Jacob Campo Weyerman en de (vrouwen)krantGa naar eindnoot*
Joop W. Koopmans
In 1873 legde de pershistoricus Sautijn Kluit de lezers van zijn artikel over de Oprechte Haerlemsche courant een raadsel voor. Jacob Campo Weyerman had in Den Amsterdamschen Hermes van 20 oktober 1722 geschreven over Hollandse drukkers die ‘de vrouwe-courant’ hadden opgeluisterd met advertenties.Ga naar eindnoot1. Zes jaar later had Weyerman, nu in zijn Doorzigtige heremyt van 1 november 1728, opnieuw de ‘Vrouwen-Courant’ genoemd - ditmaal vanwege een medisch bericht. Sautijn Kluit vroeg zich af welke periodiek Weyerman kon hebben bedoeld. Had de ‘Vrouwen-Courant’ werkelijk bestaan of was er sprake van een bijnaam? Sautijn Kluit veronderstelde het laatste, aangezien er nooit exemplaren van een vrouwencourant uit het begin van de achttiende eeuw waren aangetroffen.Ga naar eindnoot2. Om dezelfde reden ligt een bijnaam nog altijd het meest voor de hand. De Bataafsche vrouwe courant valt in elk geval af, omdat dit blad op zijn vroegst is verschenen in 1796.Ga naar eindnoot3. Hoe het ook zij, de betiteling ‘vrouwencourant’ zal voor Weyermans publiek geen raadsel zijn geweest, gezien het herhaalde gebruik ervan in verschillende van zijn publicaties. Zo voegde Groenenboom-Draai intussen toe dat Weyerman ook al in De
Rotterdamsche Hermes van 13 februari 1721 ‘de Vrouwenkourant’ citeert. Zij verwonderde zich eveneens over deze titel, weliswaar zonder te verwijzen naar Sautijn Kluit.Ga naar eindnoot4.
In welke richting tenderen inmiddels de mogelijke oplossingen van het raadsel? In de negentiende eeuw droeg de Haarlemsche courant de spottende bijnaam ‘vrouwencourant’, zo memoreert Sautijn Kluit. Dit blad zou destijds bij vrouwen in trek zijn geweest vanwege de vele familieberichten. Dit type advertenties verscheen echter pas sinds het einde van de achttiende eeuw in de pers. Om deze reden kan Weyerman dus nog niet de Oprechte Haerlemsche courant als ‘vrouwencourant’ hebben bestempeld, zo concludeerde Sautijn Kluit al terecht. Hij laat deze krant verder om een nogal vage inhoudelijke reden afvallen; een alternatief draagt hij niet aan.Ga naar eindnoot5.
Hebben wellicht andere advertenties vrouwen verleid tot het lezen van de Oprechte Haerlemsche courant, met de bijnaam tot gevolg? Dit suggereerde A. Hanou aan Groenenboom-Draai, in het kader van haar onderzoek naar Weyermans Rotterdamsche Hermes. Zij denkt daarom bij ‘de vrouwencourant’ toch in eerste instantie aan de Oprechte Haerlemsche courant,Ga naar eindnoot6. echter zonder te bedenken dat slechts een gering deel van de toenmalige advertenties primair gericht was op vrouwen. Advertenties lijken mij dan ook een smalle basis voor de bijnaam ‘vrouwencourant’.Ga naar eindnoot7. Had Weyerman dan misschien andere redenen om de Oprechte Haerlemsche courant als zodanig te typeren? Het antwoord op deze vraag - en ook een sterke aanwijzing voor de oplossing van het raadsel - geeft hij zelf in een passage die Groenenboom-Draai waarschijnlijk over het hoofd heeft gezien. Weyerman schrijft namelijk in De Rotterdamsche Hermes van 27 maart 1721:
Den Haarlemschen Kourantier wort verzocht uit den naam van eene Societeit jonge Dames, die wekelyks zyne nieustyding om het schoon papier en fraaie letter lezen, in het toekomende geene onkuische Syllabe by het woort Commissaris te voegen; want de jeugt is zoo ervaren in de spelkunde, dat zy zonder behulp van een Dictionaire, ja zelfs door een' eenigen vinger die aanstootelyke syllabe konnen onderscheiden.Ga naar eindnoot8.
Weyerman laat dus weten dat de Oprechte Haerlemsche courant een graag geziene gast was bij de jonge vrouw vanwege de hoge kwaliteit van papier en drukwerk. Mogelijk heeft hij
| |
daarom voor deze krant de bijnaam ‘vrouwencourant’ bedacht. Toch blijven er vraagtekens. Kunnen we bijvoorbeeld Weyermans woorden wel serieus nemen gezien het satirische of humoristische karakter van zijn werk?Ga naar eindnoot9. Deze vraag nodigt uit tot de meer algemene vraag hoe Weyerman dacht over de krant in zijn tijd. Hoe beoordeelde hij eigenlijk de pers?
