Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 9
(1986)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdTon Broos
| |
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
was van een kroeg. Een wat gewichtig aandoend portret hebben deze toch als minder serieus bekend staande schrijvers ook nog gemeen. Achtervolgd door schulden vluchtte Ward naar Jamaica, waar hij een half jaar verbleef en waarover hij na terugkomst eind 1698 zijn Trip to Jamaica schreef, dat enthousiast door het publiek werd ontvangen. Hierdoor aangemoedigd ging hij zich bezig houden met reisbeschrijvingen, o.a. naar de hel en New-England, die hij voornamelijk uit zijn duim zoog. Daarnaast schreef hij diverse satiren en vertaalde bv. Don Quichotte. Een paar maal heeft hij het zelfs gewaagd de pennen te kruisen met Alexander Pope. Dit was niet zo verstandig, want hij kreeg er (enigszins onterecht) genadeloos van langs. The London spy was een succesvol maandblad dat begon als een rondreis door Londen, maar in de loop van zijn 18 afleveringen ook een schets van diverse gebeurtenissen werd, culminerend in de beschrijving van Drydens begrafenis in de laatste aflevering. Het maakte een compleet Grubstreet-broodschrijver van hem, met alle nadelen van publiciteitsdwang en kwaliteitsdaling vandien. Na lezing van Ned Wards tijdschrift valt er in Weyermans werk beslist iets van zijn Engelse tegenhanger te herkennen en dan denk ik vooral aan diens rol van amuserend journalist of columnist met commentaar. De truc om een verhaal in het midden af te breken en pas in de volgende aflevering door te laten gaan, past ook Ned Ward regelmatig toeGa naar eind(2.). Wat ik als eerste herkende was ‘Het Karakter van een Yr’, uit Weyermans Doorzigtige heremyt, aflevering nr.2 van 4 oktober 1728Ga naar eind(3.). Ik geef eerst de Engelse tekst en vervolgens Weyermans vertaling: | |
The Character of an IrishmanHe is commonly a huge Fellow, with a little Soul; as strong as a Horse, and as silly as an Ass; very poor, and very Proud; Lusty and yet Lazy; Foolish, but yet Knavish; Impudent but yet Cowardly; Superstitiously Devout, yet Infamously Wicked; very Obstinate in his Faith, but very Loose in his Morals; a Loyal Subject to his Prince, and an Humble Servant to his Master; for he thinks 'tis his Duty to make a Rogue of himself at any time to serve the other; that is, to Back a Plot, or make a Bull, he's the fittest Calf in Christendom. He has a Natural Propensity to Pimping, and at his first coming into England most certainly Lists himself into Whores Service, and has so much a Day out of her Earnings to be her Guard du Corps, to protect her in her Vices. His next Degree of Ascention is to be a Bayliffs Follower; so that by Catching Strumpets by the Belly, and Debtors by the Back, he makes a Decent shift, betwixt Pimping and Bumming, to sing Hall-la-loo over Usquebaugh, and thinks himself as great as an Indian Emperour over a Bottle of Rum. He has great a Veneration for his Sword as a Spaniard; he'll do nothing that's mean without it, nor any thing that's brave with it; yet no Man is readier to draw it, to show his forwardness to Fight; and none more glad to put it Up, to show his willingness to be Friends. Tho' Born within Mud-Walls, and a stranger to the Horn-book; he's no less than an Gentleman; and if once in the Army, tho' no more than a Powder-Monkey, no less Title will content him than to be Captain Mac-Some-Body: He has a little kindness for his Native Country as a Scotchman; when once he's come out of it, seldom cares for returning. (...) He is under the Misfor- | |
[pagina 65]
| |
