Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 9
(1986)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peter Altena
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aanvoerder van de Vondel-getrouwen, David van Hoogstraten, reageerde furieus op de aantasting van Vondels eer en de goede naam van zijn Joan de HaesGa naar eind(3.). Volgens Van Hoogstraten schaarde het Journal litéraire zich met de gehanteerde Frans-klassicistische maatstaven in het kamp van de vijanden van de vaderlandse literatuur. Toen David van Hoogstraten in zijn ‘Aen den Lezer’, in de editie van Antonides' Alle de gedigten (3e druk. Amsterdam, 1714) de staf brak over ‘dat Register der uitgekomene boeken’, over ‘uittrekkende’ en boekbesprekende tijdschriften en de arrogante redacteuren en domme, napratende lezers daarvan, bedoelde hij daar vooral het Journal litéraire en de tijdschriften van Jean le Clerc mee te treffen. De Vondel-getrouwen waren niet principieel tegen tijdschriften: in juli 1715 immers kregen ze hun eigen spreekbuis in de herrezen Maendelyke uittreksels, of De boekzael der geleerde werelt. Volgens bepaalde berichten zou de ‘grote’ David van Hoogstraten zelfs redacteur van dat periodiek geweest zijn. Het met de Van Hoogstraten-factie sympathiserende tijdschrift Histoire critique de la republique des lettres - een sympathie, die, deels geboren uit concurrentie met het ‘anti-Nederlandse’ Journal litéraire, een zekere vertrouwdheid met Van Hoogstraten c.s. deed vermoeden - wist te melden dat de redactie van het nieuwe Nederlandstalige tijdschrift bestond uit David van Hoogstraten, Ludolf Smids en Jakob SchoolhouderGa naar eind(4.). Volgens andere bronnen zouden ook Peter Poeraet en Abraham Boogaert, vrijwel vanaf het begin, bij de Boekzael betrokken zijnGa naar eind(5.). Van Peter Poeraet kan dat hier bevestigd worden. Poeraet signeerde in 1722 en 1723 zijn bijdragen in de Boekzael, vóór die datum gold anonimiteit nog als een garantie voor onpartijdigheid. Poeraet, die in zijn bundel Gedichten (Utrecht, 1722) verongelijkt mopperde over de vele aanvallen, die hij als Boekzael-schrijver te verwerken kreeg, lijkt in 1722 de belangrijkste redacteur van de Boekzael. Vóór die tijd was Poeraet ook al bij het tijdschrift betrokken. In 1733, in Poeraets Vervolg van gedichten, herinnerde Poeraet zich dat hem ‘zonder eenige voorkennisse’ een bundel van Poot werd ‘te post door den Boekzaeldrukker gezonden’: Aenstonts ging ik aen het doorleezen, myns zelven niet zynde, en werd gedreeven, om een Uittreksel in lossen rym (meer is het niet) ter Boekzaele te slaen, gelyk de Liefhebbers weeten en zien konnen in April, bladz. 404. ten jaere 1716.Ga naar eind(6.) Poeraet was tenminste vanaf 1716 betrokken bij de Boekzael en hij was - in vergelijking met andere medewerkers van de Boekzael, mede gelet op de gebruikelijke zwijgzaamheid van tijdschriftauteurs over hun bijdragen - tamelijk loslippig over die betrokkenheid. Deze loslippigheid (zo gemakkelijk uit te leggen als onbescheidenheid) maakte, voorzover ik kan bekijken, dat Poeraet het voornaamste mikpunt van de Boekzael-critici werd. David van Hoogstraten, van zo veel groter formaat, had weinig te duchten. Mogelijk ontmoedigde diens formaat - of eenvoudiger: diens terughoudendheid in de Boekzael - potentiële polemisten. De Boekzael werd gekritiseerd. Niet verwonderlijk. De Boekzael, weer in het leven geroepen door het vuur van de Van Hoogstraten-factie, was partij in de poëtenstrijd. De Boekzael stelde zich weliswaar gematigd op - géén onbeheerste uitvallen naar het Journal litéraire, evenmin een brandmerking van Jean le Clerc - maar was met de koeste- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring van de Vondel-traditie niettemin partij. Bovendien, de kritische woorden van de Boekzael veroorzaakten nieuwe twist. Jan van Hoogstraten, de broer van David, ontwikkelde zich tot een trouwe vijand van de Boekzael, terwijl Frans Halma van een verwoed tot een woedend lezer werd.
