Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 23
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Uitgever en schrijvers als kemphanen tegenover elkaar
| |
Het Königliche Gesellschaft der Wissenschaften zoekt een uitgeverHoewel de Georg-August Universität in Göttingen pas uit 1737 dateerde, en dus betrekkelijk jong was in vergelijking met de universiteiten in bijvoorbeeld Heidelberg (1386), Leipzig (1409), Tübingen (1477) en Wittenberg (1502), wist ze in een hoog tempo diverse geleerden van wereldfaam naar zich toe te trekken. Eén van hun coryfeeën was de uit Bern afkomstige Albrecht von Haller, leerling van Boerhaave en vanaf de oprichting van de Göttinger universiteit hoogleraar in de anatomie, chirurgie en botanica aldaar. Ondanks zijn succesvolle loopbaan bleef zijn geboorteland echter trekken. Toen het stadsbestuur van Bern hem in 1753 uitnodigde zich aldaar te vestigen, met een jaarlijks tractement en een belangrijke functie in het vooruitzicht, hoefde hij niet lang na te denken. Datzelfde jaar nog vertrok hij. Hij zou tot zijn overlijden in 1777 blijven twijfelen aan de juistheid van zijn beslissing, vooral omdat Bern hem geen baan met wetenschappelijk allure kon aanbieden. Hij moest zich tevreden stellen met een functie als bestuurder van de zoutwerken in het Rhônedal.Ga naar eind2. Daarnaast bleef hij echter betrokken bij het wetenschappelijke leven in Göttingen. Hij werd praeses perpetuus van de academie. Aan de Göttingische Zeitungen von Gelehrten Sachen (later bekend geworden onder de naam Göttingischen Gelehrten Anzeigen) zou hij in totaal zo'n twaalfduizend bijdragen leveren. Hij was ook vaste medewerker van de tijdschriften die Luzac zou uitgeven. | |
[pagina 80]
| |
Niet tot genoegen van de laatste, zoals straks zal blijken. Haller was degene die initiatief had genomen tot de oprichting van het Königliche Gesellschaft der Wissenschaften: hij ontwierp de statuten en droeg de eerste leden voor aan de koning van Engeland, die vervolgens na advies ingewonnen te hebben bij zijn geheimraad Gerlach Adolph von Münchhausen, curator van de universiteit, tot benoeming overging.Ga naar eind3. Deze bestuurlijke constructie was gevolg van het feit dat Göttingen in het gezagsgebied lag van George II, keurvorst van Hannover, hertog van Brunswijk-Lüneburg, en tevens koning van Groot-Britannië en Ierland. Hij werd in Hannover vertegenwoordigd door Von Münchhausen. die wegens vrijwel permanente afwezigheid van de vorst verregaande bevoegdheden had. Het vertrek van Haller in 1753 luidde een crisis in waarin de academie jarenlang zou verkeren. Op dat moment werd het bestuur gevormd door Johann Matthias Gesner, hoogleraar klassieke filologie, en Samuel Christian Hollmann, hoogleraar fysica. Secretaris van de academie was Johann David Michaelis, hoogleraar filosofie en oosterse talen.Ga naar eind4. In hetzelfde jaar, op 12 oktober 1753, werd een contract ondertekend tussen Elie Luzac en Von Münchhausen. In dit contract werd ondermeer vastgelegd dat Luzac zich in Göttingen zou vestigen en dat hij de uitgave van twee periodieken van de academie voor zijn rekening zou nemen: de Commentarii Societatis Regiae Scientiarum Gottingensis en de Relationes de Libris Novis.Ga naar eind5. Van de eerste titel, de Commentarii, waren reeds twee delen verschenen, in 1752 en 1753, bij Anna Vandenhoeck, die de zaak van haar man, de van oorsprong Hollandse boekverkoper Abraham Vandenhoeck, sinds diens overlijden in 1750 alleen had voortgezet.Ga naar eind6. Het blad verscheen in kwartoformaat en had meer het karakter van een jaarboek. Het bevatte de voordrachten die de leden van de academie het afgelopen jaar hadden gehouden en was geheel in het Latijn gesteld. De Relationes was eveneens in het Latijn geschreven, aangezien het blad net als de Commentarii bestemd was voor een internationaal wetenschappelijk publiek.Ga naar eind7. Het verscheen vier keer per jaar, in octavo, en bevatte recensies die door de leden van de academie werden geschreven. De eerste twee delen verschenen in 1752 en 1753, eveneens bij weduwe Anna Vandenhoeck. Om verschillende redenen prefereerden de Göttinger geleerden Elie Luzac boven weduwe Vandenhoeck en verzochten hem in hun stad een (neven)vestiging te openen. Er waren namelijk klachten over weduwe Vandenhoeck. Ze vroeg te hoge prijzen,Ga naar eind8. was traag in haar leveranties,Ga naar eind9. betaalde haar auteurs mondjesmaat uit,Ga naar eind10. en tiranniseerde naar Michaelis' zeggen Von Münchhausen. Ze gaf bovendien geen enkel gevolg aan de wensen van deze geheimraad. Hoewel deze beschuldiging genuanceerd bekeken moet worden - Anna Vandenhoeck had Van Münchhausen slechts om een extra financiële bijdrage gevraagd wegens de uit de hand gelopen kosten die de illustraties bij Hallers artikelen in de Commentarii hadden veroorzaakt - was de toon gezet. In het voorjaar 1753 besloot Anna Vandenhoeck af te zien van verdere medewerking aan de Commentarii en de Relationes.Ga naar eind11. Sinds de dood van haar man in 1750 verkeerde haar bedrijf in een weinig florissante positie. Ze was indertijd in zee gegaan met de academie omdat ze bang was dat een van haar voormalige winkelknechten het contract met de academie in de wacht zou slepen. Dat zou de concurrentieverhoudingen verslechteren, vreesde zij. Maar nu de kosten van de uitgaven onbeheersbaar bleken, was het voor haar niet moeilijk haar contract met de academie te beëindigen. Misschien speelde het feit dat ze een vrouw was en bovendien geen geleerde, een rol bij het besluit van de Göttinger professoren haar af te wijzen.Ga naar eind12. Michaelis cum suis hadden vermoedelijk al in 1750 het oog laten vallen op de nog jonge boekverkoper uit Leiden. Op dat moment stond deze in de wetenschappelijke wereld volop | |
[pagina 81]
| |