tune in England, of bemoaning of the Loss of a country-man; for the Law usually every Month disposes of one of them, to keep the Gallows from Cobwebs. (...) To conclude, he's a Coward in his own Country, a Lusty Stallion in England, a Graceful Footman in France, a Soldier in Flanders, and a Valuable Slave in our Western-Plantation, where they are distinguish'd by the ignominous Epithet of White-Negroes.Ga naar eind(4.) | |
Het Karakter van een YrEen Yr is gemeenlyk een groot Kaerel met een Kleyne ziel; zo sterk als een paard, en zo dom als een esel, zeer arm, en zeer trots, lustig, doch luy, gekkelyk, maar guytachtig, onbeschaamt, en echter bloo, bygelooviglyk devoot, maar eerlooslyk godloos; vry hartnekkig in zyn geloof, doch vry ongebonden in zyn zeedekunde; een getrouw onderdaan aan zyn Vorst, en een onderdaanig dienaar aan zyn Heer, dewyl hy oordeelt het van zyn pligt te zyn om een guyt te worden tot dienst van den eerste; en om zich een zot te maaken uyt respekt voor den laatste; dat is, hy is het bekwaamste kalf onder de zon om een verraat te smeeden, of om voor een zot te speelen. Hy is natuurlyk geneygt tot de koppelaary, want meestentyds op zyn overkomst begeeft hy zich in dienst van een kamerpoes, en hy is den kampioen van haar ondeugden. Zyn naaste verhooging is een rakkers ampt, en dan is hy alzo fier over zyn glas moutwyn, als een Indiaansch Vorst zich trots gedraagt over zyn porceleyne kom met arak. Hy betuigt zo veel eerbiedigheyt voor zyn Tipperarys Lemmet, als een Kastilliaan voor zyn Toledaansche kling; en geen man is zo gereet om het te trekken als hy, en ook niemant als hy zo prompt om het op te steeken, tot een bewys van zyn goede opvoeding. Komt hy eens uyt zyn land, geen duyvel krygt er hem weer in, daar in gelyk aan een verschot: en alhoewel hy maandelyks in Engelant het verlies van een bloedverwant betreurt, die het gerecht gebruykt om Tyburn te zuyveren van spinnewebbens, echter dankt hy zyn gestarnt die hem die lucht deed ruyken. Tot een besluyt, hy is een bloodaart in zyn eygen land, een stout dienaar der Juffers in Engelant, een bevallig laquey in Vrankryk, een goed soldaat in Vlaanderen, en een geldwaarde slaaf in de westersche volkplantingen, alwaar zy befaamt zyn by den bynaam van blanke Negers.Ga naar eind(5.)
Het is duidelijk, dat Weyerman wel dicht bij de tekst is gebleven, maar dat hij voor de Nederlandse lezers ook enige aanpassingen heeft verricht. ‘Usquebaugh’, het oude keltische woord voor ‘whiskey’ wordt bij hem ‘moutwyn’ en de verandering van ‘Rum’ tot ‘arak’ bij een Indiaanse vorst lijkt mij een verbetering. De sneer naar de Schot zal de kwart-Schot Weyerman niet zijn bevallen en laat hij gevoeglijk weg. Hij schrijft nu ‘verschot’, wat in de betekenis van ‘sortering’ of ‘voorschot’ een beetje moeilijk te plaatsen is, en in Zuidnederlands als ‘spit’ of ‘schrik’ ook niet zoveel betekenis krijgt. Het lijkt mij een lapsus van schrijver of drukker. De vermelding ‘Horn-Book’, te vertalen met ‘leesplank’, laat hij om wat voor reden dan ook weg. Het is moeilijk uit te maken of Ward negatiever is dan Weyerman, maar het lijkt wel of de laatste enigszins kuisend is opgetreden. De zinsnede ‘for tho' a very Windy Fellow himself he has a great aversion to a Fart’ wordt bijvoorbeeld niet ver- | |
[pagina 66]
| |
