Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 23
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Katharina Lescailje (1649-1711) en de ‘vrouwenzucht’
| |
Dichteressen, vriendinnen, geliefden?Zoals het ook veel andere in de zeventiende en achttiende eeuw beroemde dichters verging, verloor Lescailje in de negentiende eeuw de waardering van haar lezers en op belangstelling van de wetenschap kon ze in deze tijd evenmin rekenen. Literatuurhistorici zagen haar pas aan het einde van de twintigste eeuw als een bijzondere dichteres. Zij werden door hetzelfde | |
[pagina 66]
| |
gefascineerd als veel van de zeventiende- en achttiende-eeuwse bewonderaars van Lescailje: het feit dat zij een dichtende vrouw was. Deze onderzoekers waren op zoek naar het aandeel van de vrouw in de literaire geschiedenis.Ga naar eind9. In Lescailje vonden ze een dichteres die als geen andere vrouw een lange en bloeiende literaire carrière had weten op te bouwen in een door mannen gedomineerde wereld. Lescailje was bovendien een dankbaar studieobject omdat er drie dikke delen met haar dichtwerk zijn overgeleverd, terwijl van andere dichteressen veel werk verloren is gegaan.Ga naar eind10. Onderzoekers die op zoek gingen naar typisch vrouwelijke elementen in het dichtwerk van vrouwen, wezen erop dat de zogenaamde dichtwisselingen - het uitwisselen van gedichten, zowel tussen vriendinnen als tussen vrouwen en mannen - kenmerkend zijn voor de literaire productie van vrouwen in de zeventiende eeuw en behoorden tot de beschaafde omgangsvormen van de vrouw.Ga naar eind11. Het bekendste voorbeeld van een dergelijke dichtwisseling tussen vrouwen is de Lauwer-stryt tusschen Catharina Questiers en Cornelia van der Veer. Met eenige by-dichten aan, en van haar geschreven die zelfs gepubliceerd werd als zelfstandige uitgave (Amsterdam 1665). Deze dichtwisseling werd nog om een andere reden intrigerend gevonden. Het vermoeden bestond dat de gedichten homo-erotische elementen in zich hadden.Ga naar eind12. Ook Katharina Lescailje voerde literaire correspondentie met vrouwen. In 1674 (het vroegste gedicht in de Mengelpoëzy dateert uit 1670) was ze in een dichtwisseling met de dichteres Cornelia van der Veer (1639-1704) verwikkeld. Tussen de gedichten van Cornelia van der Veer aan Lescailje bevindt zich een opmerkelijk gedicht. ‘Klaghte’, waarin Van der Veer Katharina vraagt hoe het met hun vriendschap staat. Van der Veer had Katharina op oudejaarsavond 1675 uit het huis van ‘Canjoncle’ zien komen en had haar gevolgd tot het huis van Katharina's zuster: ze was ervan overtuigd geraakt dat Katharina's vriendschap voor haar tanende was. Hierna lijkt de vriendschap tussen Cornelia en Katharina bekoeld te zijn. Het gedicht heeft een jaloerse toon en er wordt gesproken over afgewezen liefde. Onderzoekers vermoedden hier opnieuw een bewijs van homo-erotische gevoelens tussen vrouwen in handen te hebben. Van der Veer zou verliefd zijn geweest op Lescailje en jaloers zijn geworden toen zij haar uit het huis van een andere vrouw. Sara de Canjoncle, zag komen.Ga naar eind13. Het is opvallend dat niemand een even aannemelijke verklaring voor Cornelia's jaloezie in overweging neemt. Tussen vriendinnen die geen amoureuze gevoelens voor elkaar hebben, kan het verschijnen van een derde vrouw immers net zo goed een reden voor afgunst zijn. Cornelia kan zich ook om deze reden het derde wiel aan de wagen gevoeld hebben toen de vriendschap tussen Sara en Katharina hechter werd. Nadat de interessante suggestie was gedaan dat er tussen deze vriendinnen meer dan een gewone vriendschap had bestaan, nam de interesse voor deze dichteressen toe. Het feit dat zowel Lescailje als Van der Veer nooit getrouwd waren, gooide nog meer olie op het vuur. Misschien lag hier de kans om een geval van homoseksualiteit tussen zeventiende-eeuwse vrouwen aan te tonen. Marijke Spies had het nog enigszins voorzichtig over een sterke suggestie ‘dat er meer speelt dan platonische vriendschap’ tussen Van der Veer en Lescailje, maar latere onderzoekers meenden stelliger uitspraken te kunnen doen. Ook de vriendschap tussen Katharina Lescailje en Sara de Canjoncle werd daarbij betrokken en als ‘verdacht’ opgemerkt.Ga naar eind14. Het gerezen vermoeden stelde de wetenschappers wel voor een groot probleem. Hoe valt homoseksualiteit feitelijk aan te tonen in een tijd dat een ‘lesbische identiteit’ waarschijnlijk niet bestond en seksuele relaties, zover die er waren, nauwelijks te achterhalen zijn. Onder | |
[pagina 67]
| |
