| |
| |
| |
Boekbesprekingen en signaleringen
J.W.H. Konst, Fortuna, Fatum en Providentia Dei in de Nederlandse tragedie 1600-1720. Hilversum, Verloren, 2003. ISBN 90-6550-745-0. 384 blz., 12 ill. Prijs 32 euro.
Een ‘synthetiserende studie over de didaxis in het renaissancedrama’ ontbreekt, concludeerde Konst in een artikel over de stand van onderzoek van de afgelopen twintig jaar naar Nederlands toneel voor de periode 1600-1730 (TNTL 1999: 209). De onderhavige monografie wil niet alleen deze lacune vullen. Met zijn studie beoogt hij in één streek ‘in grote lijnen de canon van de Nederlandse toneeldichtkunst’ te omvatten (p. 15, 16). Verwarrend is dat tussen neus en lippen weliswaar uitspraken worden gedaan over andere toneelgenres dan de tragedie c.q. het treurspel (vergelijk voor deze terminologie de dissertatie van De Haas 1998: XI-XIV, 1-2), maar dat het boek toch in hoofdzaak gaat over het 17e-eeuwse Renaissancedrama (1600-1670) en de 17e-eeuwse tragedie; met een (mager beargumenteerde) uitbreiding naar voorbeelden van het (classicistische) treurspel uit het begin van de 18e eeuw. Dit laatste is vooral gegrond op Konsts hypothese dat ‘alle zeventiende-eeuwse toneeldichters de relatie tussen individueel handelen en Fortuin, Noodlot en Voorzienigheid Gods problematiseren’. Daarom is het zijns inziens alleszins gerechtvaardigd dit als ‘hèt centrale thema’ van ‘het’ 17e-eeuwse treurspel te beschouwen (p. 9, 17) en blijkbaar dus ook dat van begin 18e eeuw! Eén kader voor Hoofts Achilles en Polyxena tot en met Huydecopers Arzases.
Konsts canon bestaat uit circa veertig drama's van twaalf auteurs: Hooft, Bredero, Coster, Vondel, Vos en Meyer, maar ook Bidloo, Bernagie, Lingelbach, Rotgans, Schermer en Huydecoper. Dus óók stukken van de eerste respectievelijk tweede ‘generatie van Frans-classicistische toneeldichters’. Kortom, het vraagstuk van de poëtische gerechtigheid dat het (classicistische) treurspel kenmerkt, met andere theoretische concepties dan die uit de voorgaande periode en met voor het eerst een normatieve toneelpoëtica, zoals De Haas volgens mij in haar proefschrift overtuigend betoogde, wordt nu als het ware ‘terugvertaald’ en geplaatst binnen Fatum en Providentia Dei (p. 312-316)! Zowel zijn opvattingen over stukken en auteurs die in ‘de canon’ thuishoren als deze laatste move lijken mij mooi discussiemateriaal. Zo gooien ook Bontius en Claas Bruin hoge ogen te mogen toetreden; Fredrik Duim is volgens hem zelfs ‘één van de belangrijkste toneeldichters’ uit de eerste helft van de 18e eeuw, alleen geciteerd met alweer dat overbekende voorwoord bij Menalippe, en opmerkelijk voor een auteur van wie geen enkel stuk is opgevoerd (p. 285).
De visie van alle door hem behandelde toneelauteurs op de positie van de mens ten opzichte van de genoemde hogere macht(en) bepaalt zowel de dramatische intrige als de optredende karaktertypen (p. 12-13). Konst gaat ervan uit dat daar gepresenteerde ‘theologische standpunten [...] veeleer algemeen-christelijk van aard zijn’ en ‘niet met specifieke geloofsrichtingen in verband gebracht hoeven worden’. Ook wordt in ‘de [toch selectief] bestudeerde vroegmoderne drama's niet geappelleerd’ aan Spinoza's denkbeelden over de principiële onvrijheid van de menselijke wil: daarom blijft ook diens filosofie buiten beschouwing (p. 14). Opnieuw kwesties die tot een gedachtewisseling uitnodigen. Personages in treurspelen, zegt Konst, worden bestuurd door de wispelturige Fortuna (symbool voor de wisselvalligheid en vergankelijkheid van het aardse bestaan), door het Fatum (welke het gedrag, doen en laten van de individuele personages determineert, geïncorporeerd binnen een christelijke context), of door de Providentia Dei (p. 9-11). Alle menselijk handelen zou daarmee volledig buiten ieders persoonlijke verantwoordelijkheid vallen. Maar omdat de door hem behandelde toneelauteurs (allen) mannen van vlees en bloed zijn, veronderstellen deze dat door individuen begane kwalijke zaken soms het gevolg zijn van vrijwillige, soms van onvrijwillige schuld, gerelateerd aan hun opvattingen over de grenzen van de vrije wil en de menselijke zelfbeschikking. Precies die spanning: tussen het door Konst gepresenteerde theoretische model versus persoongebonden opvattingen van toneelauteurs en die van hun anno nu levende interpretator, zorgt voor interessante passages, waarover het aangenaam redekavelen kan zijn. Maar daarvoor is het hier uiteraard niet de geschikte plaats.
