Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Sichterman, Weyerman en Kersteman
| |
[pagina 24]
| |
totaalopbrengst bedroeg f 3.129:9.Ga naar eindnoot4. Onder de 175 folianten bevond zich een groot aantal numismatische werken, atlassen en andere plaatwerken. Zo bezat Sichterman twee exemplaren van Het groote tafereel der dwaasheid (f 6 en f 5) en een volledige set Oud en Nieuw Oost-Indiën, van François Valentyn (f 45). Voorts stonden in zijn boekenkast verschillende naslagwerken, zoals de Dictionaire historique et critique van Pierre Bayle (f 13) en de Grand dictionaire historique van Louis Moréri (f 31). De bibliotheek bevatte verder 221 boeken in kwartoformaat. Ook hieronder bevonden zich relatief veel numismatische werken. Algemene geschiedkundige overzichtswerken en specifieke historische verhalen waren evenzeer favoriet. Opvallend is dat er slechts één Nederlandstalige auteur is van wie Sichterman een hele serie werken bezat: geen Joost van den Vondel, geen Justus van Effen (al komt zijn Hollandsche spectator in de catalogus voor: octavo groot papier, verkocht voor f 0:12; en octavo klein papier, verkocht voor f 0:8), wel Jacob Campo Weyerman. De driedelige Levens-beschrijvingen der konst-schilders deed op de veiling f 10. De complete Echo des weerelds bracht f 2 op. De drie delen van de Historie des pausdoms gingen voor f 1:10 van de hand, de Persiaansche zydewever voor f 1:2. De Vrolyke tuchtheer en de Amsterdamschen Hermes brachten op f 1:10 respectievelijk f 2:10. Verderop in de catalogus, onder de octavo-uitgaven, staat nog een werk van Weyerman vermeld, echter deze keer zonder de naam van de auteur: Democritus en Heraclitus, Brabantsche voyage. De verkoopprijs bedroeg f 0:4. Ter vergelijking: Weyerman wordt onder de kwarto-uitgaven in één adem genoemd met Noel Chomels Huishoudelyk woordboek (f 10:5), de luxe uitgave van de Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot (f 8:10) en van dezelfde dichter de Mengeldichten (f 1:4). Carel van Manders Schilder-boeck bracht ondanks de expliciete vermelding dat het om een fraaie band ging, slechts f 1:16 op, en het Groot schilderboek van Gerard de Lairesse f 2:12. De fraaie, driedelige octavo-uitgave van Arnold Houbrakens Groote schouburgh der Nederlandsche konstschilders en schilderessen en de twee delen van Johan van Gools Nieuwe schouburg der Nederlantsche kunstschilders en schilderessen, eveneens octavo, deden respectievelijk f 9:20 en f 4:15. De enige andere auteur die net als Weyerman een groot aantal malen in de catalogus vermeld wordt, is de Duitse rechtsfilosoof Christiaan Wolff. Verder stonden er ook in de kast boeken van destijds populaire denkers als Descartes, Bernouilli, Newton, 's Gravesande, Van Leeuwenhoek en Musschenbroek. Voorts worden in de catalogus 571 boeken in octavo- of kleiner formaat vermeld. Temidden van een aantal godsdienstige en theologische werken staan Keten der bybelsche godgeleerdheid, geschreven door de van spinozisme beschuldigde Frederik van Leenhof, en zijn Hemel op aarden (f 0:7 en f 0:5). Ook valt een tiental sterk anti-papistische werken op, alsmede een groot aantal al dan niet waargebeurde historieverhalen. Het complete Natuur- en konst-kabinet van Willem van Ranouw, inclusief register, kreeg een prijs van f 9. De Mensch ontmaskert van John Duncan leverde f 0:4 op. Andere tijdschriften die Sichterman in zijn boekenkast had staan, waren de Bibliotheque choisie (12 vols.; f 1:10), L'Europe savante (7 vols.; f 1:10), de Amsterdamsche snapper (10 delen: f 0:18), het Europees magazyn (compleet; f 0:16) en nog een aantal losse afleveringen van de Boekzaal (?), de Staats-secretarissen, de Groninger nouvellist van onder anderen Nataniël Remkes en de voortzetting daarvan. De nauwkeurige Nederlandsche reyziger, de Patriot van Jan Wagenaar, en tenslotte de Nederlandsche jaarboeken. | |
[pagina 25]
| |
Van Franciscus Lievens Kersteman staan slechts twee werken in de catalogus vermeld, in beide gevallen zonder auteursvermelding: Historie van den Grave van Slippenbach (f 0:3) en de Boekzaal der heeren en dames (alleen de nummers 1 en 2: f 0:2).Ga naar eindnoot5.