anderen Myriam Everard zag, bij gebrek aan harde feiten, alternatieve onderzoeksmogelijkheden in het analyseren van het taalgebruik van dichteressen. Zij wees daarbij op het ‘romantische’ taalgebruik tussen vriendinnen, dat binnen het achttiende-eeuwse vriendschapsideaal gebruikelijk was en waarvan de historische betekenis zou moeten worden vastgesteld. Met name travestiegedichten, (amoureuze) gedichten geschreven vanuit het perspectief van een man, zouden volgens haar interessant zijn omdat dichteressen hierin hun homo-erotische gevoelens zouden kunnen uiten.Ga naar eind15. Lia van Gemert probeerde in twee artikelen de vermoedens over de seksuele geaardheid van onder anderen Lescailje te bewijzen door middel van een semiotische benadering waarbij ‘teksten verschillende, zelfs tegenstrijdige betekenisvelden hebben, die het beste op te sporen zijn door de eenheidsconventie, waarin alleen sluitende interpretaties van teksten zijn toegestaan, los te laten. Vanuit de vraagstelling ligt het voor de hand te zoeken naar erotische connotaties en niet-traditionele situaties.’Ga naar eind16. Deze benadering komt in Van Gemerts toepassing vaak neer op een ‘letterlijke lezing’ van de onderzochte teksten. | |
Naar de letterVan Gemert vond verschillende argumenten voor de stelling dat Katharina Lescailje lesbische gevoelens gekoesterd zou hebben. Ze wijst op de (amoureuze) gedichten die Lescailje schreef, niet onder eigen naam, maar op verzoek van bijvoorbeeld ‘den heere N.N.’ Hier zou dus sprake kunnen zijn van de travestie die Everard op het oog had. In de gedichten die Van der Veer schreef voor Lescailje, met name de ‘Klaghte’, is eveneens travestie te vinden - en volgens deze redenering - dus een aanwijzing voor homoseksualiteit. De jaloerse toon zou ook in die richting wijzen. Lescailje schreef een aantal liefdesgedichten waarvan er één is gedateerd in 1677.Ga naar eind17. Van Gemert vindt de toon van deze gedichten zo persoonlijk dat zij vermoedt dat Katharina ook in werkelijkheid verliefd moet zijn geweest. Of een vrouw of een man het voorwerp van haar liefde was, kan ze niet zeggen, maar haar interpretaties wijzen in de richting van een vrouw: Sara de Canjoncle. Zij werd immers eerder door Marijke Spies aangewezen als de vrouw die de vriendschap tussen Cornelia van der Veer en Katharina Lescailje verstoord zou hebben. Sara kan tegen deze achtergrond door Van Gemert bijna niet meer worden bekeken zonder de veronderstelling dat ook de vriendschap tussen Sara en Katharina wel eens van lesbische aard zou kunnen zijn geweest. Want ‘Daer vuer is vint men rook’ zoals Van Gemert de jaloerse Cornelia van der Veer citeert. Katharina Lescailje schreef zes gedichten voor Sara de Canjoncle. Hiervan zijn er drie gedateerd: een verjaarsgedicht van 15 juli 1675, drie dagen later gevolgd door ‘Verlooren en wedergevonden vriendschap’ en een bruiloftsgedicht op het huwelijk van Sara de Canjoncle en Nicolaas Buitendoor (1677).Ga naar eind18. Er bestaan verder drie ongedateerde gedichten: ‘Aan Mejuffrouw Sara de Canjoncle op haar kunstige bloem- en boomsnyding’, ‘Aan juffrouw Sara de Canjoncle nevens een Hollandschen Parnas’ en ‘Aan jongkvrouwe Sara de Canjoncle’.Ga naar eind19. Van Gemert reconstrueert aan de hand van deze teksten de betrekkingen tussen Katharina Lescailje en haar vriendin Sara. Bij de eerste lezing valt haar al op dat deze gedichten in Lescailjes oeuvre een bijzondere plaats innemen doordat ze vergeleken met haar andere werk ‘spannender’ en ‘gepassioneerder’ zijn. Deze gedichten zouden zelfs uitnodigen ‘tot een erotische lezing’.Ga naar eind20. In de visie van Van Gemert zou Katharina een homo-erotische bewondering voor Sara geuit hebben in het lofdicht op de ‘bloem- en boomsnyding’. Die bewondering zou ook te | |
[pagina 68]
| |
vinden zijn in het gedicht ‘Aan juffrouw Sara de Canjoncle nevens een Hollandsche Parnas’.Ga naar eind21. Er zou een bekoeling in de vriendschap gevolgd zijn, die merkbaar is in het verjaardagsgedicht (juli 1675) en die drie dagen later weer verdwenen was, zoals zou blijken uit ‘Verlooren en wedergevonden vriendschap’. Twee jaar later huwde Sara Claes Buitendoor. Katharina zou in het ‘sarcastische’ bruiloftsgedicht haar jaloezie en afkeer getoond hebben voor deze ‘nederlaag’ van Sara die hiermee haar vrijheid opgaf. De vriendschap zou hierna tot een einde zijn zijn gekomen. Bij Van Gemerts conclusies kunnen allerlei kanttekeningen geplaatst worden. Waarom zou Lescailje, die uitmuntte in gelegenheidsgedichten, niet daadwerkelijk in opdracht van heren geschreven hebben? In dat geval zou het travestieargument vervallen. Van Gemerts interpretatie van het gedicht ‘Aan jongkvrouwe Sara de Canjoncle’ roept eveneens vragen op. In haar lezing is het gedicht een aanwijzing voor Katharina's amoureuze gevoelens voor Sara. Katharina klaagt over de afwezigheid van Sara en vraagt haar langs te komen en de pijn die haar afwezigheid veroorzaakt, op te heffen. Katharina's gevoelens zouden niet beantwoord worden. Maar een andere uitleg is even plausibel. In een aantal versregels is sprake van ‘de vriend, die mij dient’. Hij is op dat moment niet in de stad en heeft de liefde uit zijn hart verbannen. Als deze vriend echt bestaan heeft dan zou de interpretatie van het gedicht kunnen zijn dat Katharina zich alleen voelde vanwege zijn afwezigheid en troost zocht bij het gezelschap van haar vriendin: Een Vriendinne
Die myn zinnen
Met haar kout
Onderhoud
In het leezen.