in de belangstelling wegens zijn gedurfde uitgave van het materialistische L'Homme Machine, geschreven door Julien Offray de La Mettrie, opgedragen aan Haller. Ook had Luzac in 1749 in zijn Essai sur la liberté de produire ses sentimens een pleidooi gevoerd voor de vrijheid van meningsuiting. Verder sprak de door hem uitgegeven, door de Berlijnse academiesecretaris Samuel Formey geschreven Bibliothèque Impartiale in het voordeel van Luzac.Ga naar eind13. Zo'n verlicht boekverkoper met karakter, die ook zelf als rechtsgeleerde naam had gemaakt, wenste men zich in Göttingen wel toe. Daarnaast stond Luzac bekend om de kwaliteit van zijn drukwerk, die, anders dan van het gemiddelde Duitse drukwerk, uitmuntend was. Georg Brandes, secretaris van de keurvorstelijke landsregering te Hannover, heeft Von Münchhausen wellicht gewezen op Luzac, omdat ze elkaar tijdens Brandes' bezoek aan Leiden mogelijk ontmoet hebben.Ga naar eind14. Misschien heeft ook de dochter van George II. Anna van Hannover, die na het overlijden van haar man, stadhouder Willem IV, samen met Lodewijk Ernst hertog van Brunswijk-Wolffenbüttel het regentschap uitoefende over haar zoon Willem V. een rol gespeeld bij Luzacs komst naar Göttingen. Luzac kwam immers geregeld op het stadhouderlijk hof en heeft de Gouvernante verschillende malen persoonlijk ontmoet.Ga naar eind15. | |
Luzac vestigt zich in GöttingenDe komst van Luzac naar Göttingen bracht de marktpositie van weduwe Vandenhoeck als assortimentshandelaarster en uitgeefster een grote slag toe. Als gevolg van het contract dat Luzac sloot met de landsregering te Hannover moest zij voortaan het alleenrecht om te leveren aan de universiteitsbibliotheek delen met de nieuwkomer, die daarnaast ook nog eens het privilege kreeg om aan de koninklijke bibliotheek te Hannover te leveren. Bovendien kreeg Luzac het monopolie inzake het drukken en debiteren van de dissertaties van de universiteit.Ga naar eind16. Behalve over de vestigingsvergunning voor winkel en drukkerij werd er in het contract ook gesproken over de Commentarii en Relationes. Om beide bladen te kunnen continueren en om zijn winkel in Göttingen te kunnen opzetten kreeg Luzac een subsidie van 500 Reichstaler (Rtl) en een lening van 6000 Rtl (reeds op 1 februari 1755 zou 4000 Rtl worden uitbetaald), waarvan de ene helft terugbetaald moest worden mét 2 1/2 procent rente en de andere helft zonder rente. Voorwaarde was dat het geld werd uitgegeven in het keurvorstendom, behalve wanneer er Hollands papier aangeschaft moest worden.Ga naar eind17. Met betrekking tot de Commentarii werden op 15 oktober de volgende bepalingen vastgesteld, geldend voor de eerstkomende drie afleveringen, te weten die van 1754, 1755 en 1756. De omvang van iedere aflevering bedroeg drie alfabetten (drie maal 23 katernen), waarbij de academie toezegde het aantal vellen niet te zullen overschrijden. Verder zou Luzac alles in het werk stellen ten behoeve van een gunstige verkoop van het blad. Een andere bepaling betrof het formaat, de papiersoort en het lettertype. Daaraan mocht niets gewijzigd worden. Luzac moest er wel voor zorgen dat hij de beschikking had over goede drukkers en zorgvuldig werkende correctors, om zo de - zogezegd - erbarmelijke kwaliteit die Vandenhoeck leverde, te overtreffen. Ten derde: Luzac nam de kosten voor drukwerk, papier en gravures en drie correctierondes voor zijn rekening. De academie moest ervoor te waken dat er te veel illustraties werden opgenomen waardoor de Commentarii te duur zou worden. In de vierde plaats, tenslotte, was Luzac verplicht direct na verschijnen van een aflevering de secretaris van de academie, in casu Michaelis, 32 exemplaren, op schrijfpapier gedrukt, ter hand te stellen. Bovendien zou Luzac de secretaris in contant geld het honorarium voor de auteurs uitbetalen, zijnde een ducaat per vel; de secretaris op zijn beurt zou er zorg voor dragen dat de auteurs hun deel kregen. De termijn waarbinnen Luzac met het bedrag voor de dag moest | |
[pagina 82]
| |
komen, was veertien dagen na de Leipziger bockenmesse waarop het desbetreffende deel van de Commentarii was gepresenteerd.Ga naar eind18. Voor de Relationes golden vergelijkbare afspraken, eveneens op 15 oktober 1753 contractueel vastgelegd. Ook voor dit blad committeerde Luzac zich aan de volgende drie jaargangen: 1754, 1755 en 1756. De omvang van het blad, inclusief de voorrede, bedroeg op jaarbasis 73 vel, eventueel uitgebreid met een supplement van zes vel. De tweede bepaling betrof de presentexemplaren en het honorarium. Er werden slechts zestien exemplaren ten behoeve van de academie op schrijfpapier gedrukt. Het honorarium bedroeg hetzelfde als bij de Commentarii, waarbij aangetekend werd dat het uitbetaald werd veertien dagen na de voorjaars- en Michaelismesse. Aangezien het een kwartaalblad was, werden er op iedere messe twee afleveringen gepresenteerd. Uitbetaling zou rechtstreeks aan de medewerkers van het blad geschieden. Ten derde werd afgesproken dat de kosten die de correspondentie met zich mee bracht, voor rekening zouden komen van de uitgever, al werd het voorbehoud gemaakt dat die niet hoger mochten uitvallen dan tien Rtl op jaarbasis. Tenslotte: mocht een academielid een boek nodig hebben dat hij voor de Relationes wilde bespreken, om het nadien zelf te houden dan wel aan de universiteitsbibliotheek te schenken, dan diende Luzac hem in alles behulpzaam te zijn.Ga naar eind19. Zodra de handtekeningen waren geplaatst, was de academie verzekerd van de voortzetting van haar twee periodieken en kon Luzac met zijn boekhandel en uitgeverij in Göttingen beginnen. Er werd na bemiddeling van Philipp Erasmus Reich, zakelijk leider van de Weidmannsche Buchhandlung te Leipzig, een meesterknecht aangetrokken die als zaakwaarnemer Luzac kon vervangen tijdens diens afwezigheid. Verder had Michaelis hem geholpen bij het vinden van een geschikt pand nabij de universiteit, dat vervolgens werd ingericht als winkel.Ga naar eind20. Voor de uitgave van de Commentarii en de Relationes werden