Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Dominee Petrus Santvoort
| |
[pagina 72]
| |
Markt.Ga naar eindnoot4. De familie Santvoort en Weyerman waren lidmaat van dezelfde kerk, zij woonden vlak bij elkaar en moeten elkaar dus wel gekend hebben. Ik veronderstel nu dat, toen besloten moest worden wat Weyerman zou gaan doen na beëindiging van de Latijnse school, iemand heeft geadviseerd hem niet direct naar een van de universiteiten te laten gaan, maar hem naar dominee Petrus Santvoort te sturen. Hij was dan in vertrouwde handen en als hij daar twee of drie jaar had gestudeerd, kon hij altijd nog de overstap maken naar de universiteit. Waarschijnlijk was het in de kost zijn bij de dominee ook goedkoper dan wanneer Weyerman op kamers ging wonen in Leiden of Utrecht. In Weyermans tijd volgde een student aan de universiteit eerst een paar jaar onderwijs aan de zogenaamde Artes-faculteit. Deze Faculteit der Vrije Kunsten was eigenlijk een soort propedeuse, die toegang verleende tot een der hogere faculteiten: theologie, rechten of medicijnen. De student kreeg onderwijs in Latijn en Grieks, en uit de klassieke auteurs putte men eveneens de ‘eruditio’: aardrijkskunde, geschiedenis, filosofie, wis- en natuurkunde. Ditzelfde vakkenpakket kreeg ook Weyerman bij de dominee. Daarnaast kreeg hij nog les in Hebreeuws en godgeleerdheid. Als we de tekst in de Konstschilders verder mogen geloven, is Weyerman inderdaad overgestapt naar de universiteit van Utrecht, om daar verder te studeren in de godgeleerdheid en de medicijnen.Ga naar eindnoot5. Een inschrijving aan de universiteit van Utrecht is niet gevonden, maar ik wil in dit verband wijzen op een heel klein zinnetje uit de Historie des pausdoms. In een noot bij de behandeling van de Feestdag van de Heilige Kruisvinding zegt Weyerman: ‘Wy bekennen vrymoediglyk, dat wy den Professor Leusden noit diergelyk Hebreeusch hebben hooren spreeken, of zien schryven.’Ga naar eindnoot6. Hieruit maak ik op dat Weyerman professor Leusden kende en dus gestudeerd moet hebben aan de universiteit van Utrecht, waaraan Johannes Leusden (1624-1699) verbonden was als hoogleraar Oosterse talen. Verder weten we dan ook dat Weyerman al voor 30 september 1699 naar Utrecht is gegaan, want professor Leusden overleed op die dag.Ga naar eindnoot7. En hoewel er nog altijd geen duidelijke grenzen te trekken zijn, kunnen we zeggen dat Weyerman van 1695 tot 1698/99 in 't Woudt bij Petrus Santvoort studeerde. Titelpagina dissertatie Petrus Santvoort (ex. KBH 194 M 81).