Als voor deezen.
Maar Van Gemert neemt deze vriend niet serieus. Zij leest ‘dient’ niet letterlijk maar meent dat Lescailje ‘verdient’ bedoelt (zij spreekt in dit Engelstalige artikel van ‘The friend I deserve’) in welk geval er inderdaad geen vriend bestaan heeft. Zonder opgave van reden doet ze de vriend verder af als ‘een grapje’ tussen de twee vriendinnen. Het is duidelijk dat Van Gemerts methode tot interpretatieproblemen kan leiden. Zouden we haar werkwijze bijvoorbeeld loslaten op ander werk van Lescailje dan volgen er onwaarschijnlijke conclusies. Wat moeten we denken van de volgende versregels die Lescailje aan een jonge vrouw schreef? 'k zie uw minnelyken mond
Frischer als den morgenstond;
Hemelval en honig slippen
Van uw lieve en lekk're lippenGa naar eind22.
De context - dit gedicht is geschreven voor de eenjarige Helena van der Hek - maakt evident dat achter dit gedicht geen erotische gevoelens schuil gaan. Kennis van de context is dus belangrijk voor de interpretatie en zelfs Van Gemert gebruikt in haar semiotische benadering, zonder dit expliciet te maken, allerlei veronderstelde biografische feiten die zij verder niet onderzocht heeft. Zij gaat er zonder meer vanuit dat er geen harde feiten zijn over de vriendschap tussen Lescailje en De Canjoncle. Had Van Gemert archiefonderzoek gedaan, dan was zij tot heel andere conclusies gekomen. | |
[pagina 69]
| |
Sara de CanjoncleSara de Canjoncle werd op 15 juli 1651 geboren te Amsterdam. Haar ouders, de uit Dordrecht afkomstige koopman Jan de Canjoncle en Anna Bron, lieten haar een dag later dopen in de Nieuwe Kerk.Ga naar eind23. Sara was het jongste kind van de in totaal zes kinderen uit dit huwelijk.Ga naar eind24. In 1662 overleed Sara's moeder. Haar vader hertrouwde twee jaar later met Sara de Geus. Deze verbintenis bleef kinderloos. Vanaf 1657 woonde het gezin in een pand aan de Keizersgracht tussen de Huiden- en de Wolvenstraat, tegenover de Amsterdamse Schouwburg. Na de dood van haar vader in 1691 erfde Sara dit huis met haar broers en zusters en het bleef tot twee jaar na haar overlijden in familiebezit. Door vererving en de aankoop van het aandeel van een familielid bezat Sara in 1723 de helft van het huis dat toen f 3750,- waard was.Ga naar eind25. Sara bleef tot haar dood in haar ouderlijk huis wonen. Na de dood van haar ouders woonde ze er met haar broers en zuster Johanna, die het pand pas op zesenveertigjarige leeftijd (1704) verliet om in het huwelijk te treden. De twee andere zusters. Margreta en Anna, waren ruim twintig jaar eerder getrouwd. In 1711 woonde ook de dochter van de inmiddels overleden Anna en haar echtgenoot Martinus Bleeker er.Ga naar eind26. Sara huwde nimmer en overleed in 1723. Op 5 november werd ze begraven in de Westerkerk.Ga naar eind27. Vrijwel gelijktijdig met Sara leefde in Amsterdam een nichtje van Sara, dat dezelfde naam droeg. Deze Sara de Canjoncle (II) was de dochter van mastenmaker Paulus Jacobsz de Canjoncle, een oom van Sara (I), en Cornelia Gerritse. Ze werd in 1654 geboren en op 22 maart van dat jaar in de Amsterdamse Zuiderkerk gedoopt.Ga naar eind28. Haar moeder overleed kort daarna en haar vader hertrouwde met de Amsterdamse Susanna de Kousenaer. In 1675 huwde deze Sara de Canjoncle in Amsterdam de vijfentwintigjarige chirurgijn Claes Buitendoor. Het paar kreeg vier kinderen, onder wie een meisje dat Catrina heette.Ga naar eind29. Buitendoor moet zijn overleden tussen 1687 en 1699. Zijn weduwe leefde zeker tot 1713, maar moet gestorven zijn voor 1719.Ga naar eind30. Het simpele feit dat er twee Sara de Canjoncles in Amsterdam woonden,Ga naar eind31. werpt een heel ander licht op alle gedichten die betrekking hebben op Sara de Canjoncle. Allereerst blijkt dat niet alle zes gedichten voor dezelfde Sara zijn geschreven. Het verjaardagsgedicht is zeker voor Sara (I) en het bruiloftsgedicht is zeker voor Sara (II). Van de drie ongedateerde gedichten en het gedateerde gedicht ‘Verlooren en wedergevonden vriendschap’ (1675) is niet met zekerheid te zeggen voor welke Sara ze geschreven zijn. Maar zowel in Katharina's dichtwerken als in de Amsterdamse archieven zijn nog aanwijzingen te vinden over Katharina's relatie met de beide Sara's. Sara (I) en Katharina kenden elkaar al in 1670. Dat blijkt uit een verjaardagsgedicht dat Katharina schreef voor Sara's vader en stiefmoeder, Jan de Canjoncle en Sara de Geus, die op dezelfde dag jarig waren. Hierin figureert Sara prominent: Uw schrand're Sara, de oudste in jaaren en verstand.
Verheerlykt deezen dag, nu zy van yver brand,
Om 't roemenswaardig spoor der wysheid na te treden.
Daar Vader voortrad met zyn onvermoeide schreeden.
Zo volgt ze u beide ook in grootmoedigheid en deugd.