voorbereidende maatregelen getroffen. Michaelis hielp de Leidenaar met het bestellen van papier voor de Commentarii opdat de drukker tijdig kon beginnen. In opdracht van Luzac was er reeds een partij van 42 riem Hollands drukpapier via Bremen naar Göttingen onderweg, maar aangezien de tijd drong, had hij Michaelis verzocht voor de zekerheid papier in te kopen bij Erhard, te Hannover, mocht die zending te laat arriveren.Ga naar eind21. De relatie tussen Michaelis en Luzac was, in ieder geval van de kant van de laatste, aanvankelijk hartelijk. Hij gaf de Göttinger hoogleraar een exemplaar van zijn Disquisitio cadeau,Ga naar eind22. als blijk van waardering voor alles wat deze voor hem had gedaan; later stuurde hij Michaelis' echtgenote een parasol toe.Ga naar eind23. Maar al snel zou die vriendschap bekoelen. Luzac had in Göttingen geen eigen drukkerij, maar liet zijn uitgaven elders in Duitsland of in zijn eigen drukkerij te Leiden drukken. Eén van de Duitse drukkers met wie hij verschillende malen in zee ging, was de firma Breitkopf en zoon uit Leipzig, die reeds in de achttiende eeuw bekend stond om hun eersteklas drukwerk en die grote naam zou maken als drukker-uitgever van Beethovens muziek. Wat de Commentarii betreft gaf Luzac de voorkeur aan Schultze, drukker te Göttingen. Deze had immers ook voor Anna Vandenhoeck gedrukt en beschikte over de juiste letters. Wellicht was Schultze zo welwillend voor het drukwerk dezelfde prijs te berekenen als indertijd aan haar. Bovendien hoopte Luzac met zijn keuze goodwill van de overige boekverkopers in Göttingen te verwerven.Ga naar eind24. Voorts werden er in belangrijke handelsplaatsen in Duitsland. Engeland en Frankrijk boekverkopers benaderd die - in ieder geval voor de Relationes - als verkooppunt konden fungeren: Nourse in Londen, Briason in Parijs, Weidmann in Leipzig, Bohn in Hamburg en Fleischer in Frankfurt.Ga naar eind25. Ook werd de voorraad Relationes en Commentarii van weduwe | |
[pagina 83]
| |
Vandenhoeck voor een totaalbedrag van 1200 Rtl opgekocht.Ga naar eind26. Tenslotte plaatste Luzac in zijn eigen Bibliothèque Impartiale en in de Hannoverische Gelehrte Anzeigen een advertentie waarin hij de Commentarii en de Relationes met korting aanbood.Ga naar eind27. | |
Het touwtrekken begintZodra de regering in Hannover Luzac de beschikking had gegeven over het toegezegde budget, waarmee met de nodige voorbereidingen voor de uitgave van de twee geleerdenbladen kon worden begonnen, legde Luzac Michaelis een aantal praktische zaken voor. Er was immers spoed geboden, wilde de academie beide tijdschriften zonder oponthoud continueren. De Leidenaar was benieuwd hoeveel gravures er voor de eerstkomende aflevering van de Commentarii te verwachten waren en informeerde naar de tarieven die graveurs en drukkers in Duitsland hanteerden. Misschien kan ik alvast het ontwerp ontvangen, vroeg hij de academiesecretaris vriendelijk. Eenmaal in het bezit daarvan zouden we in Holland alvast met het graveren kunnen beginnen. De tijd dringt immers! ‘Il importe que cela se fasse au plutôt, afinque ces Commentaires paroissent à tems & en bon ordre.’Ga naar eind28. Maar het idee om er Hollandse vaklieden bij te betrekken, kon blijkbaar de goedkeuring van Michaelis niet wegdragen. Christian Ludwig Scheidt, hoogleraar klassieke talen en tevens hofbibliothecaris te Hannover, had Luzac inmiddels gewezen op een graveur uit de residentie, die in opdracht van de bibliotheek aldaar werkte en die mogelijk ook kon zorgdragen voor de illustraties in de Commentarii.Ga naar eind29. Uiteindelijk maakte Luzac voor het derde deel - het eerste van zijn hand - gebruik van de diensten van drie Duitse graveurs: J.C.G. Fritsch, Hering en J.D. Heumann. Naar een plaatsnijder die de gravure op de titelpagina voor zijn rekening zou nemen, hoefde niet te worden omgezien, omdat Luzac - zo blijkt na vergelijking met de titelprenten uit eerdere jaargangen - de koperplaat van weduwe Vandenhoeck had overgenomen. Net als zij drukte Luzac op de titelpagina de illustratie van Kalthenhofer af. De problemen bij de vervaardiging van het vierde deel zouden tot gevolg hebben dat er bij dat deel in het geheel geen Duitse plaatsnijders meer betrokken werden; alleen de Nederlander J. Wandelaar werkte eraan mee. Luzac was nog maar net in Göttingen werkzaam, of hij merkte dat de boekverkopers aldaar niet zaten te wachten op de Hollandse concurrent, die voor hun gevoel als het paard van Troje was binnengehaald. Hollandse boekverkopers waren niet geliefd in Duitsland wegens hun dominante positie in de internationale boekhandel en hun agressieve nadrukpraktijken. Nu één van hen werd toegestaan zich permanent met privilege en al te vestigen in het universiteitsstadje, waar de lokale boekverkopers toch al moesten vechten om hun klantenkring te behouden, sloten dezen de gelederen. Dit ontging Luzac niet. Toen hij van drukker Schultze een gepeperde rekening gepresenteerd kreeg voor het drukken van de twee geleerdentijdschriften, vermoedde hij kwaadwil. In plaats van de opdracht uit te voeren met zijn gewone personeel, klaagde Luzac in een brief aan Michaelis, had Schultze op kosten van Luzac extra knechten ingehuurd. Daarom had deze besloten terstond zijn heil elders te zoeken: in Leipzig, waar hij voor veel minder geld terecht kon.Ga naar eind30. Het was echter niet zozeer het vinden van een goede Duitse drukker en graveur dat hem hoofdbrekens bezorgde. Wat het succes van Luzac als uitgever van de twee geleerdentijdschriften in de weg heeft gestaan, en wat tevens geleid heeft tot zijn ondergang in Göttingen, was de traagheid waarmee de auteurs hun bijdragen aanleverden. Hoe hij ook soebatte, ze kwamen niet op tijd. De uiterste inleverdatum van de kopij voor de Relationes was zes weken voor verschijningsdatum. Ofschoon hij voortdurend de nadruk legde op het belang van een regelmatig verschijnen van een tijdschrift en dus op de noodzaak de kopij op tijd in te leveren, | |