Weyerman vergeleek diverse kranten en was zodoende in staat afgewogen standpunten in te nemen. In zijn eerste periodiek, De Rotterdamsche Hermes, noemt hij weliswaar slechts weinig kranten bij naam,Ga naar eindnoot10. maar dit geldt al niet meer voor Den Amsterdamschen Hermes, zijn tweede tijdschrift. Hierin refereert hij herhaaldelijk aan verschillende kranten, bijvoorbeeld die van Amsterdam, Delft, Leiden, Den Haag en Utrecht - soms slechts verwijzend en soms ook beoordelend. In 1723 vermeldt hij bijvoorbeeld dat een bode hem ‘de Haagsche courant bragt, waarmeê hij wel in zyn schik was.’Ga naar eindnoot11. Kranten inspireerden Weyerman tot het schrijven van commentaren op berichten die hij had gelezen.Ga naar eindnoot12. Grappige kopteksten zette hij regelmatig boven zijn reacties op het krantennieuws, zoals ‘Courant-koekjes’, ‘eenige Vlindertjes van de Courant’ of ‘dooijers van het kaakelende Hennetje, genaamt de Courant.’Ga naar eindnoot13. Alleen al uit zulke kopteksten spreekt het luchtige karakter van Weyermans overpeinzingen.
Sautijn Kluit en Schneider betogen dat Weyermans oordeel over de krant vernietigend was, terwijl zeker de Oprechte Haerlemsche courant bij tijdgenoten goed bekend stond.Ga naar eindnoot14. Op het eerste gezicht lijkt hun bewering correct, want Weyerman kraakt inderdaad harde noten over de kranten die hij las. Zo schrijft hij in Den Amsterdamschen Hermes over courantiers die hun kranten vullen met ‘sprookjes bij de ruis’ en ‘straatdeuntjes’. Onder deze beroepsgroep was ‘den Haerlemiet, het Lasaret der Onkunde’ en ‘verstompte’ diens Utrechtse collega de leesbrillen van zijn publiek.Ga naar eindnoot15. Ook had Weyerman te doen met de Delftse courantier. want in diens berichtgeving over Engeland was ‘die hals in doodsgevaar van te versmooren in den stilstaanden poel van zyn eigen onkunde.’Ga naar eindnoot16. Kenmerkend is verder Weyermans uitroep ‘Ha quelle ignorance’ na zijn constatering dat een courantier een gouverneur ‘zyn Eminentie’ had genoemd.Ga naar eindnoot17. En eveneens karakteristiek is zijn verzuchting op een vraag naar de achtergronden van een politieke kwestie:
Vraagt dat aan den Leidschen Courantier, (...) die een Machiavel is in de Ontleeding van het Politiek lieghaam. Vraagt dat aan den Delfschen Courantier, die een Hobbes is in den blinde Spiegel der Staatkunde. En vraagt dat aan den Haagschen Courantier, die vry dieper ziet in de geheim-kabinetten der vorsten, dan een blind paerd in een sloot (...).Ga naar eindnoot18.
Weyerman spitste zijn kritiek op de courantiers toe op drie aspecten. Ten eerste vond hij hun taalgebruik onvoldoende; in de tweede plaats veroorzaakten zij door kennisgebrek veel fouten en daarnaast plaatsten zij veel onjuiste berichten. Ik volsta met alleen nog een voorbeeld van het eerste aspect. In 1722 bekritiseert Weyerman in Den Amsterdamschen Hermes de woordkeus van de Haarlemse courantier die ‘door het onkuis woord Contagie’ in plaats van ‘besmettelyke Ziekte (die niet Haarlems, doch echter goed Nederduits zyn)’ de jeugd besmette.Ga naar eindnoot19. Weyerman pleitte naar aanleiding van deze misser met omhaal van woorden voor correct Nederlands in de krant. Wanneer in Nederland ook maar één courantier de kunst zou verstaan duidelijk te schrijven en een goede nieuwsselectie toe te passen, ‘dan zou een Geleerde Leezer de Courant niet verwerpen, met verachting, de Vrouwen zouden geen rooskoleure wangen krygen, onder 't leezen [en] een eenvoudig burger zou zyn geld, dat hy nu veeltyts verspil[de], niet beklaagen.’Ga naar eindnoot20.