En zy verdrinkt met my in zee van dubb'le vreugd:
Na dat ik scheemerde in den glans van zulke gaaven.
Die uw geboortedag doen aan 't gestarnte draaven.
Daar zy de Maan, en al het zilv're luchtsieraad,
Zo ver in wond'ren als in pracht te boven gaat.
| |
[pagina 70]
| |
Doch eer myn zangeres in blydschap komt te smooren.
Laat zy zich, als zwaan op 't doodlyk dons, noch hooren.
En wenscht u zingend toe, dat uw geboortelicht
U nooit verschyne als met Gods zegen in 't gezicht.Ga naar eind32.
Aangenomen dat Lescailje ‘zingen’ hier niet letterlijk bedoelt, kan geconcludeerd worden dat Sara (I) eveneens dichtte. Tenzij ook Sara (II) de dichtpen hanteerde, betekent dit dat het ongedateerde gedicht dat het geschenk van De Hollantsche Parnas vergezelde, voor Sara (I) bestemd was. In dit gedicht spreekt Katharina namelijk de hoop uit dat de dichtbundel Sara zal inspireren. In een ander ongedateerd gedicht, ‘Dordrechts Vermaaklykheden; Aan den welgeleerden Heere Joan Goris’, bedankt Lescailje Goris voor de uitstekende manier waarop hij haarzelf. Sara (door de erfgenamen Lescailje in margine verklaard met ‘Sara de Canjoncle’), en haar zuster in Dordrecht had ontvangen. Niet alleen Katharina werd door dit reisje geïnspireerd de dichtpen ter hand te nemen en zich te verliezen in de beschrijving van de vangst van een zalm, ook Sara vond hier stof om over te dichten: De schrand're Sara, myn getrouwe Reisgenoot,
En lieve gezellin, die staâg de vreugd vergroot,
Verdrinkt schier in die zee zo vol van lekkernyë.
Hier wordt haar geest ontvonkt door drift der Poëzy,
Waar zy met my nog was en dichtte op deezen stond.Ga naar eind33.
Ook dit gedicht heeft dus waarschijnlijk betrekking op Sara (I). Wie de zuster is die meeging op dit reisje, valt niet vast te stellen zolang we de datum van dit gedicht niet kennen. Het kan zowel Barbara Lescailje (1647-1677) zijn als Aletta Lescailje (1652-1725). Met de familie Goris heeft Katharina Lescailje vaker contact gehad. De familie had in Dordrecht een uitgeverij, later vooral bekend geworden om de uitgaven van de werken van Van Beverwijck, die gesticht was door vader Jasper en na diens dood werd voortgezet door zijn weduwe en zijn zonen Dirk en Johannes. Johannes, aan wie bovenstaand gedicht gericht is, klom op tot praeceptor van de Latijnse school in Dordrecht, net als zijn broer Jasper. Katharina Lescailje schreef nog een verjaardagsgedicht voor Johannes en een voor zijn moeder (1687). Zowel Sara (I) als Katharina had banden met Dordrecht. Beider vaders zijn in die stad geboren. Hoe het contact met de familie Goris precies tot stand is gekomen, is onduidelijk en de vraag waarom de gezusters Lescailje en Sara de Canjoncle Goris bezochten, blijft onbeantwoord. Was het een gelegenheid voor Sara en Katharina om van elkaars gezelschap te genieten of werd de huwelijksmarkt bij de collega's in Dordrecht verkend? Geen van de andere gedichten van Katharina Lescailje waarin een Sara de Canjoncle voorkomt, is met zekerheid met Sara (I) in verband te brengen. Er is dus op grond van Lescailjes gedichten geen enkele aanleiding om te denken dat de vriendschap tussen Sara (I) en Katharina tot een dramatisch einde is gekomen, zoals tot nu toe werd verondersteld op grond van het bruiloftsgedicht voor Sara (II). Ook de aard van de vriendschap valt niet op te maken uit de gedichten die met enige zekerheid voor Sara (I) zijn geschreven. De homo-erotische interpretatie hangt niet alleen samen met de veronderstelling dat alle zes gedichten voor dezelfde persoon zijn geschreven, maar ook met de door Van Gemert aangebrachte chronologie die nu niet langer van toepassing is. In feite is het niet vast te stellen hoelang de vriendschap tussen Sara (I) en Katharina duurde. Dat Katharina wel bijna tot haar dood contact onderhield met de familie van Sara (I), blijkt uit diverse feiten. Barbara Lescailje, Katharina's | |
[pagina 71]
| |
zuster, trouwde in 1674 met Matthias de Wreedt. Deze uit Hamburg afkomstige boekhouder woonde in bij zijn voogd, Jan de Canjoncle, de vader van Sara (I).Ga naar eind34. Katharina Lescailje en de familie De Canjoncle zullen elkaar alleen al vanwege deze ‘familieband’ zijn blijven zien. In 1680 schreven zowel Katharina als Jan de Canjoncle, de broer van Sara (I), een bruiloftsgedicht voor de bruiloft van Reinier Gysbertsz Fontein en Ybeltje Hermans Nauta.Ga naar eind35. In 1693 gaven Katharina Lescailje en haar zuster Aletta onder de firmanaam ‘de erfgenamen van Jacob Lescailje’ een vertaling van Racines toneelstuk Brittanicus van de hand van dezelfde Jan de Canjoncle uit. En tot slot