| |
De affaire Maria van der MastWat was Petrus Santvoort voor een man en wat weten we van hem? Petrus Santvoort is gedoopt op 17 maart 1649 in de Grote Kerk te Breda.Ga naar eindnoot8. Hij studeerde theologie in Utrecht, waar hij in 1678 respondeerde bij theologische disputatie. Vier jaar later, in 1682, werd hij beroepen in 't Woudt, waar hij tot 1700 de hervormde gemeente zou voorgaan. In de tijd dat hij predikant in 't Woudt is, is hij het middelpunt van een heuse affaire, die zelfs agendapunt is geweest op de Synodale vergadering in Zuid-Holland.Ga naar eindnoot9. Natuurlijk draait alles om een vrouw. Petrus Santvoort maakt kennis met een dame uit Delft, een zekere Maria van der Mast, met wie hij besluit ook te willen gaan trouwen. Wat er daarna precies gebeurd is, weet ik niet, maar korte tijd later ziet Petrus Santvoort toch van het huwelijk af. Maria van der Mast is zwaar beledigd. Ze dient in april 1684 een klacht in | |
[pagina 73]
| |
bij de Classis van Delft en Delfland en eist dat de dominee geschorst zal worden, want zij acht hem de preekstoel onwaardig. De Classis neemt de zaak ernstig op, maar meent dat Maria van der Mast zich eerst moet wenden tot de kerkenraad van 't Woudt. De kerkenraad weigert echter de zaak in behandeling te nemen en is van mening dat ‘dese saek te enemael polityck is’ en voor de rechter gebracht moet worden. Als die een uitspraak heeft gedaan, kan de kerkenraad altijd nog besluiten maatregelen tegen de dominee te nemen. Maria van der Mast is niet tevredengesteld en wendt zich andermaal tot de Classis van Delft en Delfland, maar dominee Santvoort is haar voor. Met een mandement verbiedt hij haar en de Classis de zaak nog verder in behandeling te nemen en eerst het oordeel van een rechter af te wachten. Eind oktober 1684 volgt er een rechtszaak tussen dominee Petrus Santvoort en de Classis, waarbij aan de orde komt of de Classis het recht heeft te onderzoeken of er ten aanzien van de handel en wandel van dominee Santvoort disciplinaire maatregelen genomen mogen worden. De rechter stelt de Classis in het gelijk en veroordeelt dominee Santvoort tot de kosten van het proces. Het zal er tijdens de verschillende vergaderingen van de Classis vreemd aan toe zijn gegaan, want dominee Santvoort is in deze periode praeses. De gemoederen waren tijdens de vergaderingen behoorlijk verhit. Zo kunnen we lezen dat Santvoort uitdrukkingen gebruikte ‘grootelijks strekkende tot disrespect van de Classis en hare leden’. Petrus Santvoort vond op zijn beurt, dat de Classis hem ‘onregtveerdig en tyrannyk’ behandelde en ‘dat hy meerder barmhartigheyt hadde gevonden by de paepsche regters in Frankryk, wanneer hy gevangen was wegens de religie, als by de Classis’. Santvoort meende verder, dat de Classis zich tegen hem keerde, ‘omdat hy een Voetiaan was, en de meeste leden Coccejanen waren’. Op 2 april 1685 - er is inmiddels een jaar verstreken - maakt de Classis een akte op, ondertekend door dominee Santvoort, die op zondag 8 april na de preek door dominee Borremans zal worden voorgelezen: Ik ondergeschreven Petrus Santvoort, bekenne voor God en dese E. vergaderinge, onvoorsigtig en ergerlik my te hebben gedragen, in sake van vryagie; alsmede in vele quade bejegeningen omtrent de E. Classis my swaarlik te hebben vergrepen. Biddende God en de Broederen, en allen die in my ontsticht syn, om vergiffenisse van dese myne swakheden; hopende door de genade Gods in 't toekomende voorsigtiger, conform de waardigheyt van het h. Predikampt, te leven. Maar wat gebeurt er op die zondag? Wanneer dominee Borremans na de preek en het voorlezen van de akte de zegen uitspreekt, komt de voorlezer, Thomas van der Strijp, naar voren, die een andere akte voorleest, die ingaat tegen de akte van de Classis. Dominee Borremans doet op de eerstvolgende vergadering (2 juli 1685) verslag van hetgeen er in de kerk is gebeurd en de Classis eist inzage in de akte. Op 7 januari 1686 bericht de kerkenraad aan de Classis dat de brief met het verzoek om een afschrift is ontvangen. Drie maanden later, op 1 april, heeft de Classis echter nog niets ontvangen. De kerkenraad van 't Woudt verlangt op zijn beurt een kopie van de Classicale akten. 