Toch realiseerde Weyerman zich dat het beroep van courantier verre van eenvoudig was. Voor deze professie waren hoge kwaliteiten vereist. In 1723 geeft Weyerman in een speciale
| |
aflevering van Den Amsterdamschen Hermes over de krant expliciet antwoord op de vraag aan welke criteria een courantier zou moeten voldoen.Ga naar eindnoot21. Een goede nieuwsschrijver diende veel talen te beheersen en het nieuws beknopt, begrijpelijk en waarheidsgetrouw te kunnen weergeven. Ook kon deze niet schrijven zonder voldoende historische en geografische feitenkennis. Daarnaast hoorde hij goed onderlegd te zijn in het politiek-staatkundige bedrijf, zodat hij zaakkundig over vorsten en oorlogen zou kunnen schrijven. ‘In 't kort’, zo vat Weyerman samen, ‘daar worden zo veel byzonderheeden, en zo veel weetenschappen Gerequireert in een Courantier, dat Hermes zig verwondert, hoe dat verscheide ongelekte schribbelaars zulks durven onderneemen.’Ga naar eindnoot22. Maar Weyerman wist ook dat de courantier van zijn tijd niet ongehinderd kon publiceren. Deze was met handen en voeten gebonden aan het persbeleid van zijn magistraat. Hij zegt hierover:
Daar is maar een eenige Zaak, die een groote doorn in de voet is van een Courantier, dat is, hy is geen Meester over zyn Pen, om dies wil, dat hy van de Orders zyns Overigheids afhangt, en hy kan, nog hy mag, alles niet gemeen maaken (...). Indien hy dat vermogt, dan zou men geen andere jaarboekken behoeven te leezen dan de Courant: doch, dat punt uitgezondert, zo is 'er niets bekwaamer om de Jeugd te onderrechten, dan een wel opgestelde Courant.Ga naar eindnoot23.
Door de censuur zou geen krant dus de kwaliteit kunnen bereiken die mogelijk was.
Alles overdenkend betwijfel ik tot slot of Weyerman werkelijk zo negatief was over de krant van zijn tijd. Als criticus was hij natuurlijk op zoek naar blunders die hij zou kunnen ridiculiseren. Weyerman wilde evenals hedendaagse columnisten zout in de wonden van courantiers strooien om zijn lezerspubliek te behagen. Daarbij passen ook spottende bijnamen als ‘de vrouwencourant’. Maar daarmee is niet gezegd dat hij het verschijnsel krant in zijn totaliteit minachtte. Zijn we anders gesteld - mede door onbewuste anachronistische vergelijking met onze eigentijdse kranten - niet teveel geneigd in Weyerman een zwaluw van de moderne journalistiek te zien? Ook de hedendaagse krant, die zich door journalistieke en technologische voortuitgang op een veel hoger niveau bevindt dan zijn vroeg-moderne voorganger, bevat trouwens nog altijd veel taalkundige miskleunen en feitelijke onjuistheden. Het blijft haast- en mensenwerk waarop vooral ontwikkelde lezers altijd veel aan te merken zullen hebben. Zo heeft Weyerman de krant van zijn tijd op zijn waarde geschat. Overdrijving is echter eigen aan de satirische vorm waarin hij zijn kritiek verpakte.
|
-
eindnoot*
- Observatie gehouden tijdens de grondvergadering van de Stichting JCW op 10 januari 2004.
-
eindnoot1.
- Het klopt dat drukkers, uitgevers en boekverkopers vaak adverteerden in de Oprechte Haerlemsche courant.
-
eindnoot2.
- W.P. Sautijn Kluit. ‘De Haarlemsche Courant’. in: Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij voor de Nederlandsche letterkunde (1873) p. 3-132, aldaar p. 32-33.
-
eindnoot3.
- Myriam Everard, ‘In en om de (Nieuwe) Bataafsche vrouwe courant. Het aandeel van vrouwen in een revolutionaire politieke cultuur’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 24 (2001) p. 67-87, aldaar p. 67.
-
eindnoot4.
- Elly Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus. De Rotterdamsche Hermes (1720-'21) van Jacob Campo Weyerman. Amsterdam, 1994, p. 151.
-
eindnoot5.
- Sautijn Kluit, ‘De Haarlemsche courant’, p. 32-33, laat de Oprechte Haerlemsche courant ook afvallen. omdat Weyerman in 1728 in zijn ‘vertoog over de in de Vrouwen-Courant vervatte geneesmiddelen’ afzonderlijk over de Haarlemse courantier schrijft.
-
eindnoot6.
- Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus, p. 151-152 (zie ook noot 563). Ook sluit zij de Leydse courant niet uit, omdat zij hierin een bericht aantrof over de kwestie die Weyerman met de ‘Vrouwenkrant’ in verband brengt.
-
eindnoot7.
- Deze krant bevatte behalve algemene advertenties in hoofdzaak buitenlandse politiek-staatkundige nieuwsfeiten, waarvoor niet specifiek vrouwen belangstelling gehad zullen hebben.
