Signaleringen
Van Effen en vrouwen. - Op 29 januari 1988 verdedigde Suzanna van Dijk haar proefschrift, Traces de femmes. Présence feminine dans le journalisme français du XVIIIe siècle (als nr 18 verschenen in de reeks Studies van het Instituut voor Intellectuele Betrekkingen, Nijmegen; APA-Holland University Press, Amsterdam & Maarssen). In het eerste hoofdstuk wordt de spectatoriale visie op vrouwen van Van Effen in zijn Misantrope (1711-1712) en Bagatelle (1718-1719) nader beschouwd. Schrijfster stelt vast dat Van Effen in zijn denken en schrijven de neiging vertoont om tegenpolen en tegengestelde begrippen naast elkaar te plaatsen: aan de ene kant positieve, redelijke deugden en houdingen, aan de andere kant afkeurenswaardige ondeugden. In dit schema zijn de mannen veelal de dragers van deugden en de vrouwen degenen die niet deugen. Met deze schematische voorstelling is Van Effen schatplichtig aan traditionele denkers, aldus Suzanna van Dijk. Erkend wordt dat Van Effen in de loop van zijn spectatoriale carrière het schema nuanceert.
In een bestek van dertig pagina's over beide vroege spectators van Van Effen biedt Suzanna van Dijk een bruikbaar vertrekpunt voor een nadere analyse van de visie van de Hollandsche Spectator op vrouwen. Vergis ik me niet, dan is Van Effen in zijn nederlandstalige spectator ongewoon agressief als het gaat over vrouwen. Dat zal wel bij de aangenomen rol van bedaagde mopperkont horen.
P.A.
Welopgevoede wagenpraters
Onlangs heeft P.C. Paardekooper in de NTg (80, p.491-511; 81, p.42-71) een uitvoerig artikel gewijd aan de geschiedenis van het persoonlijk voornaamwoord U.
In het eerste deel van zijn artikel schetst hij de ontwikkeling van het vnw. U tot onderwerpsvorm. Hij ziet deze ontwikkeling als een onderdeel van het ontstaansproces van het ABN, dat, vooral binnen Amsterdam, gevormd werd als een menging van Amsterdams, Antwerps en tekstinvloeden. In het tweede deel behandelt P. het proces van de totstandkoming (in taal = taalgebruik, t.o. tekst) van de tweedeling tussen een reeks vertrouwelijke voornaamwoordelijke aanspreekvormen en een reeks beleefde (het gaat hier dus niet om de keuze tussen u, gy, etc.).
Vóór 1600, dus voor het ontstaan van het ABN, kwam ‘taal’ vrijwel geheel overeen met dialekt. De Nederlandse dialekten kenden en kennen (behalve in het gebied met doe) alleen een náámwoordelijke tweedeling tussen vertrouwelijke en beleefde aanspreekvormen.
P. wil nu laten zien dat -in taal!- indirekte av'en (= aanspreekvormen - S.O.) een tussenfase gevormd hebben tussen een tweedeling alléén in de naamwoordelijke av'en en een tweedeling bovendien in de voornaamwoordelijke av'en.
1E fase: Dominee, kom jij morgen; Jan kom jij morgen.
2E fase: De indirekte av. is in oorsprong altijd beleefd; daarmee komt nu een begin van een tweedeling binnen de eigenlijke zin: komt dominee morgen; zal ik mijnheer nog eens inschenken.
3E fase: Dominee, komt u morgen; Jan, kom jij morgen (ABN: naamw. èn voornmw. tweedeling).
P. onderzoekt nu een groot aantal teksten die z.i. ‘taal’ goed weergeven. Voor de 17e eeuw zijn dit kluchten. Op grond hiervan concludeert hij o.a. - dat de indirekte av. in ‘taal’ vóór 1611 uit het Frans is overgenomen en waarschijnlijk door de Antwerpenaren is meegebracht - dat het een beleefdere pendant is van de direkte av. en er, zij het in veel geringer aantal, geregeld mee afwisselt - dat een voorzichtig begin van de voornaamwoordelijke tweedeling (gy etc./jy etc.) te bespeuren valt.
In de 18e eeuw neemt het percentage indirekte av'en sterk toe; ook de voornmw. tweedeling dringt steeds verder door. Aan het einde van de 18e eeuw is de tweedeling jy/u in de randstad ook bij de burgerij door-