[pagina 84]
| |
waren zijn verzoeken telkens aan dovemansoren gericht. Zelfs de correctie van de drukproeven kon niet binnen de afgesproken termijnen plaatsvinden.Ga naar eind31. En als alles eenmaal binnen was, bleek een artikel langer of korter te zijn dan afgesproken, zodat Luzac op stel en sprong de paginaindeling van - in dit geval de Commentarii - moest wijzigen.Ga naar eind32. Dat dit bij de uitgever de nodige irritaties wekte, behoeft geen betoog. De toon in Luzacs brieven werd onvriendelijker. De auteurs van de Relationes behoren niet aan een periodiek mee te werken, klonk zijn niet mis te verstane kritiek, omdat ze kennelijk niet op tijd kunnen werken. Zij verhinderen het succes van het tijdschrift: ‘Ceux qui travaillent à cet Ouvrage, ne devroient pas s'en être chargés, s'ils ne sont pas en etat de fournir leur contingent à tems.’Ga naar eind33. Ten einde raad vestigde Luzac zijn hoop op Michaelis, die wellicht de geleerde recensenten tot spoed kon manen, maar het baatte weinig. Het zou de drukker zijn, die oorzaak was van de vertragingen, riposteerde Michaelis, weinig gevoelig voor de verwijten van Luzac aan het adres van de academie. Ook aan de klacht over het zelfs voor zetters en correctoren onleesbare handschrift van Haller, gaf Michaelis geen gehoor. Het dreigement van Luzac, dat drukkers recht hebben op een leesbaar handschrift en dus een manuscript vol hanepoten mogen weigeren omdat het hun teveel tijd kost, had dan ook weinig effect.Ga naar eind34. Met zijn klacht stond Luzac niet alleen, aangezien zetters en correctoren van de Göttingische Zeitungen von Gelehrten Sachen eveneens de wanhoop nabij waren wanneer er weer een stapel onleesbare kopij van Haller arriveerde.Ga naar eind35. Daarnaast bleken de andere kosten die de Commentarii met zich meebrachten, schrikbarend uit de hand te lopen. Weliswaar had de academie in het contract met Luzac toegezegd erop te zullen toezien dat de kosten voor Luzac beheersbaar bleven, toch leek de academie bij het vierde deel dit doel volledig uit het oog te hebben verloren. De omvang van beide delen was met 63 respectievelijk 71,5 vel nagenoeg gelijk geblevenGa naar eind36. - en daarmee het honorarium voor de auteurs - en ook de oplage was nauwelijks toegenomen (van 765 naar 786 exemplaren, inclusief 45 exemplaren gedrukt op schrijfpapier). Maar de correctiekosten waren omhoog gegaan van 7 naar 17 Rtl (een stijging van 143 procent), de papierkosten van 114 naar 135 Rtl (+18,5 procent), de drukkosten van 105 naar 143 Rtl (+36 procent), en de kosten voor het laten ontwerpen, graveren en drukken van de gravures van 141 naar 250 Rtl (+77 procent). In totaal was er sprake van een kostenstijging van 560 naar 740 Rtl (+32 procent).Ga naar eind37. Niet het aantal gravures was hier debet aan: sterker zelfs, het aantal gravures was van elf naar negen teruggegaan. Behalve de illustraties behorend bij het artikel van Haller, die de begroting veruit te boven gingen,Ga naar eind38. was het artikel van de astronoom Tobias Mayer, in deel vier, de boosdoener, omdat dit volledig, dus inclusief de tabellen, herdrukt moest worden.Ga naar eind39. Mayer had in de academie zijn maantabellen gepresenteerd. Hoewel ze nog niet definitief waren, was Michaelis zo enthousiast over diens theorie over het bepalen van de lengtegraad op zee, dat hij hem adviseerde met de voordracht mee te dingen naar de prijs die de Admiraliteit te Greenwich hiervoor had uitgeloofd, zijnde 20.000 pond sterling. Aanvankelijk weigerde Mayer omdat hij meende dat hij als buitenlander in Greenwich weinig kans zou maken, maar uiteindelijk ging hij overstag, werkte zijn tabellen uit en gaf ze aan Michaelis die ze, met een aanbeveling van Von Münchhausen, naar Engeland stuurde. Ondanks de goedkeuring die de maantabellen bij de Admiraliteit wegdroegen - ze waren tot op een halve graad nauwkeurig - werden ze niet als een aparte uitgave in druk uitgebracht, met als gevolg dat ze niet naar de prijs konden meedingen. Intussen begon Mayer zich steeds ongemakkelijker te voelen bij de gedachte dat een eerdere versie van zijn maantabellen bij Luzac op de persen lag om gedrukt te worden als onderdeel van de Commentarii. Vandaar dat Mayer erop aandrong zijn bijdrage te mogen herzien.Ga naar eind40. | |
[pagina 85]
| |
Het is onduidelijk of Luzac in kennis was gesteld van de redenen waarom Mayer zijn artikel terugtrok. De boekverkoper liet er in zijn brieven aan de academie, in casu Michaelis, in ieder geval niets van blijken. Voor Luzac was de maat vol. Heinrich Eberhard Balck, net als Brandes secretaris van Von Münchhausen, had zelfs - vermoedelijk via zijn contactpersoon Michaelis - vernomen, dat Luzac aan de medewerkers van het vierde deel van de Commentarii geen honoraria wenste uit te betalen tot de academie met een schadeloosstelling over de brug kwam. Om verdere escalatie te voorkomen werd Von Münchhausen erbij gehaald, die vervolgens Luzac vroeg zijn visie te geven op wat er aan de hand was. Luzac voelde zich door dit verzoek overrompeld. Gebelgd schreef hij aan Michaelis dat hem ter ore was gekomen dat deze zich achter zijn rug om bij Von Münchhausen over hem, Luzac, beklaagd had. Michaelis moest zich maar weer tot de geheimraad wenden, schamperde Luzac, om de argumentatie van zijn kant te vernemen.Ga naar eind41. Nadat Von Münchhausen zich over de situatie had laten informeren, maande deze de academie tot een coöperatievere opstelling, aangezien Luzac zijns inziens wel degelijk in de problemen was geraakt door de achteloosheid waarmee de Göttinger geleerden besloten hadden een groot deel van de kopij te vervangen. Luzac werd toegestaan 20 Rtl op de academie terug te vorderen.Ga naar eind42. De geleerden besloten daarop dat Mayer - met diens instemming - de helft van dat bedrag voor zijn rekening zou nemen.Ga naar eind43. Toen men echter een maand later nog niet met