Toch moet me iets van het hart. In Adam in ballingschap kiest de auteur Vondel bewust voor Eva's vrijwillige schuld (p. 197-198; 220); voor Adam heeft de auteur, zegt Konst, ‘enige ruimte’ gelaten ‘voor eigen interpretatie van het publiek’, dat wil zeggen hij staat toe dat er sprake kan zijn (is) van onvrijwillige schuld (p. 230). Een onmiskenbaar seksespecifieke inkleuring, die echter door Konst niet als zodanig wordt benoemd, nota bene in een stuk dat (zoals Schenkeveld-van der Dussen in haar afscheidscollege in 2002 nog eens opmerkte) als het om Vondels visie op vrouwen gaat als zijn ‘kernstuk’ mag gelden. Voor de goede orde: uiteraard wil ik niet dat Konst een (moreel) waardeoordeel uitspreekt over Vondel, maar wèl gender-bewustheid toont en signaleert dat Adams seksuele lust blijkbaar vergeeflijker is dan Eva's zucht naar kennis. Ook bij de interpretatie van Hoofts Geeraerdt van Velsen
| |
| |
zou het betrekken van deze invalshoek tot interessante aanvullende interpretaties kunnen leiden. In verband met Machtelds droomvisioenen bleef mijn oog even hangen bij Konsts commentaar bij Hoofts waarschuwing aan Anna Roemersdr. Visscher een beangstigende droom niet als voorspellend te beschouwen: ‘Het risico van misleidende, zuiver individuele dromen speelt in het bijzonder bij personen die onvoldoende weerstand tegen de aandrang van hartstochten weten te bieden. Bij hen kan namelijk gebeuren dat de fantasie zich een plaats toeëigent die haar niet toekomt, waardoor bedrieglijke beelden zich in de geest kunnen vastzetten. Ook tegen deze achtergrond wekt het dus geen verbazing dat Hooft, die voorspellende dromen in principe dus mogelijk acht, ten overstaan van Anna Roemers Visscher niettemin het nodige voorbehoud maakt’ (p. 116). Lees voor de heldere rede van Anna Roemersdr. Visscher het fraaie Amazone-deeltje en verbaas u ook. Konsts monografie biedt interessant (discussie)materiaal.
W.R.D. van Oostrum
| |
H.B. van der Weel, ‘In die kunst en wetenschap gebruyckt’. Gerrit Claeszoon Clinck (1646-1693), meester kunstschilder van Delft en koopman in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie. Hilversum, Verloren, 2002. ISBN 90-6550-721-3. 224 pag. 48 ill. Prijs 19 euro.
Na de herdenkingsjaren die de VOC (en de WIC) in de breedte in de publieke belangstelling plaatste(n), is dit boek, waarin de auteur met behulp van een massa archiefmateriaal via één persoon de diepte in gaat, zeer welkom. Van der Weel levert een fraaie reconstructie van het arbeidzame leven van Gerrit Clinck, zijn familie en hun sociaal-economische positie. Zijn stap van Delftse ‘meester Constschilder’ via een eigen katoenhandel in Amsterdam naar zijn koopmanschap voor de VOC bevat weliswaar onduidelijkheden maar is desondanks zeer inzichtelijk beschreven.