1 juli 1686: de Classis heeft nog niets ontvangen en er wordt besloten om op de Synodale vergadering de vraag voor te leggen wat zij met de kerkenraad van 't Woudt moet doen. De Synode antwoordt dat de Classis het recht en de bevoegdheid heeft een kopie op te eisen en dat, als de kerkenraad van 't Woudt halsstarrig blijft weigeren, zij de kerkenraad voor de volgende Synode mag dagvaarden. 7 oktober 1686: de kerkenraad heeft nog niets ingeleverd. Er wordt besloten een ruil aan | |
[pagina 74]
| |
te bieden van de wederzijds opgeëiste kopieën. 7 april 1687: dominee Santvoort informeert de Classis dat de kopie niet te verkrijgen is. De Classis gaat hiermee niet akkoord en verlangt toch een afschrift met daarin de belangrijkste punten die men zich nog kan herinneren en tevens de reden waarom men de oorspronkelijke akte niet kan geven. 30 juni 1687: nog altijd geen afschrift. De Classis besluit de zaak over te dragen aan de Synode. Op 15 juli verschijnen Petrus Santvoort en Thomas van der Strijp in de Synodale vergadering. Santvoort biedt zijn excuses aan, terwijl de schoolmeester verklaart dat hij de akte indertijd heeft voorgelezen op bevel van de lidmaten, die hij wel moest gehoorzamen, omdat hij door hen was aangesteld. De akte was daarna zoek geraakt, maar hij had van een opgedoken minuut een afschrift gemaakt, waarvan zij die de akte hadden ondertekend, hadden verklaard dat deze genoegzaam overeenkwam met de voorgelezen akte. De gedeputeerden van de Classis van Delft en Delfland verklaren na ontvangst van de akte de zaak zelf verder af te handelen. Links: ‘Het Woud, zoo als het zich vertoont, van Delft komende.’ Uit: Prentenatlas G. van Giessen 1729 (Gemeentearchief 's-Gravenhage). Rechts: gezicht op de kerk van 't Woudt (1972), uit: J.W. Moerman, De kerk van 't Woudt (1983).
Op de Classicale vergadering van 5 april 1688 wordt besloten twee ouderlingen en schoolmeester Van der Strijp te dagvaarden om hen tot een bekentenis te brengen dat zij verkeerd hebben gehandeld in het maken, voorlezen en achterhouden van de akte. Op 4 oktober 1688 verschijnen de gedagvaarde leden van de kerkenraad op de vergadering. De praeses vraagt of zij nu bereid zijn de Classis genoegdoening te schenken door te bekennen dat zij verkeerd gehandeld hebben. Maar de kerkenraadsleden overhandigen een geschrift, waarin zij zich eerder vrijpleiten dan schuld bekennen. De Classis neemt hier geen genoegen mee en benoemt een commissie, die de heren alsnog weet te overtuigen en zij verklaren in te zien dat zij zich tegenover de Classis onordentelijk hebben gedragen. Zij verzoeken de Classis echter de zaak te laten passeren, omdat de kwestie al zo lang geduurd heeft, omdat zij onervaren waren in dergelijke aangelegenheden en omdat zij ‘eene overvloedige Liefde hadden tot haar Predikant’. De Classis gaat hiermee akkoord en nadat de praeses ze nog eens vermanend heeft toegesproken, wordt de zaak na vierenhalf jaar gesloten. Intussen heeft Petrus Santvoort toch de ware liefde gevonden, want in 1688 trouwt hij met Engelina Cleijn(h)oven. Ongetwijfeld heeft Weyerman deze vrouw ontmoet, toen hij in 1695 in 't Woudt kwam studeren.Ga naar eindnoot10. | |
[pagina 75]
| |