het geld over de brug was gekomen, dreigde Luzac met zwaardere pressiemiddelen: wanneer de academie niet binnen veertien dagen betaalde, zou hij met de Commentarii stoppen. De Göttinger geleerden, en met hen Von Münchhausen, reageerden geagiteerd door te wijzen op de contractuele verplichtingen die Luzac was aangegaan met betrekking tot het blad. Weliswaar was Von Münchhausen nog niet alle bepalingen nagekomen, maar dat zou spoedig in orde gebracht worden, zo meldde deze de academie. Luzac had zijns inziens geen enkele reden tot klagen omdat het geld dat hem overeenkomstig het contract toekwam, reeds betaald was.Ga naar eind44. Een patstelling dreigde, waarbij zowel de geleerden als Von Münchhausen vreesden niets meer van hun investeringen terug te zien en hun twee geleerdenbladen te moeten afschrijven. Een nieuwe bemiddelingspoging werd door Von Münchhausen ondernomen. Had Luzac besloten de wijste te zijn en zijn bezwaren in te slikken? Enkele dagen later beloofde hij de honoraria te zullen uitbetalen, de Commentarii te zullen voortzetten en de Relationes - die alsmaar niet gedrukt konden worden wegens stagnatie in de kopijtoevoer - versneld op de markt te zullen brengen. De academie zegde toe dat ze Luzac in het vervolg op de afgesproken tijdstippen van manuscripten zou voorzien.Ga naar eind45. Maar een maand later waren de Commentarii nog altijd niet verschenen en ook met de Relationes liep het nog niet naar wens. Onvoorstelbaar laks, vond Luzac de werkwijze van de academiegeleerden. Had hij dat van te voren geweten - de weduwe Vandenhoeck kreeg immers overal de schuld van - dan had hij over het tijdig leveren van manuscripten wel harde afspraken gemaakt. ‘Die ganze Welt weiss, dass ein Journal welches nicht zu gewisser Zeit erscheinet, keinen Vortheil hat, und fallen muss’, klonk zijn verwijt. Wat de Relationes aangaat, beriep hij zich op het contract: dit blad moest immers in de maanden maart, juni, september en december verschijnen. Doordat de academie in gebreke was gebleven, kon hij zich niet aan deze afspraak houden. Het is dan ook de academie geweest, zo concludeerde Luzac na een lang betoog, die zich door nalatigheid aan contractbreuk schuldig had gemaakt. Zelf waste Luzac zijn handen in onschuld. Hij had voortdurend met Michaelis over de problemen overleg gevoerd, maar ondanks al zijn pogingen, aanmaningen en zelfs dreigementen had hij nog altijd de kopij voor het veertiende fascikel van de Relationes, dat drie maanden geleden | |
[pagina 86]
| |
al had zullen verschijnen, niet in zijn bezit. Hij voelde zich sterk door de academie benadeeld, te meer daar die trage toezending van kopij al vaker was voorgekomen. Omdat deze affaire ook zijn andere zakelijke bezigheden negatief beïnvloedde, had hij besloten met de Relationes te stoppen. Ook de Commentarii wenste hij - om dezelfde redenen - niet te continueren. Voorts wees hij met een beschuldigende vinger naar Michaelis: die zou gezegd hebben dat hij, Luzac, de honoraria niet wilde uitbetalen. Dat was volkomen uit de lucht gegrepen, want hij had Michaelis zoals altijd gevraagd om een overzicht van auteurs aan wie hij geld verschuldigd was, maar hij had deze opgave zelfs na herhaalde verzoeken nooit ontvangen. Bovendien was het verhaal dat dankzij Michaelis de ronde deed, als zou Luzac weigeren de Commentarii te drukken, zwaar overtrokken. Luzac had daar, zo schreef hij in zijn apologie, alleen mee gedreigd, mochten de geleerden hun leven niet beteren. Besloten had hij daarentegen niets. Tenslotte, zo eindigde Luzac zijn verdedigingspleidooi, bleken zijn goede bedoelingen uit het feit dat hij voor de eerstvolgende delen heel wat gravures had laten vervaardigen, betaald zelfs en dat hij reeds een half jaar het voor de Commentarii benodigde papier op voorraad had. Zelfs de letters waren in huis.Ga naar eind46. Wederom werd er een poging ondernomen de gemoederen te sussen. Met succes, zo leek het even. Tijdens zijn verblijf in Göttingen verzocht Luzac Michaelis om een onderhoud over de voortgang van de Relationes en de Commentarii. Hij wilde overleg over papier en drukker, en stelde het op prijs wanneer Michaelis een overzicht wilde opstellen van alle medewerkers van de Relationes die nog moesten worden uitbetaald.Ga naar eind47. Maar waarschijnlijk waren de verhoudingen al dermate verstoord, dat de strijd tot de laatste snik moest worden uitgevochten. Begin november 1755 werd door Von Münchhausen voor het eerst gesproken over beëindiging van het contract, onder voorbehoud echter dat de investeringen geen gevaar zouden lopen en Luzac in ieder geval de 4000 Rtl, die hem als lening reeds waren uitbetaald, zou terugbetalen. Vandaar dat erop gehamerd werd vooral het initiatief tot stopzetten van beide tijdschriften bij Luzac te leggen, opdat hij en niet de academie van contractbreuk beschuldigd kon worden.Ga naar eind48. Intussen speelde Luzac met de gedachte de rechter te laten beslissen aan wiens kant het gelijk stond, mochten hij en de hoogleraren er inderdaad niet uitkomen.Ga naar eind49. Een laatste keer probeerde Luzac tot een oplossing te komen. Hij stelde voor de Relationes los te koppelen van de academie, om zelf wat meer sturing te kunnen geven aan de geleerde recensenten. Het idee wekte echter veel irritatie bij de academie, omdat men het opzij schuiven van de academiesecretaris als hoofdredacteur als een coup beschouwde.Ga naar eind50. Het jaar daarop, 1756, kwam het tot een uitbarsting. Toen de academie besefte dat ze inderdaad haar twee prestigieuze geleerdenbladen dreigde te verliezen, begon zij een juridische strijd tegen de Hollandse boekverkoper die ze nog zo kort geleden met lucratieve aanbiedingen had binnengehaald. Daarmee begon een gevecht dat jarenlang zou duren en dat uiteindelijk in het nadeel van Luzac zou uitpakken. Aanvankelijk ontstond er verwarring onder de geleerden. Had Luzac inderdaad zijn medewerking voor beide bladen opgezegd? Mocht hij de Commentarii, zou hij dat willen, voortzetten terwijl hij de Relationes liet voor wat ze waren? Kon hij gedwongen worden de Commentarii te drukken?Ga naar eind51. Inmiddels zocht de academie naar alternatieven, want van Luzac had ze werkelijk genoeg. | |