schreef Katharina in 1704 een bruiloftsgedicht voor het derde huwelijk van de zus van Sara (I), Margreta de Canjoncle. Om de zaak nog te compliceren: in dit laatste gedicht valt de verwijzing naar de trouw van de bijbelse Sara op. Had Katharina nog een andere Sara op het oog? Woordspelletjes met familienamen zijn in bruiloftsgedichten immers een vast ingrediënt. Het laatste gedicht waaruit volgens boven vermelde onderzoekers de vriendschap tussen Sara en Katharina zou blijken, Cornelia van der Veers ‘Klaghte’ over de kwijnende vriendschap tussen Van der Veer en Lescailje, moet op grond van het bovenstaande anders geïnterpreteerd worden. Cornelia zag Katharina komen van ‘Canjonkels stoep’ en volgde haar tot ‘aen uw Susters drempel’. Barbara Lescailje woonde aan de Keizersgracht ‘bij de schouburg’.Ga naar eind36. De familie De Canjoncle woonde tegenover de Schouwburg. Het lijkt dus voor de hand te liggen dat Cornelia Katharina volgde op het korte stuk tussen deze twee huizen. Dat is ook aannemelijk indien Van der Veers beschrijving van de ‘achtervolging’, de brug over, realistisch is.Ga naar eind37. Maar de veronderstelling dat Cornelia jaloers was op Sara de Canjoncle, die nergens in dit gedicht genoemd wordt, is misschien voorbarig aangezien Katharina omgang had met de hele familie, inclusief twee huwbare zonen. Uit dit gedicht blijkt niet meer dan Cornelia's gevoel van jaloezie, maar wat daar de oorzaak van was, blijft in nevelen gehuld. | |
Vrijheid en vriendschapOver Katharina's vriendschap met Sara (II) is weinig vast te stellen. Behalve het bruiloftsgedicht is er geen enkel gedicht dat met zekerheid voor haar geschreven is. De drie ongedateerde gedichten, ‘Aan Mejuffrouw Sara de Canjoncle op haar kunstige bloem- en boomsnyding’, ‘Aan jongkvrouwe Sara de Canjoncle’ en ‘Verlooren en wedergevonden vriendschap’ kunnen, zoals eerder aangegeven, voor zowel de een als voor de ander zijn geschreven. Het bruiloftsgedicht geeft nog maar weinig aanleiding voor de verstrekkende interpretatie die er tot dusver aan is gegeven. Van Gemert ziet het als een dramatisch moment in de vriendschap en vermoedt dat na de echtverbintenis tussen Sara en Buitendoor in 1677 de vriendschap min of meer voorbij is. Katharina zou in dit gedicht haar teleurstelling over Sara's huwelijk uitspreken. Als er in dit gedicht al sprake is van teleurstelling over Sara's huwelijk, dan zijn daar heel andere redenen voor te geven dan Lescailje teleurstelling in de liefde. Lescailje zou teleurgesteld kunnen zijn over het feit dat Sara op de dag van haar bruiloft al zwanger was. Als dit bekend was, dan zal dat in haar omgeving aanleiding tot kritiek hebben gegeven. Het feit dat de huwelijksvoltrekking in Sloten plaatsvond, wijst in die richting.Ga naar eind38. Sloten was bij uitstek de uitwijkplaats voor Amsterdamse bruidsparen die om welke reden dan ook niet te veel in de schijnwerpers wilden staan: vaak omdat het een moetje betrof. In dit kader zou de door Van Gemert gesuggereerde letterlijke lezing van de versregel waarin Buitendoor Sara's ‘fierheid had verkracht’ tot een wel erg schokkende lezing leiden. Het is echter veel aannemelijker dat de verklaring voor Lescailjes ‘jaloezie’ en ‘sarcasme’ elders te vinden is. Het ligt immers niet voor de hand dat een gedicht waarin gerefereerd | |
[pagina 72]
| |
wordt aan de afkeurenswaardige seksuele levenswandel van het bruidspaar voor de bruiloft, voorgedragen zou worden tijdens de bruiloft. Van Gemert leidt Lescailjes gemoedstoestand onder meer af uit haar uitspraken over het huwelijk. Dit verbond is voor de bruid niet meer dan het verliezen van haar vrijheid. Maar in plaats van dit thema letterlijk te nemen, moet dit begrepen worden in de traditie van het bruiloftsgedicht. Met name in de petrareistische bruiloftsgedichten is het traditie de bruid voor te stellen als iemand die lang weerstand heeft geboden tegen de avances van de man. Die strijd verliest zij uiteraard altijd. Dat Sara volgens Katharina's gedicht weerstand bood tegen Buitendoors verleidingspogingen, zegt dan ook niets over Katharina's en Sara's opvattingen over het huwelijk. De behandeling van dit thema (het verlies interpreteren als het verliezen van vrijheid) en de toon laten zien dat we hier te maken hebben met Katharina's opvatting over de maagdelijke vrijheid die zij zeer hoog achtte: Acht gy dan uw Vryheid niet?
Vryheid, vryër van verdriet
Dan het Huwlyk, daar 't verbinden
Vaak doet moeite en zorgen vinden?
[....]
Hoe gy, op zyn [Buitendoors] dienst en klaagen.
't Zoet en 't zuur van d'Echt wil draagen.Ga naar eind39.