De spookmolenOver Weyermans lessen bij dominee Petrus Santvoort weten we weinig. Het enige wat we te van hem horen krijgen is een anekdote over een spookmolen. Op zekere dag komt er een molenaarsechtpaar bij de dominee met het verzoek een goed woordje voor hen te doen bij dijkgraaf Putmans, om overgeplaatst te worden naar een andere watermolen, omdat het bij hen rond de molen heel erg spookt. Weyerman moet hartelijk lachen om dit verhaal, maar de dominee berispt hem. Weyerman stelt dan voor de molen enige dagen te bewaken en vraagt de sleutel van de eigenaar. De dominee adviseert hem niet alleen te gaan en samen met een medestudent gaat Weyerman op weg. Na enige tijd bereiken ze de molen. Binnen maken ze het zich gemakkelijk; ze leggen een vuurtje aan en houden elkaar wakker met een praatje. Even na twaalven horen ze een vreemd gedruis en zien ze een gedaante met langzame schreden naderen. De student valt zowat in katzwijm, maar Weyerman is niet bang; hij trekt zijn degen en pakt een brandende kaars. Als het spook ziet dat Weyerman hem wil aanvallen, neemt het haastig de benen. Weyerman gaat het spook onverschrokken achterna, maar helaas, hij struikelt en de kaars wordt gedoofd in zijn val. Weyerman onderneemt nog wel een tweede poging, maar het spook is dan al lang weg. De volgende dag keren Weyerman en de student terug naar 't Woudt en Jacob Campo doet verslag van hetgeen er gebeurd is. Hij vermoedt dat er iemand is die graag molenaar wil worden en die, vermomd als spook, het echtpaar probeert te verjagen. Petrus Santvoort laat zich overtuigen en vraagt of Weyerman nog een tweede avond de molen wil bewaken. De dominee gaat persoonlijk mee en samen onderzoeken ze het gebouw van onder tot boven, maar het spook laat zich niet meer zien. Een week later gaat Weyerman er weer heen, nu in het gezelschap van de zoon van de predikant van Schipluiden en van meester Pols, de chirurgijn van dat dorp, maar ook dan komt het spook niet opdagen. Kort daarop krijgt een ‘oolyke Beksnyder’ - dat is een messentrekker - de molen toegewezen, hetgeen Weyermans vermoeden alleen maar bevestigt. Ook dit verhaal heb ik geprobeerd te verifiëren. Daartoe heb ik diverse instanties aangeschreven, zoals de Vereniging De Hollandsche Molen en het Hoogheemraadschap van Delfland. Verschillende gegevens in het verhaal blijken met de werkelijkheid te kloppen. Zo is er inderdaad een dijkgraaf Putmans geweest. Hij oefende de functie uit van 1689 tot 1698.Ga naar eindnoot11. De uitvoerigste reactie gaf de heer Moerman van de Historische Vereniging Oud-Schipluiden. Hij kende het verhaal uit de Konstschilders en had er al eens aandacht aan besteed. Volgens hem was het de Hodenpijlse molen, die tussen Schipluiden en het plaatsje De Hoorn heeft gestaan. De molen is later vervangen door een gemaal, dat inmiddels ook is afgebroken. Echte bewijzen zijn er niet, maar aangezien zowel de zoon van de dominee uit Schipluiden als de chirurgijn van die plaats met Weyerman meegaan, zou het die molen heel goed geweest kunnen zijn. Het verhaal toont ons de superioriteit van Weyerman. Hij staat boven de plaatselijke bevolking, die nog in spoken gelooft; hij staat boven zijn medestudent, die hevig schrikt als hij het spook ziet en hij staat ook boven zijn leermeester Petrus Santvoort, die het spookverhaal in eerste instantie niet afwijst, maar zich uiteindelijk laat overreden door Weyermans argumenten. Weyerman noemt Santvoort in het begin een ‘anti-Bekkeriaan’.Ga naar eindnoot12. Dat is iemand die het niet eens is met de ideeën van Balthasar Bekker, de Friese dominee, die in 1691 de eerste twee delen van De betoverde weereld publiceerde, waarin hij afrekende met het geloof in de macht van de duivel, zoals die zich openbaart in toverij, spokerij en hekserij. Dit werk, waarvan in 1693 het derde en vierde deel verscheen, had een enorme invloed en heeft ertoe | |
[pagina 76]
| |