Waar twee vechten, hebben twee schuldEén van de oorzaken van het uit de hand gelopen kemphanengevecht tussen boekverkoperuitgever Elie Luzac en het Königliche Gesellschaft der Wissenschaften te Göttingen was gelegen in het feit dat de academie geen enkele beslissingsbevoegdheid had. Net als de | |
[pagina 87]
| |
Georg-August Universität was de academie financieel - en dus ook in haar besluitvorming - volledig afhankelijk van de keurvorst van Hannover en zijn vertegenwoordiger aldaar, Von Münchhausen. Ook voor de relatie tot de wetenschappelijke boekhandel-uitgeverij van Luzac moest men bij de geheimraad te rade gaan, met als gevolg dat de geleerden in Göttingen ten aanzien van Luzac niet zelfstandig konden opereren en Von Münchhausen zijn beslissingen steeds moest baseren op wat hem van verschillende kanten schriftelijk was ‘ingefluisterd’.Ga naar eind52. Ondanks de afstand Göttingen-Hannover had Von Münchhausen de touwtjes stevig in handen, zo blijkt uit de enorme correspondentie die er van zijn kant, geschreven door zijn secretarissen Balck en Brandes, is overgeleverd. Zo moest Michaelis reeds binnen een jaar nadat Luzac met zijn werkzaamheden in Göttingen was begonnen, verantwoording afleggen over de vorderingen van de laatste als geprivilegieerd boekverkoper. De waarde van de winkelvoorraad moest regelmatig worden doorgegeven en ook werd Michaelis gevraagd informatie te geven over het debiet van de Commentarii van de academie.Ga naar eind53. Een andere factor in de crisis waarin de academie - en daarmee ook Luzac - verzeild raakte, was het benoemingsbeleid van de universiteit en de academie. Von Münchhausen had het voor het zeggen in tegenstelling tot de zittende hoogleraren, die de keuze van nieuwe collega's en functionarissen weinig konden beïnvloeden. Hoogstens kon het academiebestuur iemand voordragen. Daardoor kon een situatie ontstaan waarin geleerden met zeer uiteenlopende karakters toch nauw met elkaar moesten samenwerken. Juist omdat de Göttinger universitaire kring nog weinig omvangrijk was en men elkaar moeilijk kon ontlopen, waren de gevolgen hiervan snel merkbaar.Ga naar eind54. In het geval van de Relationes kan meegespeeld hebben dat de geleerden minder prioriteit gaven aan het schrijven voor dit blad, aangezien het bespreken van een boek als inferieur aan het verrichten van wetenschappelijke onderzoek werd beschouwd. De Commentarii daarentegen kende net als de verhandelingen van collega-academies in binnen- en buitenland een groot prestige wegens de originele onderzoeksresultaten die erin werden gepresenteerd, maar het tempo waarmee de verhandelingen gepubliceerd werden, kon aanzienlijke vertragingen oplopen doordat ze op hun mérites getoetst werden door speciaal daartoe ingestelde comités.Ga naar eind55. Daarbij was het optreden van Luzac niet handig. Naarmate het conflict langer bleef bestaan, kon hij steeds minder een diplomatieke houding ten opzichte van de Göttingers aannemen. Hij schoffeerde hen, schreef bijvoorbeeld Haller een nijdig briefje dat deze z'n brieven voortaan onder couvert moest toesturen opdat Luzac niet meer voor die dure porto behoefde op te draaien.Ga naar eind56. Ook een - anoniem gebleven - plaatsnijder beklaagde zich bij de academie over de grove beledigingen waarmee Luzac de Duitsers bejegende.Ga naar eind57. Geen wonder dat de Duitsers steeds meer afkeer van Luzac kregen. Tegen alle beschuldigingen verweerde deze zich krachtig, in brieven en zelfs door in 1757 als verdedigingsschrift de Process-Schriften zwischen der Königlichen Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen und Elias Luzac dem Jüngern uit te geven.Ga naar eind58. Het was misschien een karaktertrekje van Luzac, altijd in discussie te willen gaan en steeds het laatste woord te willen hebben.Ga naar eind59. Ook de persoon van Michaelis zelf was een belangrijke factor in het conflict tussen uitgever en auteurs / academie. Er zijn observaties van diverse tijdgenoten die erop wijzen dat Michaelis nogal eens mensen op het verkeerde been zette. Een van hen beschreef hem als volgt: ‘als Cavalier gekleidet, mit besessten Kleidern, gestiefelt und gespornt, den Degen an der Seite, pathetisch in seinem Gange, eine hohe Miene...’ Georg Brandes had het - zeker na de Luzac-affaire - niet op hem voorzien en vond dat Michaelis inhalig (‘virtus post num- | |
[pagina 88]
| |
mos’) was, achterbaks en een draaikont. Ook Von Münchhausen moest weinig van hem hebben.Ga naar eind60. Zelf schreef Michaelis in zijn autobiografie dat hij weinig van doen had gehad met de Commentarii en dat hij er alleen zijdelings, via collega's, bemoeienis mee had gehad. Uitvoerig - alsof hij zijn eigen aandeel hierin wilde rechtvaardigen - ging hij in op de directe aanleiding van het conflict met Luzac: de uit hand gelopen kosten van deel vier van de Commentarii verband houdend met de bijdrage van Tobias Mayer. Ook binnen de academie waren er kritische geluiden te horen. Toen Michaelis in 1761 in het bestuur had plaatsgenomen, klaagde men in koor over zijn heerszucht, zijn financiële beleid, zijn willekeur, zijn vriendjespolitiek. En bij monde van Abraham Kästner, hoogleraar wis- en natuurkunde, kwam het hoogste woord eruit: het was Michaelis aan wie het verval van de academie te wijten was.Ga naar eind61. In hoeverre had ook Luzac ‘last’ van Michaelis? Al snel bleken de afspraken die hij met de academie had gemaakt over het uitbetalen van de honoraria, omslachtig. Eerst moest Luzac het geld aan Michaelis geven, die vervolgens tot uitbetaling zou overgaan. Vermoedelijk liep dit niet geheel naar wens. Althans, Haller vroeg al heel snel nadat Luzac met de Commentarii en de Relationes was begonnen, om rechtstreekse uitbetaling, wat Luzac noopte Michaelis te vragen dit bedrag in mindering te brengen op het totaal dat Luzac schuldig was.Ga naar eind62. De andere auteurs volgden spoedig Hallers voorbeeld.Ga naar eind63. Daarnaast heeft het er veel van weg dat Michaelis een groot aantal klachten van Luzac naast zich neer gelegd heeft en - sterker zelfs - dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de verzoeken van Luzac om tot actie te komen. In zijn verdedigingschrift insinueerde Luzac overduidelijk dat zijn contactpersoon voor de academie. Michaelis, nalatig was geweest. | |