Deze prominente plaats voor de verloren vrijheid is ook te vinden in de bruiloftsgedichten die geschreven zijn ter gelegenheid van de bruiloft van Barbara Lescailje, de zuster van Katharina, en Matthias de Wreedt. Het huwelijk werd gesloten op 8 december 1674 en dichters en dichteressen uit de vriendenkring luisterden die gebeurtenis op met tien gedichten die werden gebundeld en uitgegeven onder de titel Huwelykszangen, Ter Bruilofte van de E. Bruidegom Matthias de Wreedt, En de E. Bruidt Barbara Lescailje.Ga naar eind40. Alle gedichten reppen van de lange strijd die Mathias de Wreedt heeft moeten voeren om het hart van Barbara te winnen. Wel drie jaar duurde het voordat zij zich gewonnen gaf. Dat vrijwel iedereen de tijd kan specificeren, duidt erop dat de vrijage in werkelijkheid zo lang heeft geduurd. Uiteraard sluit dit prachtig aan op de petrarcistische thematiek die door alle dichters wordt uitgebuit. Ook de namen van het paar gaven aanleiding tot menig petrarcistisch woordgrapje (Angelkot: ‘'k Weet een BARBAAR, die sal zijn wreetheyd temmen’). Alleen in de manier waarop Katharina Lescailje en Cornelia van der Veer ingaan op de strijd, wordt de verloren vrijheid opgevoerd. Lescailje besteedt er slechts twee regels aan: Als de min haar kreeg gevaân:
Vryheit kan zy nimmer hoopen.
Een ander gedicht van Lescailje waarin het thema van de vrijheid is te vinden, is het bruiloftsgedicht uit 1685 voor Pieter d'Orville en Ingena Rotterdam.Ga naar eind41. Ingena overdenkt hierin de maagdelijke staat: Buiten dwang der maatschappij
Op 't gebonden huwelyksleeven:
Wat het inheeft, buiten druk
't Spoor der wysheid op te streeven,
Vry van geest, en 't slaaffsche juk:
| |
[pagina 73]
| |
Toch valt ze voor de charmes van Pieter d'Orville: Maar, wat zal zy nu beginnen?
Reden, wet, natuur en pligt,
Voeren in haar borst van binnen,
In een zaak van dat gewicht,
Stryd op stryd, by beurt van vlaagen.
De godsdienstige Ingena wordt overtuigd door het argument dat het huwelijk bij ‘Goddelyk besluit’ is voorbestemd. Het verlies van de vrijheid van de bruid is dus een terugkerend thema in Lescailjes bruiloftspoëzie en heeft dus niet specifiek betrekking op Sara de Canjoncle. Het vrijheidsthema lijkt ook in het werk van dichteressen uit de omgeving van Lescailje belangrijk te zijn.Ga naar eind42. Cornelia van der Veer maakt het tot hoofdthema van haar bruiloftgesdicht voor Barbara Lescailje: Barbara vaart op haar schip met de vrijheid aan het roer en heeft als kostbare lading haar maagdelijkheid aan boord. Ze is vastberaden om de ‘Klip van 't gevaarlijk Houlijx-leeven’ te omzeilen. Maar Hogerhand bepaalt anders: En eer sy 't weet, de Min die sluit haar aen een boeyen.
Waar af de Doodt alleen de Sleutel by zich draaght.
Overigens stelt Van der Veer dat zowel bruid als bruidegom hun vrijheid aan het altaar offeren. Het belang dat Lescailje, Van der Veer en Questiers (haar persoonlijk motto luidde ‘ik min mijn vrijheid’) aan de vrijheid hechtten, leidt in de richting van de interpretatie die ook Van Gemert als alternatief voor haar letterlijke lezing ziet en waarin geen sprake is van een ‘erotisch betekenisveld, maar juist een vriendschapsideaal waarin vrijheid en maagdelijke status onaangetast blijven’.Ga naar eind43. | |
Vrouwenzaken? Zakenvrouwen!Het leven van Katharina Lescailje vertoont een opvallende overeenkomst met dat van Sara de Canjoncle (I) en andere vriendinnen met wie zij literaire contacten onderhield. Zowel Katharina, als Sara (I), als Cornelia van der Veer kwamen uit een milieu van zelfstandige ondernemers waarin het gebruikelijk was dat ook vrouwen werkzaam waren. Dat geldt tevens voor een dichteres met wie Katharina voor zover bekend geen literaire correspondentie heeft gevoerd, maar die zij zeker kende, Catharina Questiers (1630-1669). Van jongs af aan waren deze vrouwen gewend aan het feit dat hun moeders, tantes, zusters en nichten bijdroegen aan het welvaren van het familiebedrijf. Dit was in de Republiek geen uitzondering. Vrouwen waren werkzaam in de koophandel en hadden een relatief grote juridische zelfstandigheid.Ga naar eind44. Katharina's moeder Alida Verwouw bijvoorbeeld gaf van 1639 tot 1644 leiding aan de uitgeverij van haar overleden eerste echtgenoot. Zij bleef ook na haar tweede huwelijk, met Jacob Lescailje, actief in het bedrijf. De winkel aan de Amsterdamse Middeldam stond nog in de jaren zeventig bekend als ‘Aeltjes winkeltje’. Ook haar drie dochters hielpen mee in het bedrijf.Ga naar eind45. Na de dood van hun ouders in 1679 namen Katharina en haar zuster Aletta het bedrijf over. Hun zwager, Matthias de Wreedt (sinds 1677 weduwnaar), was mede-eigenaar. Hij heeft zich in de eerste tijd zeker bemoeid met de bedrijfsvoering, maar hij was veel afwezig en liet het meeste aan de twee zusters over.Ga naar eind46. Katharina heeft zich ongetwijfeld meer inhoudelijk beziggehouden met de uitgaven van het bedrijf, vrijwel alleen toneelteksten, maar Aletta was vanaf het begin evenzeer betrokken bij de dagelijkse bedrijfsvoering. Hun | |
[pagina 74]