Als koopman was Clinck voor de VOC betrouwbaar maar een van de velen. Onder zijn collega-inkopers van textiel ‘uit den vreemde’ is hij een uitzondering: hij ontwierp patronen voor in India te produceren stoffen. Dat hij daarvan nauwgezet verslag heeft gedaan, betekent voor ons nu dat het mogelijk is het gehele proces van ontwerp tot en met eindproduct mee te maken. Oók om veranderingen in de mode in het ‘thuisland’ op de voet te volgen, die dankzij het door de auteur toegevoegde glossarium van stoffennamen (parcallen, terrandaens, longijse, negroskleden, solegesjes) ‘handtastelijk’ worden gemaakt.
Opnieuw blijkt hoe klein ‘het wereldje’ is: van 1681-1685 woonde het echtpaar Gerrit Clinck - Geertruida van Pollinckhoven met hun kinderen in de Amsterdamse Kalverstraat, vlakbij (om enkelen te noemen) Hieronymus Sweerts en de uitgevers Wetstein. Toen Gerrit van oktober 1685 tot augustus 1689 in India verbleef, bleef Geertruida met de kinderen achter. Naar alle waarschijnlijkheid beheerde zij hun katoenhandel, waarin zij - opnieuw: naar alle waarschijnlijkheid - de drijvende kracht was. Het is jammer dat dit in het duister blijft, omdat haar latere actieve economische positie dan niet zo uit de lucht hoefde te komen vallen. Bij Gerrits tweede reis in december 1690 gaan Geertruida en de kinderen mee naar India. Gerrit Clinck overlijdt 2 juli 1692 en Geertruida moest - officiële richtlijn - als zijn weduwe binnen acht maanden naar Batavia vertrekken en daar zelf voor onderdak en inkomsten zorgen. Dat lukt haar riant, lezen we nu toch enigszins tot onze verbazing. Ze heeft een stoffenhandel, leende geld uit (pandjeshuis) en belegde in onroerend goed in Amsterdam. Daarom: was zij ook eerder de economisch sturende kracht die ervoor zorgde dat het gezin tot de ‘snelle sociale stijgers’ behoorde? Zo zijn er meer vragen. In 1709 blijkt Geertruida van Pollinckhoven een relatief grote boekenvoorraad te hebben: 83 titels, ‘soms in meer dan één exemplaar’ (p. 130). Had ze misschien een leenbibliotheek? Kortom: het boek biedt tal van aanknopingspunten voor verder en nader onderzoek.
W.R.D. van Oostrum
| |
Wiep van Bunge, Henri Krop, Bart Leeuwenburgh e.a. (eds.), The dictionary of seventeenth and eighteenth-century Dutch philosophers. 2 dln. Bristol, Thoemmes Press 2003. ISBN 1-85506-966-0. 1116 blzz. Prijs 174,50 Eng. pond.
Dit nieuwe lexicon zal ongetwijfeld voorzien in een behoefte; vooral in het buitenland waar men niet altijd de geschriften door en over Koerbagh, Van Goens, Van Hemert, Serrurier en zo vele anderen bij de hand zal hebben; en waar men graag een summier overzicht wil van de laatste stand van zaken omtrent de biografie, en tevens van de laatste waardering omtrent de ideeën van de betrokkenen. Voor Nederlanders is het verplicht voortaan naast het NNBW en vergelijkbare naslagwerken de - wat wordt het? de Bunge? de Thoemmes? - te raadplegen. Het werk, met ruim vierhonderd lemmata, bevat niet alleen biografieën en zelfs niet alleen biografieën van beroepsfilosofen; Marc-Michel Rey, Paape en Weyerman en anderen zijn ook van de partij. Doorbladerend vindt men nog een ander soort lemma's: bijvoorbeeld over de Denker, de Letter-historie- en boekbeschouwer en andere bladen van deze aard (iemand heeft blijkbaar nagekeken wat eerder de MEW aan items op dit terrein bevatte) en over vele Franstalige journaux. Er zijn onverwachte figuren te vinden; zoals de vrijwel onbekende Emile le Wachi'im (1677-1732), een naar Nederland ge- | |
| |
vluchte Franse jood die tijdens zijn studie te Leiden in 1699 last kreeg wegens zijn echte of vermeende spinozisme, en die stierf op zijn nu onder de golven verdwenen buiten te Schiermonnikoog, waar hij bekend bleef als a-religieuze blasfemist.