De verliezersAls gevolg van de malaise waarin de academie van wetenschappen verkeerde, was de geestdrift waarmee de geleerden aanvankelijk aan de bijeenkomsten deelnamen, geheel verdwenen, zo blijkt uit een beschrijving van academie- en later bestuurslid Heyne: ‘Jetzt versammelt man sich, steht eine Zeitlang stumm und steif da, dann setzt man sich, es wird gelesen; man gähnt und plaudert; und sobald der Lesende aufhört, so läuft alles über Halss und Kopf zur Thüre hinaus. Der, welcher gelesen hat, weiss weder für wen noch wozu er gelesen hat.’Ga naar eind64. Het voor verlichte geleerden zo kenmerkende elan had plaats gemaakt voor twist en partijstrijd onder een kleine groep zelfbewuste persoonlijkheden die niet konden omgaan met hun incompatibilité des humeurs. Nadat Luzac er het bijltje bij neer gegooid had, zochten de Göttinger geleerden naar nieuwe mogelijkheden om de Commentarii uit te geven. Overwogen werd naar een andere uitgever uit te zien, in Leipzig wellicht, maar zolang er geen duidelijkheid was over wat er met de Relationes en de Commentarii zou gebeuren, kon men weinig beginnen. Omdat de Commentarii slechter gelezen werden dan de Relationes, werd besloten dat de eventuele nieuwe uitgever beide bladen onder zijn hoede moest nemen, zodat het verlies van het ene blad gecompenseerd kon worden door de meeropbrengst van het andere. Het moest een uitgever worden, had men al bedacht, met uitstekende buitenlandse contacten.Ga naar eind65. Ook werd onderzocht of de Commentarii als afzonderlijke publicaties op de markt konden worden gebracht. Von Münchhausen ging akkoord.Ga naar eind66. maar wegens bezwaren van Haller werd het besluit opnieuw in overweging genomen en werd er uitgezien naar externe financiering, bijvoorbeeld door de regering te Hannover. Hoewel daar in beginsel wel toe genegen weigerde Von Münchhausen, omdat de Zevenjarige Oorlog, waardoor Neder-Saksen op dat moment | |
[pagina 89]
| |
geteisterd werd, een te grote aanslag deed op de staatskas. Desondanks gaf hij in 1759 toestemming.Ga naar eind67. Intussen had Luzac zijn boekhandelsactiviteiten in Göttingen stopgezet. In 1756 was hij vertrokken, waarna op de winkelvoorraad beslag werd gelegd - die diende immers als onderpand voor de lening die Luzac was verstrekt. Het jaar daarop kwam er aan de rechtszaak tussen het Königliche Gesellschaft der Wissenschaften en Elie Luzac voor de academische vierschaar van de Georg-August Universität een einde. Aangezien de uitspraak in het nadeel van de boekverkoper was en zijn verzoek tot schadeloosstelling niet was gehonoreerd,Ga naar eind68. tekende hij hoger beroep aan, ten gevolge waarvan de zaak werd voortgezet voor het Ober-Appelationsgericht in Celle. Op 13 november 1764 werd de boekenvoorraad door de factor van de boekwinkel van Luzac, Friedrich Gottlieb Griesbach, geïnventariseerd en op een waarde van ruim 4000 Rtl getaxeerd.Ga naar eind69. Van 14 tot 20 februari 1766 werden de papiervoorraad en de inboedel op last van het Ober-Appelationsgericht geveild door de sinds 1751 in Göttingen werkzame boekverkoper Victorinus Bossiegel, ten raadhuize van Göttingen.Ga naar eind70. Pas in 1789 werd de rechtszaak tot een einde gebracht. Ofschoon gaande het proces de beschuldigende vinger steeds meer de kant op wees van Luzac, aan wie de contractbreuk te wijten zou zijn, werd het er binnen de academie niet rustiger op. Toen Kästner in 1756 als gewoon lid was benoemd, voelde een aantal buitengewone leden zich gepasseerd, omdat zij meenden in de academiehiërarchie een hogere plaats dan Kästner in te nemen. Hun ontevredenheid over het beleid van Michaelis nam zo sterk toe dat deze besloot zijn functie als secretaris van de academie neer te leggen; - al bleef hij als gewoon lid wel bij haar activiteiten betrokken. Vermoedelijk heeft Michaelis het ook om een andere reden betreurd Kästner te hebben binnengehaald, want zowel hij, Michaelis, als academiedirecteur Hollmann zouden een dankbaar mikpunt worden van Kästners scherpe pen. In 1761 legde Hollmann zijn functie als lid van het academiebestuur neer, teleurgesteld, omdat het hem al vijf jaar lang niet was gelukt de voordrachten van de academieleden in druk te doen verschijnen. In datzelfde jaar overleed zijn medebestuurslid Gesner. Deze werd opgevolgd door Michaelis, die - na het vertrek van menig hoogleraar uit de academie - de gehate Kästner als academiesecretaris tegenover zich kreeg. Reeds in 1763 haakte Michaelis af, waarna Von Münchhausen met grote moeite onder de overgebleven leden van de academie een opvolger vond. Van de veelzijdigheid van het ledenbestand was niet veel terechtgekomen en de leden zelf waren naar de mening van Von Münchhausen eigenlijk van een te licht kaliber. Uiteindelijk gaf hij in 1769 opdracht tot een ingrijpende reorganisatie, waarbij Haller, zo hoopte de geheimraad, een come back zou maken.Ga naar eind71. Von Münchhausen verwachtte met de volgende oplossingen de academie weer uit het slop te kunnen halen. Allereerst, zo legde hij aan Haller voor, wenste hij de voordrachten van de academieleden weer in druk te zien verschijnen. Verder moest er een jaarlijkse prijsvraag worden ingesteld, met een prijs ter waarde van vijftig ducaten. Ook de structuur van de academie wilde hij veranderen, en wel dusdanig dat het aantal leden aanzienlijk kon worden uitgebreid.Ga naar eind72. Over de Relationes werd met geen woord meer gerept, maar de Commentarii kregen een vervolg. In 1770, het jaar waarin Von Münchhausen was gestorven, vond men in de persoon van Johann Christian Dieterich, sinds 1766 boekverkoper te Göttingen, een nieuwe uitgever voor de Commentarii. Tot 1777 verschenen er zeven delen van de Novi Commentarii Societatis Regiae Scientarum Gottingensis, in 1779 gevolgd door de nieuwe reeks Commentationes Societatis Regiae Scientarum. Pas in 1843 zou men ertoe overgaan de verhandelingen van de academie in het Duits te publiceren.Ga naar eind73. | |