| |
inwonende nichtje Susanna Lescailje de Wreedt (1677-1729) hielp van jongs af aan mee in het bedrijf.Ga naar eind47. In 1711 overleed Katharina en nam Susanna haar plaats volledig in. Nadat Susanna in 1712 met Dirk Rank trouwde, nam haar echtgenoot steeds meer de plaats in van de inmiddels bejaarde Aletta.Ga naar eind48. Er werd een compagnieschap van boek en papier opgericht onder de naam ‘de erfgenamen van Jacob Lescailje en Dirk Rank’ waarin Aletta. Susanna en Dirk gelijkwaardige partners waren. In 1724 schonk Alette ‘uyt genegenthyd’ Susanna haar gedeelte van het bedrijf.Ga naar eind49. Dat Anthony Lescailje, de enige in 1679 nog levende zoon, zijn vader niet opvolgde, heeft te maken met het feit dat kort voor het overlijden van zijn vader zijn eigen bedrijf failliet ging en Jacob Lescailje het te riskant vond zijn levenswerk in handen van zijn zoon te stellen.Ga naar eind50. Het was weliswaar gewoon dat dochters en weduwen het bedrijf van een overleden vader of echtgenoot voortzetten, maar in dit geval is het wel bijzonder dat het gebeurde terwijl een mannelijke erfgenaam, die in dezelfde bedrijfstak werkzaam was, ook aanspraak op het bedrijf kon maken. Het is lastig te zeggen of Jacob Lescailje de bedoeling had zijn dochters het bedrijf te laten leiden. Zijn schoonzoon. Mathias de Wreedt, was ook erfgenaam en, zoals gezegd, betrokken bij het bedrijf. Katharina en Aletta waren zeker niet de enige vrouwen in het boekbedrijf in Amsterdam. Eén van de beroemdste, en ook een van de rijkste, uitgeefsters was de bekende Susanna Veselaer. In de jaren zeventig had zij het bedrijf van haar overleden echtgenoot, de dichter en uitgever Jan Jacobsz Schipper, overgenomen en maakte het in de meer dan dertig jaar tot haar dood tot een van de belangrijkste boekbedrijven van Amsterdam. De familie Lescailje was sinds de jaren veertig van de zeventiende eeuw bevriend met de familie Schipper. De dames Lescailje hadden dus een inspirerende vrouwelijke collega in hun directe omgeving. Bij het overlijden van de hoogbejaarde weduwe Schipper in 1709, schreef Katharina Lescailje een lijkdicht voor ‘De weeuw van Schippers, al de waereld door vermaard, zo ver men Boeken vind’. Veselaer was volgens Lescailje ‘een Wonder Van haar Kunne en Tyd, bezield van Godlyk vuur’.Ga naar eind51. Ook Sara de Canjoncle (I) was actief in het bedrijf van haar familie. De aard van dit bedrijf is niet precies gebleken. Sara's vader noemt zich in 1664 koopman.Ga naar eind52. Vermoedelijk ging zijn bedrijf na zijn dood in 1691 over op zijn zonen Johannes (Jan) en Jacobus die vanuit het familiehuis aan de Keizersgracht, waar zij met hun zusters Sara (I) en Johanna woonden, hun zaken regelden. Jacobus overleed ergens tussen 1691 en 1713. Na het overlijden van Jan in 1713 erfde Sara (I) als zijn enig erfgenaam een deel van het grachtenpand en zijn aandeel in de compagnieschap. Jan zal haar tot enig erfgenaam hebben benoemd omdat zijn andere zusters inmiddels getrouwd waren en op die manier in hun levensonderhoud waren voorzien.Ga naar eind53. Sara daarentegen moest zelf voor een inkomen zorgen. Op 24 april 1714 kocht zij Johannes van der Hooght, de voormalige compagnon ‘int Cassierschap en Compagnie’ van haar broer, uit en werd de administratie van het bedrijf aan haar overgedragen.Ga naar eind54. Over Cornelia van der Veers bestaansmiddelen is tot nu toe niet veel gevonden, maar er is meer bekend dan verondersteld werd.Ga naar eind55. Ze was volgens eigen zeggen een van zeventien kinderen - over de meeste van hen zijn zonder veel problemen gegevens te achterhalen - van de zeilmaker Albert Pietersz (van der Veer) en Jannetje Cornelisdr.Ga naar eind56. In 1662 - er waren toen nog maar vier kinderen in leven - overleed haar moeder, dertig jaar later gevolgd door haar vader. Hij woonde zijn leven lang met zijn gezin in de Haarlemmerbuurt.Ga naar eind57. Zijn zoon Albertus volgde hem als zeilmaker op. Cornelia heeft waarschijnlijk haar leven lang gewoond in het ouderlijk huis, eerst bij haar vader, later bij haar broer. Op 18 oktober 1704 werd ze | |
[pagina 75]
| |
vanuit een huis ‘by de N[ieuwe] haerlemmersluys’ begraven in de Nieuwe Kerk.Ga naar eind58. Er zijn geen bewijzen gevonden dat ze actief betrokken was bij het bedrijf van haar familie. Catharina Questiers (1630-1669) ten slotte, was in deze rij vrouwen in financieel opzicht de meest geslaagde, hoewel niet door eigen verdienste. Zover bekend heeft ze zelf niet gewerkt in het bedrijf van haar familie, maar haar moeder en zuster wel. In 1660 erfden Catharina en haar broer en zusters de grote loodgieterij van hun moeder, Catharina Jans, die dit bedrijf tot haar dood ‘met grote avance [...] gedreven’ had. In eerste instantie werd het bedrijf voortgezet door David Questiers, die door zijn zusters en zwagers was aangewezen als ‘hoofd van het huis’.Ga naar eind59. Catharina's zusters waren toen al getrouwd, maar zijzelf woonde nog thuis.Ga naar eind60. In 1664 huwde ze Joan de Hoest, die na Davids overlijden de leiding van het bedrijf op zich