-
eindnoot8.
- Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes. Ingel. door Adèle Nieuwenboer. Amsterdam. c980, p. 240 (nr. 37). In de Oprechte Haerlemsche courant van maart 1721 vond ik bij het woord ‘commissaris(sen)’ alleen het afwijkende ‘Keyserl. Con-Commissaris’ (zie 22 maart). De onkuise lettergreep waarop Weyerman doelt, is ongetwijfeld ‘con’ in Franse betekenis.
-
eindnoot9.
- Tijdens de discussie merkte P. van Oostrum op dat vrouwen wellicht van het papier van de Oprechte Haerlemsche courant goede papillotten konden maken. T. Jongenelen betwijfelde echter het bestaan van kwaliteitsverschillen in papier (en drukletter) tussen deze krant en andere toenmalige kranten. A. Hanou suggereerde dat de benaming ‘vrouwencourant’ gekoppeld zou kunnen worden aan een blad dat door een weduwe uitgegeven werd. De Oprechte Haerlemsche courant werd echter destijds uitgegeven door Abraham Casteleyn. Ook legde Hanou het verband met een bepaalde dag, bijvoorbeeld de editie op de vrijdag (= vrouwendag). Hierop reageerde Jongenelen met de mededeling dat de Ryswyksche vrouwendaagsche courant (uit 1774) volgens advertenties op de maandag verscheen. Volgens P. Altena zou het gesprek over de krant (de uitwisseling van vrije meningen en roddels) ‘wijven-’ of ‘vrouwencourant’ zijn genoemd. Hiertegen pleiten Weyermans expliciete verwijzingen naar gedrukte tekst. Altena noemde verder P. van Wissing die bij ‘vrouwencouranten’ denkt aan de toenmalige dialoogbladen. Zie diens recente dissertatie Stokebrand Janus. Opkomst en ondergang van een achttiende-eeuws satirisch politiek-literair weekblad. Nijmegen. 2003. p. 59.
-
eindnoot10.
- Weyerman noemt hierin expliciet de Amsterdamsche courant en impliciet verwijst hij naar de Oprechte Haerlemsche courant. Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus, p. 150. In nr. 18 (21 november 1721) spreekt Weyerman een keer over de ‘dagelyksche Nieumare, alias de Kourant’, zie Weyerman, De Rotterdamsche Hermes. 85.
-
eindnoot11.
- Zie bijv. Den Amsterdamschen Hermes II. p. 160. 214. 216. 251. 291 en 311: citaat: p. 238 (nr. 30, 20 april 1723).
-
eindnoot12.
- Zie ook de inleiding van Riet Hoogma en Mandy Ruthenkolk bij J.C. Weyerman. Den Amsterdamschen Hermes I (1722) no. 1-8. Leiden. 1996. p. 14-18.
-
eindnoot13.
- Zie bijv. Den Amsterdamschen Hermes I. p. 391 (nr. 49, 1 september 1722: II, p. 94 (nr. 12. 15 december 1722) en p. 293 (nr. 37, 8 juni
1723).
-
eindnoot14.
- Sautijn Kluit, ‘De Haarlemsche courant’, p. 33: M. Schneider en J. Hemels. De Nederlandse krant 1618-1978. 4e druk: Baarn, 1979, p. 74-76.
-
eindnoot15.
-
Den Amsterdamschen Hermes II. p. 26 (nr. 4. 20 oktober 1722) en p. 250-251 (nr. 32. 4 mei 1723).
-
eindnoot16.
- Tot Weyermans grote verbazing schreef de Delftse courantier in 1723 gunstig over Jacobieten en Tories die het protestantse bewind van de Hannovers omver wilden werpen. Ibidem II, p. 311 (nr. 38, 15 juni 1723).
-
eindnoot18.
-
Ibidem II, p. 359 (nr. 45, 3 augustus 1723).
-
eindnoot19.
-
Ibidem I, p. 391 (nr. 49 1 september 1722).
-
eindnoot21.
- Uitgebreider hierover: M. Schneider, ‘Kanttekeningen bij de kritiek van Hermes op de courantiers van zijn tijd’, in: P. Altena, W. Hendrikx e.a.. [eds.]. Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman, Amsterdam 1985, p. 63-75. Schneider betoogt dat Weyerman zijn perskritiek heeft ontleend aan de Fransman de Vigneul-Marville. Zie aldaar. p. 68-71.
-
eindnoot22.
-
Den Amsterdamschen Hermes II, p. 251-252 (nr. 32, 4 mei 1723).
-
eindnoot23.
-
Ibidem II, 252 (nr. 32, 4 mei 1723); zie ook Schneider, ‘Kanttekeningen’, p. 64.
|