Het ene lemma lijkt grondiger dan het andere. Dat is onvermijdelijk. Ik vermoed dat de deskundige soms teleurgesteld zal zijn. Zo valt bij Wielema in zijn lemma over Van Hemert in het geheel niets te bespeuren van de maatschappelijke en intellectuele gevolgen van het kantiaanse enthousiasme in diverse milieus. Hij valt simpelweg terug op de in biografisch, bibliografisch en cultuurhistorisch opzicht niet erg bevredigende inleiding van zijn Van Hemert-editie uit 1982. Van Hemerts opvattingen blijven een beetje een ivoren-toren-filosofie. Enigszins bevreemdend is het ook Petronella Moens aan te treffen onder de denkenden der natie. Zij krijgt even veel ruimte als Belle van Zuylen. Met alle respect voor Moens - maar honderden anderen zouden eerder een lemma verdienen.
Dit lexicon is zeer zuinig waar het gaat om de vermelding van de primaire werken van de betrokken. De secundaire literatuur is eveneens een selectie. Een modern vergelijkbaar werk, het Biographisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, is in alle opzichten veel ‘degelijker’. Dit neemt niet weg dat de ‘Bunge’ (of de ‘Thoemmes’) onmisbaar zal zijn in de toekomst. Het is een prestatie een dergelijk werk van de vloer te krijgen. Men zou wensen dat iets soortgelijks bestond voor de cultureel belangrijke figuren uit de 17e en 18e eeuw, zij het meer naar het model van het genoemde protestantse lexicon.
De Engelse uitgever zal er wel debet aan zijn dat men hier en daar eigenaardige foutjes aantreft; zoals bij de door Joris van Eijnatten beschreven Adriaan Kluit. De brave man heet in de running title boven de aan hem gewijde kolommen plotseling ‘Klutt’.
[ah]
| |
Kees 't Hart, Ter navolging. Roman. Amsterdam, E. Querido's Uitgeverij 2004. ISBN 90-214-6714-3. 440 blzz. Prijs 18,95 euro.
Een soort mengeling van detective en thriller: een speurtocht naar Wolff en Deken door aio Vincent Gorter (die een stomende relatie heeft met de sexy dochter van zijn promotor; het moet wel modern blijven natuurlijk). Hij ontdekt aardige dingen: Wolff en Deken schreven porno, financierden smokkel, kwamen uit Trevoux terug met het kind van hun vriendin Ravanel, en zo nog heel wat meer. Dit alles wordt beschreven in een stijl en vaart die beslist niet behoort bij Haasse en haar navolgers; het lijkt erop alsof hier nu es definitief de neuzeltoon van de historische roman verlaten is. In nog een ander soort mengsel van feit en fictie treft de lezer hier bovendien een modern dixhuitièmistisch Nederland. waar een groot aantal ons zéér bekende literatoren en neerlandici elkaar schrijven, mailen en sms'en (het is een echt up to date briefroman). Ik zal ondanks de grote verleiding niet verklappen welke heren en dames hier allemaal genoemd worden, en in welke karakters zij optreden.
Het werk is gelardeerd met talloze excursen die mij af en toe zeer vermaakt hebben. Een van de terugkerende thema's is het reilen en zeilen van een Haags comité dat in 2004 de viering van het 200-jarig overlijden van Betje en Aagje moet organiseren. Dit comité bestaat ondere anderen uit Hella Haasse, Piet Buijnsters, Jeltje van Nieuwenhoven. Men volgt in dit zijluik geboeid de oprichting, het debat over met welke argumenten men geld kan krijgen (nadruk op hun anti-slavernijstandpunt zodat ook de Haagse allo's de herdenking als ‘hun’ nationale feest kunnen meevieren) en zo meer.
Zeer amusante lectuur voor de hedendaagse kenners (en roddelaars).
In het kader van dit Wolff(sterf)jaar 2004 wil ik naar aanleiding van deze roman meteen mijn bijdrage leveren aan dat jaar, en een episode uit het leven van Wolff en Deken verduidelijken. 't Hart brengt namelijk vele malen ter sprake het voorval, waarin Wolff en Deken te Trévoux, tijdens de revolutiejaren, bezocht worden door de jacobijnen, en verhoord. Cruciaal voor deze jacobijnse achterdocht is het feit dat tijdens de huiszoeking vijf suikerbroden gevonden werden. ‘Dat gaf geen pas! Suikerbroden, dat was voedsel van de adel’ (p. 339); ‘dit comité zal een lijst opstellen van mensen die er echt behoefte aan hebben’ (p. 340). En later heet het: ‘De scène van de suikerbroden. Daar kun je drie romans over schrijven als je het talent hebt’ (p. 373).