Het is opvallend dat er van Kersteman zo weinig titels vermeld worden. Hebben de erfgenamen de werken van Kersteman in eigen zak gestoken alvorens de partij aan Spandaw werd overgedragen? Of bezat Sichterman gewoonweg nauwelijks een van de vele Kersteman-titels die tot dan toe op de markt waren verschenen? De vraag wordt ingegeven door het feit dat Kersteman zelf in 1792, in Het leven van F.L. Kersteman [...] door hem zelven beschreven, gewag maakt van zijn relatie met de Groninger rentenier.Ga naar eindnoot6. In 1760, zo schrijft Kersteman, die het jaar daarvoor in Harderwijk was gepromoveerd tot ‘doctor der beide rechten’, kwam hij in contact met de ‘alomberuchte vrouwenbeminnaar’ Sichterman. Deze had hem uitgenodigd voor een verblijf op de buitenplaats Woellust, in de Wildervank bij Groningen, waar de familie Sichterman gedurende de zomermaanden woonde. De naam van dit buiten had weinig te maken met het gerucht dat Sichterman aldaar geheime ontmoetingen had met het Groningse vrouwelijke schoon, maar alles met de afgraving van het hoogveen waarmee in 1647 was begonnen. Om de afgegraven dalgronden om te zetten in bouw- en teelgronden, moest de bodem worden ‘gewoeld’. Het gebied werd doorkruist door vele trekvaarten. Het statige Woellust bevond zich op een langwerpig schiereiland. Het was beslist niet de enige buitenplaats in de omtrek: rondom Veendam bevonden zich nog meer zomerhuizen van gegoede families uit Groningen. De borg was gelegen tegenover het nog bestaande Welgelegen, aan de overzijde van het Borgercompagniester Hoofddiep. Het was op kelders gebouwd en telde twee verdiepingen. Een hoge monumentale stoep leidde naar de hoofdingang, met aan weerszijden twee ramen. De tuin was aangelegd in de stijl van André le Nôtre, de befaamde tuinarchitect van Versailles. In 1722 kwam de borg in bezit van de broer van ‘onze’ Sichterman en in 1745 kocht de laatste het pand en omliggend onroerend goed. In 1768 kwam Woellust in het bezit van de familie Lichtenvoort, eigenaar van Welgelegen. Enkele jaren later werd de borg van Sichterman gesloopt.Ga naar eindnoot7. Kersteman was in Groningen om een geschil tussen de Staten van Holland en de Staten van Stad en Lande van Groningen te regelen, aldus zijn autobiografie. De lijfrenten die Groningen in 1665 had genomen tot dekking van de oorlogskosten, waren nog altijd niet betaald en Kersteman moest een plan van vergelijk voorleggen aan de Staten van Stad en Lande: [...] met dit alles is deeze verflauwing in mijne beroepszaaken de aandrijvende oorzaak geweest, welke mij tot het besluit deed overhellen, om de voorgeslagene commissie naar Groningen aanteneemen, waartoe voorzeker het lokaas ter behaalinge van groote vergeldingen, wel de voornaamste drijfveder was: achervolgends een plan van vergelijk tusschen de Provinciën van Holland en Groningen, dat ik met behulp van een Haagsch Practisijn ontworpen had, en waarop wij ontboden waren, begaven wij ons zamen na de Hoofdplaats van Stad en Lande, alwaar wij bij onze aankomst, hoe zeer de Hollanders destijds aldaar in geen goeden reuk waren, nogthans zeer minzaam ontvangen werden: [...] (deel 1, p. 134) Hoe geloofwaardig deze opmerkingen ook mogen klinken uit de mond van iemand die aan het einde van zijn leven kon bogen op een groot aantal juridische handboeken, toch blijkt er van Kerstemans rol in de oplossing van het conflict weinig waar te zijn. Arend H. Huussen heeft Kersteman reeds in 1985 ontmaskerd door aan te tonen dat er van een officiële opdracht van de zijde van de Staten van Stad en Lande aan Kersteman geen sprake was. Wat was er werkelijk aan de hand? In 1665 was de Republiek in oorlog met de koning van | |
[pagina 26]
| |
Sichterman en echtgenote, aquarel C.L. Haverkamp. 1753.