De getalenteerde ruziezoeker Jakob Campo Weyerman vond in de Boekzael en redacteur Poeraet veel aan te merken. En dat terwijl de Boekzael in 1720 nog had gehoopt in de Rotterdamsche Hermes een geestverwant te vinden. De Boekzael werd hinderlijk gevolgd door Jan van Hoogstraten. Toen Weyerman in zijn Rotterdamsche Hermes deze Van Hoogstraten attaqueerde, juichte de Boekzael dat Van Hoogstraten door Hermes was ‘ondergedompelt’Ga naar eind(7.). Weyerman verheugde zich weinig over deze instemming, de invitatie werd afgeslagen: in 1721 beschuldigde Weyerman de Boekzael van pedanterie: de Gedichten van Zeeus werden naar zijn mening op ondermaatse wijze gerecenseerd. Nadien parodieerde Weyerman in zijn Rotterdamsche Hermes het recenseren met een doodsaai ‘Uittreksel uit het geleerde werk van den Hr. Grenouille en Ville’Ga naar eind(8.). De aanval werd verscherpt in het tweede deel van de Amsterdamsche Hermes, eind juni 1723. De ‘Opdragt’ van het zestiende deel ‘der maandelyke Uittreksels der Maand Mai, 1723’ - ‘Die melaatsche Opdragt is te vinden in het zestiende deel van St. Peters Ezels-brug, by hem gedoopt, De Boekzaal der geleerde Werelt’Ga naar eind(9.) - was de steen des aanstoots. Een kleine discussie in de Amsterdamsche Hermes: Zyn 'er reeds Zestien deelen van die uittrekzels, die zo vlug zyn als een kopje verschaalde Thee? (vraagt Ifis Hermelina) en is 't mogelyk, dat de Maag der Republiek, al die geschifte melk, die wrange morellen, en die onrype spaansche Berg-kappers kan verteeren? Hier op repliceert Hermes in toorn; dat 'er reeds niet minder moogen zyn dan zestien deelen, want dat hy geen Dier bekent dat vruchtbaarder is dan een Zog, dat 'er niets schielyker groeit dan een veld met knollen, en dat een klein Vogeltje, het Bulskopje genoemt twintig jonge Vogeltjes uitbroeit, op ééne reis. Verwees de aanduiding ‘St. Peters Ezels-brug’ - behalve naar het gemakzuchtig lezerspubliek van de Boekzael en naar Poeraets behandeling van het Ezel-lemma uit Konings Lexicon Hieroglyphicum in de Boekzael van april 1723 - al naar Peter Poeraet, in het vervolg dient redacteur ‘Peter Oom’ - als ‘P**’ - te rijmen op ‘goê raat’Ga naar eind(10.). De goede raad van Weyerman lijkt aan Poeraet - of diens superieuren - wel besteed. Droeg Poeraet de mei-aflevering van de Boekzael van 1723 nog op aan ‘den. eerwaerden. eerhebbenden. eergeevenden. (...) Heer. Vader. Christen. Bernhard Zandyk’ - in bewoordingen, die zó onderdanig zijn, dat het niet alleen de spotlust van de antichrist zal hebben gewekt -, in juni was het met de opdrachten plotsklaps gedaan. De dominantie van Poeraet lijkt in de juni-aflevering zichtbaar afgenomen. In mei ondertekende Poeraet zijn uittreksels met P.P. en publiceerde hij zijn briefwisseling met Carolus Tuinman, in juni is het afgelopen met P.P.. Het lijkt niet onmogelijk dat Poeraet redacteur blééf, maar een toontje lager moest zingen. Of de kritiek van Weyerman debet was aan de val van Poeraet, is onzeker, maar de coïncidentie geeft te denken. Poeraet verdween uit het zicht, maar was niet van Weyerman verlost. In de Amsterdamsche Hermes heette Poeraet ‘St Peter Driemaal Oolyk’, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bijnaam waarmee Weyerman Poeraet zou achtervolgenGa naar eind(11.). Poeraet, dominee te Nederhorst den Berg, kreeg ook om andere redenen de wind van voren: hij zou stevig drinken en zijn schulden niet betalenGa naar eind(12.). Wat Weyerman