Dat laatste zal wel, maar deze aandoenlijke interpretatie van het genoemde gebeuren is onzin. Het maakt niets uit dat 't Hart deze interpretatie betreffende het stiekum onthouden van calorieën aan de armen ontleent aan de welbekende biograaf en editeur van de dames. We hebben hier in feite te maken met een vorm van niet-kunnen-lezen, en context-ongevoeligheid. Gelooft iemand echt dat de jacobijnen erop stonden een paar kadetjes extra te verspreiden onder alle hongerenden van Trévoux? Nee toch? Zelfs Robespierre zou daar niet van wakker hebben gelegen. Maar de sansculotten hadden natuurlijk een andere, gegronder reden achterdochtig te worden. Want het ging hier om letterlijk peperdure koloniale waar, die zelfs ooit in onze eigen Republiek, in betere tijden, alleen de echt hoge standen zich kon veroorloven. Die geïmporteerde (Hoe kon dat? zal men gedacht hebben. Heulden de
| |
| |
dames met de vijand?) suiker werd vervaardigd in de vorm van broden. Het is ermee zoals met onze goudstaven die heden ten dage nog in kluizen liggen: in de vorm van broodjes. Zo heten die staven ook werkelijk. Die meiden hadden liefst vijf broden van het spul in huis! Dit leek dus minimaal aan te tonen dat zij tot de een of andere vorm van (geld)aristocratie behoorden. De jacobijnse achterdocht was om deze reden begrijpelijk. En voor ons levert het een nieuw probleem op: hoe kwamen Wolff en Deken daar aan?
[ah]
| |
John Bunyan, De heilige oorlog, gevoerd door koning El-schaddaï tegen Diabolus. Met een levensbeschrijving van de auteur. Geill. met 100 platen door H.C. Selous en M. Paolo Priolo; opnieuw nauwkeurig uit het Engels overgezet, naar de uitgave van 1875, Houten, Den Hertog 2003 (6e, herz. druk). ISBN 90-331-1678-2. 324 blzz. Geb. Prijs 27,50 euro.
Oorspronkelijke uitgave: 1682.
| |
John Bunyan, De christen- en christinnereis naar de eeuwigheid; met aant. van de Engelse predikant Robert Maguire; geill. met 100 pl. door H.C. Selous en M. Paolo Prido; opnieuw uit het Engels vertaald door C.S. Adama van Scheltema, Houten, Den Hertog 2003 (6e herz. druk). ISBN 90-331-1627-8. 520 blzz. Geb. Prijs 37,50 euro.
Iedereen behoort een uitgave van deze eeuwenlange bestseller uit 1672-1678 in de kast te hebben. De hier uitgeven vertaling van deze allegorie door Adama van Scheltema dateert van 1868, maar is zeer leesbaar.
[ah]
| |
E.G. Arnold, Het genootschap Christo Sacrum te Delft. Privatisering van de godsdienst omstreeks 1800. Hilversum, Verloren 2003. Hollandse Studiën 40. ISBN 90-70403-51-X. 368 blzz. Prijs 30 euro.
‘Godsdienstige genootschappelijkheid kwam er als apart onderscheiden vorm [tot nu toe] wat bekaaid af’; soms wegens de wat antiquarisch geworden kerkhistorische of kerkistische aanpak, zo merkt de auteur op (p. 10). Zijn benadering van de relimarkt (zijn term) is een meer cultuurhistorische, zodat er beter zicht ontstaat op de reden van ontstaan (1797) en bestaan van dit oorspronkelijk geheime (het woord betekent in 18e-eeuwse context doorgaans: besloten) genootschap in Delft. Dit gezelschap was niet apologetisch-christelijk van aard, maar, begonnen door enkele leden van de Waalse gemeente, beoogde het de vereniging van alle christenen na te streven, op basis van een algemeen christendom. Het is een teken van het proces rond 1800 waarin winnaars en verliezers van de revolutie pogen de tegenstellingen te overbruggen, en tot een nieuwe nationale consensus te komen. Daarmee wist de orthodoxie te Delft niet heel goed raad. Het genootschap ontwikkelde zich tot een aparte kerk, met sympathisanten elders.