Engeland en de bisschop van Münster. Om aan de oorlogs-verplichtingen te kunnen voldoen hadden Stad en Lande bij Holland een geldlening afgesloten. Tot 1685 werd er regelmatig afgelost maar daarna stonden de financiën van Groningen er dermate slecht voor dat de betalingen stokten. In 1753 werd het de geldschieters in Holland te gortig. Jacob Roeters sr, schatrijke fabrikeur in zijden stoffen en koopman in manufacturen te Amsterdam, eiste mede namens andere belanghebbenden in de Groninger lijfrenten ‘een redelijke praestatie of begin van betaling’. De rekwestranten werden vervolgens doorverwezen naar andere instanties van Stad en Lande. Echter, hun geld zagen ze niet terug, ondanks hun verdere pogingen om de rekeningen te vereffenen. De kwestie sleepte zich ook de jaren daarop voort. Steeds bleven de Staten van Stad en Lande de nadruk leggen op de betreurenswaardige toestand van hun schatkist: het was geen onwil maar onmacht, waardoor de betalingen achterwege waren gebleven. Ze riepen zelfs de hulp van de Gouvernante in, die erop aandrong toch tot een vergelijk te komen met Roeters. Groningen bood vervolgens aan dertien procent van het geleende bedrag terug te betalen, maar Roeters eiste minimaal tachtig procent terug. De situatie was hopeloos en werd zelfs hopelozer toen Holland in 1759 besloot beslag te leggen op ieder Gronings schip dat de Hollandse havens aandeed. Voor de Oostzeehandel, waarin menig Groninger koopman zijn geld verdiende, was deze maatregel desastreus. De vroede mannen van Stad en Lande besloten tot represaillemaatregelen en gelastten iedere mede-ingezetene die nog iets aan Holland verschuldigd was, de beurs gesloten te houden. Daarmee kwam de commercie nagenoeg tot stilstand en was het faillissement van Groningen nabij. Kersteman had in juli 1760 Stad en Lande een oplossing voor hun geldzorgen in het vooruitzicht gesteld. Hij kreeg toestemming om zijn plan, Plan van een loterije onder guarantie van de Generaliteit ten behoeve van de Provincie van Stad en Lande [...], in te sturen. Dat deed hij en hij vertrok bovendien zelf naar Groningen. In september diende hij een onkostendeclaratie in: f 120 voor reis- en verblijfkosten en f 100 voor het opstellen van zijn Plan. De declaratie werd afgewezen omdat Groningen alleen gevraagd had om toezending en niet om Kerstemans komst naar het noorden. Stad en Lande wensten slechts in te gaan op een vergoeding van het plan. Intussen had Kersteman, met het Plan als onderpand, een wissel verkregen van ene Jean de Charro, waarna hij het bedrag van f 220 in Den Haag had geïnd. De Charro diende bij de Staten van Stad en Lande een rekwest in om verzilvering van de wissel. De Staten wilden echter zover niet gaan en keerden uiteindelijk in november 1761 alleen het aan Kersteman wegens zijn ingediende Plan toegezegde bedrag van f 100 aan de gedupeerde De Charro uit. | |
[pagina 27]
| |
Huussen noemt het loterijplan onbruikbaar maar zegt helaas niet waarom. Loterijen worden immers nog altijd ingezet om geld te genereren. Desondanks is het plan van Kersteman nooit uitgevoerd. Was het omdat Holland de schuldaflossing door Groningen uit de loterijopbrengst beschouwde als een sigaar uit eigen doos? De lotenverkoop zou immers in alle Generaliteitslanden, dus inclusief het rijke Holland, plaatsvinden waardoor de Hollandse lotenkopers indirect Groningen financieel zouden bijstaan. Of was het omdat de loterij niet meer nodig was? Kersteman hierover: [...] ondertusschen dat men ter bijlegginge van de gereezene verschillen, onophoudelijk werkzaam bleef, en het gesloten verdrag eerst na verloop van 27 dagen zijn vollen beslag verkreeg, wanneer de betwistwordende zaak voor 50 percent, waarvan volgends beding de betaling van de Hollandsche Crediteuren werd afgemaakt. [...] (deel 1, p. 134) Eind september 1760 ondertekenden de