nam, geholpen door zijn schoonzus, Geertruy Questiers. Joan de Hoest erfde Catharina's aandeel in de loodgieterij. In zijn testament bepaalde hij dat alsoo Juff. Geertruy Questiers syn comparants schoonsuster in sijn absentie ende als hy comparant niet inde stad is gewoon is de dagelyxe negotie [van de loodgieterij] met syn goetvinden wel heeft waargenomen lange tijt in sijn pla[a]ts boecke heeft geschreven ende veel posten aengeteijkent veel gelden voor hem comparant nagesien en[de] wel bevonden soo begeert hij testateur dat geen van sijn erfgenamen noch iemand van harentwegen haer daer over sal mogen aendoen off over het gene sij noch in het toekoomende sal komen te doen int minste eenige moeijten sal mogen aendoen [-over die ontfangen off aenteijckeningen bij haer gedaen] als wetende den testateur dat sij alles seer oprecht ende met een goede meeninge gedaen heeft daer hij comparant verklaert wel gerust in te weesen legaterende den testateur aenden meergemelte Juffr. Geertruy Questiers tot een recompense van hare moeyten ende vruntschap bij haer aen hem bewesen 200 guldens jaerlijcks en sijn beste bedt ende toebehooren, en een diamant ringe zijnde een tafelsteen gekomen van zijn vrouw en[de] die hij testateur is dragende als mede beijde de conterfeijtsels van zijn vrouw zal[ige]r.Ga naar eind61. Maar het is niet alleen de professionele omgeving van Katharina Lescailje, Sara de Canjoncle (I). Catharina Questiers en Cornelia van der Veer waarin vrouwen een zelfstandig leven leidden. Ook in het literaire milieu waarin zij verkeerden, werd misschien meer dan elders het werk van vrouwen gewaardeerd. Al deze dichteressen hadden opvallend veel te maken met de Amsterdamse toneelwereld. In deze kringen werden literaire voortbrengselen van vrouwen serieus genomen en gewaardeerd. Vanaf halverwege de eeuw werden er regelmatig stukken van vrouwen op de Amsterdamse Schouwburg opgevoerd. Vanaf 1655 werd er zelfs door actrices opgetreden.Ga naar eind62. Catharina Verwers Spaensche Heydin werd met succes opgevoerd in 1645, 1657 en 1658. De drie toneelstukken van Catharina Questiers vonden eveneens een enthousiast publiek. In 1665 werd haar stuk D'ondanckbare Fulvius en getrouwe Octavia zelfs opgevoerd ter gelegenheid van de heropening van de verbouwde schouwburg. Ongetwijfeld heeft Philip Vingboons, de architect van deze verbouwing én zwager van Catharina Questiers, hier enige invloed op gehad.Ga naar eind63. Katharina Lescailje is wel het meest sprekende voorbeeld van een vrouw uit dit toneelmilieu. Zij groeide op temidden van acteurs, toneelauteurs, schouwburgregenten en andere mensen die met het toneel te maken hadden. Haar vader gaf vanaf de jaren '40 van de zeventiende eeuw vrijwel alleen toneelteksten of teksten van toneelauteurs uit, waaronder ook de stukken van Catharina Verwers en Catharina Questiers.Ga naar eind64. Jan Vos was een van Jacob Lescailjes beste vrienden. Bij Vondel kwam hij regelmatig over de vloer en de vele auteurs die in die tijd de schouwburg van nieuwe stukken voorzagen, schoolden samen in zijn winkel op de Middeldam. Vrijwel wekelijks ging hij langs in de schouwburg om boeken, affiches en papier af te leveren en de rekeningen te innen. | |
[pagina 76]
| |
Ook Questiers stond op goede voet met vele mensen uit dit milieu. Zij kreeg er eveneens van jongs af aan mee te maken via haar vader, die (toneel)dichter was. Van der Veer heeft aantoonbaar contacten gehad met allerlei mensen uit de kringen rond de schouwburg en had in die wereld veel kennissen met Questiers en Lescailje gemeen. Een sprekend voorbeeld is het album amicorum van de toneelauteur Joan Blasius, waarin Catharina Questiers, Cornelia van der Veer en Katharina Lescailje hun bijdragen schreven.Ga naar eind65. Sara de Canjoncle (I) heeft nog het minste te maken gehad met het Amsterdamse toneel. Als overbuurvrouw van de schouwburg en via haar broer Jan en haar vriendin Katharina Lescailje zal zij zeker op de hoogte zijn geweest van wat er in die wereld speelde. Het kan niet anders dan dat dichteressen als Lescailje, Questiers, De Canjoncle en Van der Veer beïnvloed werden door dit milieu. Deze vrouwen verkeerden in dezelfde omgeving en in dezelfde omstandigheden. Ze waren gewend te werken, zich intellectueel te ontwikkelen en zelfstandig door het leven te gaan. Zij waren daarin niet uniek, maar ook niet alledaags. Die omstandigheden moeten een sterke vriendschappelijke band hebben gesmeed. Lescailje, De Canjoncle en Van der Veer bleven alledrie ongehuwd. Zij wisten hun zelfstandigheid op waarde te schatten en hechtten aan hun vrijheid. Het hebben van een echtgenoot was voor hen minder noodzakelijk en voor de hand liggend dan voor andere vrouwen uit de Republiek. Volgens Spies is er deze tijd sprake van een verandering in het maatschappelijke denken over de positie van de vrouw en werd ‘het bedrijven van koopmanschap niet meer als ‘comme il faut’ gezien. Misschien is dit een reden voor deze dichteressen geweest om de nadruk te leggen op hun bedreigde vrijheid.Ga naar eind66. |
|