Helder; goed gedocumenteerd; genuanceerd over de plaats van dit gezelschap temidden van de Nederlandse verlichtingen. Cultureel interpretatief evenwichtig en van hoog niveau. Uitstekende inleiding over allerlei soorten Verlichting en het fenomeen genootschappelijkheid. Verplicht voor alle genootschapsvorsers.
[ah]
| |
Het boek van Trijntje Soldaats en Het boek van Minne Koning. 41 Groninger volksvertellingen verz. door Mevr. E.J. Huizenga-Onnekes, bewerkt door Carola Rombouts en Coos Dieters. Met initialen en in lino gesneden prenten van Carola Rombouts, Bedum, Profiel Uitg. 2003. ISBN 50-5294-289-7. 214 blzz. Prijs 27,90 euro.
‘Er was eens een koning en die koning had een dochter en die dochter wilde graag trouwen met een man die een blauw bonte baard had. Op dat moment was er een oplichter in de buurt met een blauw bonte baard.’ Zo gaat het inderdaad in het leven. Het begin van deze zestiende vertelling, tevens het vervolg alsmede andere verhalen, werden in 1804 genoteerd in een schriftje door de elfjarige jongen Gerrit Arend Arends, toen hij luisterde naar huisnaaister Trijntje Soldaats (1749-1814). Beetje Grimm-achtig.
[ah]
| |
P.N. Holtrop, Th.J.S. van Staalduine (ed.), De Hollandse Hervormde Kerk in Sint-Petersburg: teksten uit de kerkenraadsprotocollen, brieven en andere documenten 1713-1927, deel 1: 1713-1817, Kampen, Kok 2003. ISBN 90-435-0818-7. XLIV + 532 blzz. Prijs 29,90 euro.
Na een korte inleiding over het wel en wee van deze Nederlandse gemeenschap in de 18e eeuw vindt men de bescheiden afgedrukt. Het nut van dit type documentatie blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat we in de kerkenraadprotocollen van 24 april 1774 een Pieter van Woensel genoemd vinden, evenwel ‘niet gecommuniceert’ en zonder attestatie. De schrijver? Of familie? We vinden over de gehele periode, al vanaf 1718, Van Woensels als te Petersburg wonende. Was dit mede een reden voor Pieter om zich aldaar te vestigen? Van deze gemeente was trouwens ook lid: de hofarts van de tsaar, Allamand (neef van de bekende Leidse hoogleraar). Interessant is de wil het Nederlands te handhaven en niet op te gaan in de grotere Duitse gemeente.
[ah]
| |
| |
| |
Over Multatuli, jaargang 25, nummer 51. 88 blzz. Prijs 9,50 euro.
Dit nummer heeft de vorm van een lexicon, waarvan de lemmata geheel gewijd zijn aan woorden of begrippen die in het werk van Douwes Dekker betrekking hebben op de 18e eeuw. De teksten en tekstjes zijn meestal niet zeer diepgaand, maar soms groeien zij uit tot belangwekkende kleine artikelen; zoals die van Marleen de Vries over ‘Beschaving’, en van Ira Wilhelm over ‘Watervalfobie’. In dat laatste geval vindt men een mengsel van essay en esthetica in een notendop. Een curiosum.
[ah]
| |
Anne Doedens en Liek Mulder (ed.), De memoires van Hendrik Breton ofwel de duistere zijde van de VOC, Amsterdam, de Prom 2003. ISBN 90-6801-845-0. 176 blzz. Prijs 16,90 euro.
Verslagen van Breton (1722-1792) over respectievelijk gevechtshandelingen op Java in 1754, en een corruptieschandaal in 1783. De bezorgers doen zeer luidruchtig over het belang van deze tekst.
[ah]
| |
Matthew Gregory Lewis, De monnik. Vertaald door Ineke Mertens. Ingeleid door Ivo Gay, 's-Hertogenbosch, Voltaire 2003. ISBN 90-5848-039-9. 430 blzz. Prijs 24,90 euro.