gecommitteerden van Holland en Groningen immers een akkoord over een betalingsregeling. In februari van het jaar daarop werden de beslagleggingen op de Groningse goederen opgeheven. De pathologische grootspreker Kersteman laat zijn lezers in het ongewisse over zijn rol in de totstandkoming van de overeenkomst maar doet het daardoor voorkomen als zou hij hierin een grote rol hebben gespeeld. Kennelijk had hij de kassa al horen rinkelen toen hij zijn loterijplan aan Stad en Lande voorlegde.Ga naar eindnoot8. In zijn autobiografie maakt Kersteman gewag van een andere juridische kwestie waarbij zijn hulp is ingeroepen: [...] hij [Sichterman] bewoog mij om eenige dagen op zijn Landgoed te verblijven, terwijl hij mij wegens verscheidene nog onbeslist hangende processen spreeken moest, hoewel zijn voornaamste oogmerk eigenlijk daarin bestond om met mij te raadpleegen, hoedanig men de losmaaking zoude kunnen verkrijgen van vier tonnen gouds, welke ten behoeve van zijne beide kinderen op de weeskamer te Amsteldam vaststonden, en almede geduurende het verschil tusschen de beide Provinciën, als eigendommen, behoorende aan ingezetenen van Groningen, door de schuldeisers van Holland in beslag genomen waren [...] (deel 1, p. 135) De kwestie waarover Kersteman schrijft, heb ik niet onderzocht. De Weeskamer van Amsterdam kan duiden op Sichtermans loopbaan bij de VOC, maar de herkomst van het geld dat daar gedeponeerd zou zijn ten behoeve van zijn kinderen, is onduidelijk. Sichtermans vrouw overleefde hem zeventien jaar - zij stierf in 1781 - dus van een nalatenschap van haar zijde kan geen sprake zijn. Duidelijk is wel dat de beslaglegging op Sichtermans geld te maken heeft met de hiervoor aangehaalde strijd tussen Groningen en Holland. Roeters had namelijk door de Amsterdamse bankier Etienne Ferrand ook beslag laten leggen op ‘alle sodanige effecten, Goederen en Penningen in Eijgendom toebehoorende voor het geheel of ten deel (de Provincie van Stad en Lande) of eenige Leeden, Steden of Plaatsen van dien of ook wel aan eenige of iemand der ingesetenen van deze Provincie [...]’Ga naar eindnoot9. Kersteman heeft klaarblijkelijk deze ‘vette kalant’ van goed advies voorzien want, aldus Kersteman, de Groninger had hem ‘binnen korten tijd meer dan een half duizend guldens salaris in den zak’ gejaagd en hem bovendien tien dagen lang vorstelijk onthaald op Woellust. Daarna vergezelde Sichterman de schrijver-jurist naar Groningen alwaar hij hem rondleidde in zijn ‘klein Koninglijk paleis’ op de Ossenmarkt. Ook logeerde Kersteman in Groningen een paar dagen bij de heer Mendez, ‘een omgevallen Portugeesche Jood, die een doorsleepen verstand bezat’ en die een goede bekende was van de vroegere VOC-topman. Later, toen deze Mendez samen met zijn vrouw Kersteman opzocht in Zaltbommel, vertelde mevrouw Mendez dat ze als vertrouwelinge van de familie Sichterman vernomen had dat | |
[pagina 28]
| |
Kersteman grote indruk had gemaakt op de dochter van Sichterman: [...] dat indien ik destijds bres op het hart van deeze jonge dame geschoten had, ik waarschijnelijk veel gelds gewonnen hebben, doch ik was te beschroomd om zulk eene wisselvallige onderneming te waagen, en boven dien nog al te verzot op Jansje, om zodanig een haatelijke trouwloosheid ten haaren opzichte te begaan.’ (deel 1, p. 141) Zou hij het hartje van de jongste telg uit het gezin Sichterman. Christina, inderdaad veroverd hebben, dan had hij een goede partij kunnen doen en hoefde hij waarschijnlijk niet meer van de pen te leven. Maar dat is achteraf gepraat. Christina trouwde in 1766 met Anton Adriaan Lord Falconer of Haulkerton, regent van Groningen. Na het overlijden van zijn vader verwierf hij de erftitel en werd hij vijfde graaf van Kintore, in Schotland. Daar trok het echtpaar, met kinderen, in 1769 naar toe.Ga naar eindnoot10. |
|