[pagina 90]
| |
Hoewel deze voortdurende naamsveranderingen van de Commentarii anders doen vermoeden, was reeds in de laatste decennia van de achttiende eeuw de wetenschappelijke rust in Göttingen teruggekeerd. En van een trotse, eerzuchtige Hollandse boekverkoper hadden de Göttinger geleerden en boekverkopers sinds het vertrek van Luzac niets meer te duchten. | |
SlotLuzacs problemen met het Königliche Gesellschaft der Wissenschaften illustreren dat voor het uitgeven van een periodiek een optimale verstandhouding tussen uitgever en auteur(s) noodzakelijk is, waarbij beide partijen toezien op de kwaliteit van het werk. Periodiciteit, punctualiteit en nauwgezetheid zijn daarbij trefwoorden. De uitgever moet er van zijn auteur op aan kunnen dat er op de afgesproken tijdstippen kwalitatief goed werk wordt geleverd; andersom moet ook de auteur er vertrouwen in hebben dat zijn geestelijk product op correcte wijze en aantrekkelijk vormgegeven in druk verschijnt en efficiënt aan de man wordt gebracht. Echter, communicatiestoringen, onduidelijke afspraken, vertrouwenscrises en uiteindelijk een arbeidsconflict veroorzaakten dat de relatie tussen de Leidenaar en de Göttinger hoogleraren binnen enkele maanden zwaar onder druk stond. Luzac kwam in een positie te verkeren die schril afstak bij de riante situatie waarin uitgevers van genootschapspublicaties - vanaf 1750 - doorgaans verkeerden. Zij hadden juist te kampen met een overschot aan ingediende verhandelingen, wat zelfs publicatieachterstanden tot gevolg had.Ga naar eind74. Nader onderzoek moet uitwijzen hoe in het algemeen de zakelijke relatie was tussen geleerdengenootschappen als de Göttinger academie van wetenschappen enerzijds en de uitgever(s) van hun tijdschriften en andere publicaties anderzijds. Veel academies genoten een vorstelijke protectie en konden dankzij overheidsubsidies wetenschappelijk onderzoek verrichten,Ga naar eind75. waarbij de academie nu eens zelf als uitgever optradGa naar eind76. en dan weer een externe uitgever aantrok. In Göttingen lag het financiële risico geheel bij Luzac, die echter wel een aantrekkelijke financiële regeling had getroffen met de keurvorstelijke regering in Hannover. Door deze constructie kon er een situatie ontstaan waarbij de belangen van de wetenschap strijdig waren met die van de commercie. Wellicht hadden de Göttingers gehoopt dat Luzac, die zichzelf graag als geleerde profileerde, goed met dit dilemma uit de voeten kon. Maar de praktijk wees anders uit. Luzac hamerde op een regelmatige aanvoer van kopij, zelfs voor de Commentarii; en dat terwijl het bij academies elders zeer gebruikelijk was dat de verhandelingen met onregelmatige tussenpozen verschenen.Ga naar eind77. De precisie waarmee de uitgever te werk ging, droeg ertoe bij dat deze zich bij het uitblijven van kopij zeer in het nauw gedreven voelde. Bij veel geleerdentijdschriften had de uitgever grote invloed op inhoud, planning en voortgangsbewaking. Anders dan bij zijn eigen Bibliothèque Impartiale kon Luzac echter bij de Relationes en de Commentarii alleen via academiesecretaris Michaelis druk uitoefenen op de auteurs. Academiesecretarissen speelden over het geheel genomen een sleutelrol in het reilen en zeilen van een academie - vergelijk bijvoorbeeld de positie van Formey in de Königlich Preussische Akademie der Wissenschaften te Berlijn en Oldenbourg en Desmaizeaux in de Royal Society te Londen - waardoor het al dan niet voorkomen van problemen afhankelijk was van hun verstandhouding met uitgever en/of achterban. Met name bij geïnstitutionaliseerde geleerde genootschappen, waar niet vanzelfsprekend sprake was van enige chemie tussen de leden onderling, was de betekenis van de secretaris als ‘sociaal leider’ van cruciaal belang. Michaelis liet het wat dit aangaat afweten, met als gevolg dat Luzac te maken kreeg met een klein, select gezelschap dat het vooral druk had met zichzelf. | |
[pagina 91]
| |
Luzacs handelsbelang dreigde in de knel te komen door de moeilijker wordende afzet van geleerdentijdschriften in de tweede helft van de achttiende eeuw. 69 procent van de financieel onafhankelijke geleerdentijdschriften hield nog voor hun eerste lustrum op te bestaan,Ga naar eind78. maar zolang het contract tussen de academie en Luzac van kracht was, had de laatste geen enkele beslissingsbevoegdheid over het voortbestaan van de twee bladen. Het besluit van de Duitsers de Relationes en de Commentarii in het Latijn te doen verschijnen, vormde een belemmering voor de verkoop aan een breed publiek. Internationaal begon het Latijn als wetenschappelijke voertaal zijn populariteit te verliezen en prefereerde men steeds meer publicaties in het Frans of in de landstaal.Ga naar eind79. Daarnaast is er in dit tijdvak een tendens tot specialisatie waar te nemen, waardoor de belangstelling voor algemeen wetenschappelijke tijdschriften verminderde ten gunste van diverse specialistische bladen.Ga naar eind80. Deze factoren vergrootten de ondernemersrisico's van Luzac in Göttingen: risico's die zijn concurrentiepositie ten opzichte van geleerdenbladen als de in de jaren vijftig nog altijd beroemde Acta Eruditorum te Leipzig zwaar onder druk zetten, waardoor hij zijn uitgeversbelangen fel moest verdedigden.Ga naar eind81. |
|