Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 11
(1988)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdShakespeariana
| |
[pagina 92]
| |
zoek van mevrouw Pennink. ‘Mevrouw R. Pennink heeft vijftig jaar geleden deze materie ten volle uit de doeken gedaan in haar proefschrift: Nederland en Shakespeare: Achttiende Eeuw en Vroege Romantiek, dus zal ik volstaan met een vluchtige behandeling van de stof.’ (p. 26). Wie dit proefschrift doorneemt vindt daar waardevolle informatie, maar hij zal ook moeten concluderen dat het met mevr. Penninks bronnenkennis maar matig gesteld was. Zij is gewoon de bekende canon van in de negentiende eeuw als belangrijk beschouwde auteurs langsgelopen. Leek lijkt te denken dat op die wijze de achttiende-eeuwse opvattingen werkelijk uitputtend aan bod komen. Dit, hoewel hijzelf toch juist Weyerman op het erepodium kon plaatsen. Het is dus de vraag hoelang Weyerman op dit eregestoelte kan blijven zitten, al zullen sommigen dit hopen, om goede redenen. Het volgende moge een extra stut zijn. In no. 51 van het eerste deel van de Ontleeder der Gebreeken (25 sept. 1724. p. 404-405) zit Weyerman in de trekschuit van Amsterdam naar Haarlem. Hij treft daarin een Engelsman die hem als een bekende begroet. De Brit heeft een toneelstuk van Shakespeare in de hand. Hij vraagt Campo, wie er binnenkort in de Ontleeder gehekeld zal worden - Campo schreef immers toch nooit zozeer ‘verbeeldelyk, maar altoos Persoon betreffend’? Campo weert zich tegen dit verwijt met Shakespeare te hulp te roepen: ‘Maar (herhaalde ik) zie Shakespear eens na, en die zal u doen zien, hoe ongelukkig dat een Schryver is, die, gelyk als een Waarzegger, al de impertinente Vraagpunten der nieuwsgierige Uilskuikens moet beantwoorden’ (p. 405). Hierop volgen achttien versregels. De eerste luidt: En wie schimpt op de Hovaardy?
En Weyerman zegt in een noot bij die regel: Why, who cries out on Pride,
That can therein tax any private Party? &c. Shakespear.
Enig gezoek leerde mij dat die laatste twee verzen afkomstig zijn uit As you like it (act II scene 7 vss. 70-71). Zij zijn het begin van het antwoord van Jaques aan de oude hertog uit dat stuk. De hertog had hem verweten te zijn ‘a libertine, / As sensual as the brutish sting itself’Ga naar eindnoot2.. 't Is aardig dat Weyerman zich zo in zekere zin met een dergelijke persoonlijkheid identificeert. Dit daargelaten: Weyermans achttien regels zijn overduidelijk een vertaling/bewerking van Jaques' antwoord. We treffen hier dus een ander voorbeeld van Shakespeare-invloed, in de vorm van een stukje As you like it in Weyerman-Nederlands. Om vergelijking en studie mogelijk te maken, volgen hieronder de twee stukjes tekst. Why, who cries out on pride,
That can therein tax any private party?
Doth it not flow as hugely as the sea,
Till that thw weary very means do ebb?
What woman in the city do I name
When that I say, The city-woman bears
The cost of princes on unworthy shoulders?
| |
[pagina 93]
| |
Who can come in and say that I mean her,
When such a one as she, such is her neighbour?
Or what is he of basest function,
Thinking that I mean him, - but therein suits
His folly to the metal of my speech?
There then; how then? what then? Let me see wherein
My tongue hath wrong'd him; if he be free,
Why then, my taxing like a wild goose flies,
Unclaim'd of any man. -
Weyerman: En wie schimpt op de Hovaardy?
Poog ik en Jan en Klaas met Laster te beschaamen?
En wie doch zal die Juffer raamen,
Die groot gebrogt in Laken-py,
Thans brald in Zyde, in Goud, met 't Uurglas op haar Dey?
Is die Madame myn Vertooning?
Wanneer een Buurklappei woont naast haar trotsche Wooning,
Die op dat Hoofdstuk vry min heeft tot haar Verschooning.
Deez' goude Vest, o Vriend! sprong nooit uit zyn Finantie:
(Schreeuwt Teunis Broubaart, die nog Kat nog Hond betaalt.)
Dat 's waar, maar meen ik u? neen Admiraal. je dwaalt,
Je ontbeert het recht Bescheid, zo wel als de Quitantie
Van den Verkooper, die, doch in een vrye Lucht, [vrijplaats]
En onder 't Jaaren-pak, en onder de Armoe zucht.
Maar posito 't raakt u, 'k zal 't Vuur wat nader leggen,
En 't is de Waarheid? ha dan heb je een slechte kans.
Zo niet; dan is myn Schimp gelyke een wilde Gans,
Op wiens verheve Vlucht geen Mensch iets weet te zeggen.
Aldus verdedigde Weyerman, met behulp van Shakespeare, zich tegen het verwijt dat hij in zijn satires ‘personaliseerde’: dat was omdat men zichzelf of anderen wenste te herkennen. Hij slaagde er natuurlijk wel in onmiddellijk een bepááld individu aan te tasten: Teunis Broubaart, die in dit blad vaak voorkomt (vgl. I 55. 211-212; II 257). Een knipoog naar de lezer. - Weyerman besluit met te zeggen dat de Brit op dit vertoog verbleekte en zich overgaf aan Engelse rust (d.i. een flinke hoeveelheid sterke drank). Verwijzingen naar Shakespeare komen ook nog voor in De voornaamste beweegredenen van Moses Marcus (p. 22; hier commentarieert JCW zelf op de Hamlet). |
|