bijgedragen dat er een einde kwam aan de afschuwelijke heksenprocessen. Weliswaar waren in ons land de officiële heksenprocessen al opgehouden, maar het geloof in toverij, spoken en verbonden met de duivel en door de duivel bezetenen, was nog wijd en zijd verspreid. Natuurlijk waren er ook velen die het niet eens waren met de ideeën van Bekker. Er kwam een stroom van reacties. Niet minder dan 170 tegenschriften zagen het licht, maar een pamflet of werk van de hand van Petrus Santvoort is mij niet bekend. Toch bestaat er wel degelijk grond voor Weyermans typering. Hierboven lazen we reeds dat Santvoort zich een voetiaan noemde: aanhanger van de orthodoxe Utrechtse hoogleraar Voetius, die in zijn Disputationes het geloof in toverij, spokerij en hekserij verdedigde. Hij leerde niet alleen dat de duivel onmiddellijk en rechtstreeks op het verstand van de mensen werkt, maar omschreef toveren ook als iets wonderbaarlijks verrichten met behulp van de duivel. In zijn werk had Voetius een serie ‘bewijzen’ bijeengebracht voor het bestaan van toverij en de werkzaamheid van de duivel. Balthasar Bekker weerlegde deze in zijn Betoverde weereld, waarin hij stelde dat geloof in duivel en toverij in strijd was met de ware vroomheid. Als Santvoort zichzelf een volgeling van Voetius noemde, is het niet vreemd dat Weyerman hem betitelde met ‘anti-Bekkeriaan’. | |
PromotiePetrus Santvoort promoveerde in 1699 aan de universiteit van Leiden. Het is dan ook niet ondenkbaar dat hij bezig was met het schrijven van zijn proefschrift in de tijd dat Weyerman bij hem studeerde. De titel hiervan luidt: De angelo Satan colaphizante Paulum en behandelt 2 Corinthiërs 12:7, waarin staat dat Paulus geplaagd wordt door een engel des satans, een doorn in het vlees, opdat hij zich door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen.Ga naar eindnoot13. Balthasar Bekker behandelt dit bijbelvers ook in zijn werk. Een belangrijk uitgangspunt van hem is dat niet alles in de bijbel letterlijk moet worden opgevat. Voor hem geldt dat de duivel, in de hel geklonken, geen macht kan uitoefenen op de mens. Verder is er buiten de Schrift geen bewijs te leveren voor het bestaan van engelen en uit niets blijkt dat geesten zonder lichaam (engelen) op het lichaam van de mens kunnen werken. Hij is dan ook van mening dat Paulus niet echt lichamelijk geplaagd is. Petrus Santvoort daarentegen schrijft in zijn proefschrift: ‘Om nu eindelijk eens onze bijdrage eraan toe te voegen; ik zou als mijn mening willen poneren (als men kan weten wat Paulus bedoelt, en als hij niet opzettelijk zijn mening onder een dubbelzinnigheid van woorden heeft verborgen) dat wordt verwezen naar de haat van de Joden en de Judaïserende Christenen tegen Paulus, en wel daardoor doordat hij bij verwerping van de besnijdenis en de Mozaïsche ceremoniën, de heidenen tot gemeenschap in het goddelijk verbond placht te brengen, en daarom verzetten ze zich zoveel mogelijk tegen zijn geloofsverkondiging.’Ga naar eindnoot14. Uit deze passage blijkt dat Petrus Santvoort dit bijbelvers ook niet letterlijk interpreteert, maar in hoeverre hij nu gelooft in de macht van de duivel en het al dan niet bestaan van spoken kan ik niet zeggen. Mogelijk heeft de spookgeschiedenis zijn mening doen veranderen. Hoe is het verder met Petrus Santvoort gegaan? In 1700 wordt hij beroepen in Middelburg. Er wordt verteld dat hij daar maar kort dominee is geweest, want als hij in september 1703 een ter dood veroordeelde moet begeleiden, grijpt het schouwspel hem zo aan, dat hij zelf een toeval krijgt en overlijdt. Een onderzoek ingesteld in Middelburg heeft echter aangetoond, dat dit laatste niet juist is. In 1703 waren er geen terechtstellingen in Middelburg. Het verhaal omtrent het overlijden van Petrus Santvoort zal waarschijnlijk bedacht zijn om diens leven op een interessante wijze te kunnen afsluiten. Ik houd me daar- | |
[pagina 77]
| |
om maar bij de woorden uit het verslag van de kerkenraad van Middelburg, waarin staat dat dominee Petrus Santvoort in september 1703 ‘in den Heer ontslapen’ is. |
|