zich veroorloofde, kon een dominee zich uiteraard niet veroorloven. Weyerman bleef ook de Boekzael bestoken. In Den echo des weerelds verweet hij de ‘Heeren Inquisiteurs’ onbenullige werkjes uitvoerig te bespreken, terwijl echt belangrijke boeken, zoals de Historie des pausdoms, over het hoofd werden gezienGa naar eind(13.). Na lange tijd sloeg Poeraet terug in zijn tweede bundeling verzen, in het Vervolg van gedichten: ofte Schilderyen, Printen, enz. enz. op Willem Deurhof (Utrecht, 1733), dat omstreeks augustus 1733 verscheenGa naar eind(14.). Na zo'n vijftig pagina's verzen liet Poeraet een studie volgen over ‘Abtytels; ofte gekoppelde overnaemen’. Woordkoppelingen hadden Poeraet al lang gefascineerd: in de Boekzael prees Poeraet bijvoorbeeld een vertaler om zijn ‘nette en zaekelyke Koppelkundigheit’Ga naar eind(15.). Op pagina 76 haalt Poeraet in zijn betoog J. van Vlunderen aan, een ‘Keulenaer’, die aan zekere ‘Bytenbaeuw’ talrijke rijmen wijdde. In de ‘Bytenbaeuw’ valt zonder moeite Weyerman te herkennen. Over de identiteit van Van Vlunderen is minder bekend: vermoedelijk gaat Poeraet zelf schuil achter deze fictieve figuur, die een zekere gelijkenis vertoont met Vondel, wat naam het herkomst betreft. Bovendien is de autoriteit die op Van Vlunderen volgt in Poeraets studie: Vondel. Hier volgt het fragment uit Poeraets studie, p.76-81:
J. VAN VLUNDEREN, Keulenaer, buiten Hollant gebooren, maer met Hollandsche melk opgevoedt, en door geduurige inwooning een Hollander geworden, zoude by zyn leeven (sans comparison, zeggen de Franschen) op zekeren BYTENBAEUW, ALMANSGRAEUW, of ongehoorden, dat is openbaeren Heeremyt, deeze rymen, naer zyne schilder- en koppelkunde, vry beter hebben uitgewerkt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo tydde een aêr, ook grof en fyn, aen 't schildren, Maer; ô de konst most in dit Beest verwildren; 't Geen, na zyn dood, gekorven wordt van vildren.Ga naar eind(16.)
Weyerman wordt in bovenstaande regels al ‘Vyanens alverdriet’ genoemd en gezien als medeplichtige van Syberg. Weyerman liet deze aanval niet over zijn kant gaan en antwoordde in Den kluyzenaar in een vrolyk humeur, nr.26, met ‘Het Karakter van den Berg-Kartouchiaan’Ga naar eind(17.). Poeraet wordt vergeleken met de beruchte (èn in 1721 geëxecuteerde) Cartouche; het voorvoegsel ‘Berg’ verwijst zonder twijfel naar Nederhorst den Berg, waar Poeraet als dominee stond. Volgens Weyerman beroofde Poeraet de armen in zijn gemeente en deed hij ‘ontrent het ingulpen van de overgehaalde geesten van korenbrandewyn’ niet onder voor een ‘vischmarkts Geneverkasteleyn’Ga naar eind(18.). Hieronder volgt p.202-203 uit Den kluyzenaar: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Karakter van den Berg-Kartouchiaan.Pietje Latrina is het geraamt van een dichter, en het schandaal van de spelkunde, alleenlyk berucht by zyn wangedrag, gelyk als Herostraat is berucht wegens zyn brandstichting van Diana's kerk. Hy is het stipste wangedrogt dat ooit een schoolmeesterlyken prys bevogt, met de wapens van Comma, Colon, Semicolon, Parenthesis en Periodus. Dat Pietje * Pestapu is zulk een ongemeen poëet; zulk een onvermoeit student; zulk een naauw bezet penman; en zulk een wakker drukfeylenschuurder, als 'er ooit langs den arm van een scherprechters tonneellaquey wiert vergast op een handvol berkenrys, in stee van op een lauwerkrans. Niets vermaakt dat Aas zo zeer, als het t'zamenharken van eens