Heruitgave van een beroemde en invloedrijke gothic novel, The monk, uit 1796. Spanje, onderaardse gewelven, incest, inquisitie, bovennatuurlijke verschijnselen, een vrouwenbelagende abt. Het anticlericale element bezorgde de auteur nog behoorlijk wat last, ook in Engeland. De auteur was tijdens het schrijven gezantschapsattaché in Den Haag.
[ah]
| |
Geertje Wiersma, Mietje Hulshoff of De aanslag op Napoleon, Amsterdam, Bert Bakker 2003. 176 blzz. ISBN 90-351-2573-8. Prijs 17,95 euro.
De Amsterdamse radicaal-revolutionaire Maria Hulshoff (1781-1846) beraamde in 1806 een aanslag op Napoleon. Verslag van haar achtergronden, het proces, haar contacten met figuren als Ockerse. Wiselius en Valckenaer, haar vlucht naar New York. Vandaaruit waarschuwt zij in 1813 tegen een Nederlandse monarchie en werkt aan haar Peace republican's manual (1817). In 1820 keert zij terug.
[ah]
| |
J.K. van der Korst, Een dokter van formaat. Gerard van Swieten, lijfarts van keizerin Maria Theresia, Amsterdam, Bert Bakker 2003. ISBN 90-351-2619-X. 354 blzz. Prijs 22,50 euro.
Van Swieten (1700-1772) gold in zijn tijd als een autoriteit op het gebied van de praktische geneeskunde: zijn vijfdelig handboek bleef tot ver in de 19e eeuw gezaghebbend. Er ontbrak nog een degelijke biografie. Zijn leermeester was Boerhaave. Als katholiek Leidenaar kon Van Swieten geen universitaire positie krijgen, maar in 1745 vertrok hij naar Wenen als lijfarts van Maria Theresia. Hij kreeg daar tevens de leiding over de hofbibliotheek, terwijl hij meteen de universiteit hervormde en de invloed van de jezuïeten verkleinde (hij verdreef hen ook uit de boekcensuurcommissies).
[ah]
| |
Els Ruijsendaal, Gijsbert Rutten, Frans Vonk (red.), Bon jours Neef, ghoeden dagh Cozyn! Opstellen aangeboden aan Geerts Dibbets bij zijn afscheid als bijzonder hoogleeraar Geschiedenis van de Nederlandse grammatica [...] op 19 december 2003, Münster, Nodus Publikationen 2003. ISBN 3-89323-219-2. 392 blzz. Prijs 32,50 euro (via giro 4043875 t.n.v F. Vonk te Doetinchem).
Hierin zeer veel over de taalkunde 1650-1815, vooral: Berns over Ten Kates kaart van de volk- en taalverspreiding over Europa (1723); De Bonth over de briefwisseling tussen Huydecoper en Pieter van der Schelling; Rutten over Adriaen Verwer en David van Hoogstraten; De Boer over de taaltheorie in de Italiaansche spraakkonst (1672) van Lodewijk Meijer; Lioce over de Nederlandsche spraakkunst (1823) van Lulofs; Noordegraaf over de opvatting van Ten Kate over de redelijke mens.
[ah]
| |
C.R. van den Berg, Ds. Johannes Barueth 1709-1782. Een strijdbaar verdediger van de gereformeerde kerk en staat, Houten, Den Hertog 2003. ISBN 90-331-1751-7. 454 blzz. Prijs 27,50 euro.
Slechts zelden verschijnt een nieuwe biografie van een 18e-eeuwse orthodoxe predikant. Doorgaans zijn het de meer verlichte predikers die de aandacht trekken. In Barueth, die historisch gezien welllicht niet toevallig vanuit Dordrecht zijn licht verspreidde, vinden we een geharnaste propagandist van de God/Nederland/Oranje-ideologie. Hij werd mikpunt van de patriotten. Hij verdient ook aandacht omdat hij een van de weinige dominees was die gevoel had voor literatuur en satire. Hij kon zelfs behoorlijk venijnig uit de hoek komen. Elizabeth Wolff en hij waren aan elkaar gewaagd.
Deze biografie uit gereformeerde hoek zet alle zaken op een rijtje. Het boek doet, waarschijnlijk vanwege die invalshoek, wat ouderwets aan: het culturele spanningsveld van die dagen wordt zelden echt spannend. Het blijft meer een kerkelijke vorm van geschiedenis.
[ah]
|
|