 't aanvaarden zyner bedieninge in de plaats van den wijdtberoemden Henricus Velzen, voor hem predikant in de gereformeerde gemeente van 's Gravenhage: ter navolging van denzelven, 's-Gravenhage, Ottho en Pieter van Thol 1744, p. 9-10.
-
eindnoot10.
- Zie M.M. Kleerkooper en W.P. van Stockum jr, De boekhandel te Amsterdam voornamelijk in de 17e eeuw, 's-Gravenhage 1914-1916, p. 1100-1104, aldaar p. 1102; overigens houden de auteurs ‘dominé Velsen’ (p. 1102), die met zoveel woorden ‘predikant in Den Haeg’ (p. 1100) wordt genoemd, abusievelijk voor de predikant Gerardus van Velzen (1697-1782) (p. 1100 n. 1), die evenwel niet in Den Haag maar in Friesland stond; in de eerste decennia van de achttiende eeuw is er geen andere ‘Velsen’ dan Henricus Velse predikant in Den Haag geweest.
-
eindnoot11.
- Kleerkooper en Van Stockum jr, De boekhandel te Amsterdam, p. 1101, 1102.
-
eindnoot12.
- Kleerkooper en Van Stockum jr, De boekhandel te Amsterdam, p. 1101.
|