schryvers feylen, en dat spel duurt, tot dat hy daar uyt een mesthoop heeft gevormt, als wanneer hy dan die koegelt met zyn eygen puyn. Zyn Studeervertrek gelykt natuurlyk na de schilderskamer eens konterfyters, alwaar naauwelyks iets anders is te zien als een hoop onvoltooide stukken. Maar vloeid 'er al eens iets opgemaakts uyt Pietjes kraaieveer, dan is den beloofden Leviathan verdweenen in een sprot, die enkelyk dient, gelyk als de fabel van de Bergmuys, om een gelacgh te veroorzaaken, in stee van verwondering. Ook is het uytgehongert | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Manneke Mug zo roemruchtig in zyn praat; zo gemelyk in zyn schrift; zo plugachtig van styl; zo groots in zyn armoede; enzo wys in zyn eygen oogen, dat hy te gelyk kan doorgaan voor een Spanjaart, een Bramin, een Trekschuyts jaager, een Meyery's heyjonker, en een Fransch autheur. Vorders werpt dat schildknaapje van de Armbus zich op tot zulk een baanveeger van de Assyriesche monarchy, dat hy niet alleenlyk door de gantsche reeks der zaaken komt te loopen van Nimrod tot aan Darius, maar hy zal zelfs het haair van den hengst noemen die bloedschande bedreef met Semiramis. Wat Griekenlant aangaat, meld hem eens een Koning van die luchtstreek, van Alexander tot Perseus, aanstonds zal dat Pietje Starretjes uw een kort begrip schenken van deszelfs regeering in ses minuyten, en dat zo volmaakt als een ander dat zal doen in een droom; ook zal hy uw noch daarenboven zulk een stipt relaas geeven van het beleg van Troyen, als of hy het bevel over de wolzakken had gevoert voor die plaats. Ja dien Bergprelaat is in staat om alle de geneverkastelenyen voor dat beleg op te tellen, van de Vischmarkt af alwaar Ajax des morgens een hapje nam, tot aan een kleyne kroeg daar zyn voorzaat Kalchas zich dagelyks liep ontnuchteren. Hoor, Kluyzenaar, het past uw wars af te kyken van Pietje met zyn Dievemars; en het voegt uw zo veels te meer, dewyl gy den moddersloot van zyn ondiep begrip meermaals hebt gepeylt, en op deszelfs bodem niets kond vinden als gal, waan, en opgeblaazenheyt, welke gebreken hy voed en onderschraagt door de moer en gest van een onverteerde betrachting. Uw Vriendin, De Naakte Waarheyt.
*De Spanjaards noemen den Genever, dat dagelykse Wywater van den ontwyden Bergprelaat, Pestapu.
Daarop reageerde dan in november 1733 Poeraets pamflet, dat te U-trecht ‘voor den Aucteur’ verscheen (de term ‘Aucteur’ wekt enige bevreemding: tegenwoordig tooit J.A. Deelder zich met dit archaǐsme). In Utrecht, bij Matthaeus Visch, was ook Poeraets bundel in 1733 verschenen. In het pamflet wordt Weyerman voor veel slechts uitgemaakt. Sommige scheldwoorden gebruikte Poeraet al in de voorafgaande aanval (‘Stroowischdryver’), vele scheldwoorden blijven onbegrijpelijk. In een noot memoreert P.P. de Kluyzenaar en bij wijze van slotakkoord beantwoordt Poeraet de Cartouche-vergelijking door over Campo uit te roepen: ‘EERLYK IS BY HEM SJAKOO’. Over Sjaco weten we sinds kort meer dankzij de editie-Matthey van het Uitvoerig verhaal van alle feyten en schelmstukken (Muiderberg, 1986). De tekst van het pamflet - hierna - is gebaseerd op het exemplaar UB Leiden, 1204 H 13. Dit pamflet, in 4o, 3 katerns, telt 22 genummerde pagina's. Bij de weergave zijn de Griekse teksten getranscribeerd en is de bladspiegel aangepast aan die van de Med.JCW. In de TOEGIFT is, bij gebrek aan beter, het §-teken gebruikt om een noot aan te geven. |
|