taald, evenmin als ‘he performs his Actions like a Horse’. Natuurlijk was deze tekst voor Weyerman waarschijnlijk niet meer dan bladvulling, maar hij had beslist nog wel een paar zinnen meer kunnen overnemen om de hele pagina van deze Heremyt-aflevering te vullen. De London spy is eigenlijk een verhaal als het Amsterdams hoerdom, waar een man zijn vriend van het platteland de stad laat zien. Weyermans lezers hadden natuurlijk weinig of geen belangstelling voor de beschrijvingen van Londense kroegen van 25 jaar daarvoor en hij heeft dan ook voornamelijk enige karakterschetsen opgenomen. Persoonsbeschrijvingen in aparte paragrafen onder de titel ‘Het karakter van...’ is geen vondst van Weyerman, maar gebruikt Ned Ward diverse malen en anderen met hemGa naar eind(6.). Het volgende voorbeeld staat direct achter het boven vermelde karakter, en Weyerman neemt dat ook hier weer over. | |
A BeauIs a Narcissus that is fallen in Love with his own Shadow. Within Doors he's a great Friend to a great Glass, before which he admires the Works of his Taylor, more than the whole Creation. Without Doors he adores the Sun like a Persian, and walks always in his Rays, tho' at Midsummer, to please himself with a moving Copy of his own Proportion. His Body's but a poor stuffing of a Rich Case, like Bran in a Ladies Pincushion; that when the outside is stript off, there remains nothing that's valuable. His head is a Fools Egg which lies hid in a Nest of Hair: His Brains are the Yolk, which conceit has Addled. He's a walking Argument against Immortality; for no Man, by his Actions or his Talk, can find he has more Soul than a Goose. He's a very troublesome Guest in a Tavern, and must have good Wine chang'd three or four times, till they bring him the worst in the Cellar before he'll like it. His Conversation is as intolerable as a Young Counsel in Term-time (... halve pagina). His Watch he compares with every Sun-Dial, Swears it Corrects the Sun; and plucks it out so frequently in Company, that his Fingers go oftener in a day to his Fob, than they do to his Mouth, spending more time every Week in showing the Rarity of the Work, than the Man did in making on't; being as fond to tell the Price without desiring, as he is to tell the Hour without asking: He is as constant a Visiter of a Coffee-House as a Drury-Lane Whore is of Covent-Garden Church; where he Cons over the News-papers with as much Indifference, as the other Prays; Reading only for Fashions sake, and not for Information. He's commonly of a small standing at one of the Universities, tho' all he has Learn'd there is to know how many Taverns there are in the Town, and what Vint'ner has the handsomest Wife. Tho' his Parents have given him an Expensive Education: He's as Dumb to Rhetorick, as a Fool to Reason, and Blind to Philosophy, as an Owl in the Sunshine: and as Deaf to Understanding as a Priest to Charity. | |
Het Karakter van een jong Gaskons Edelman.Dien Edeling liefkoost zyn eygen schaduw gelyk als een tweede Narcis, en hy verbeelt zich dat alle de Juffers hem beminnen, en dat de meeste mannen hem vreezen. Zyn lichaam is niet meer als de slegte voering | |
[pagina 67]
| |
van zyn gechamareert kleed, gelyk als zemel is in een speldekussentje, zo dat er niets van waarde overblyft als hy zich komt te ontkleeden. Zyn hoofd is een narreëy verborgen in de haaire nest van een geborgde paruyk; zyn harsenvat is den dooier aangezet door de waan; en zyn gedrag is een school van wellevenheyt voor die geenen, die in het voorjaar zyn gestorven. Een jong Gaskons Edeling is een wandelent argument tegens de onsterffelykheit; want geen leevent mensch kan noch uyt zyn diskoers, nog uyt zyn bedryf bemerken dat hy meer een ziel heeft als een waggelende gans. Hy is een lastig Kaerel in een wynhuys, want hy verandert drie à viermaal van fles, tot dat hy de slimste wyn krygt, en die ten duurste betaalt. Indien er een kwaad zakorlogie huysvest in zyn binnebeurs, vergelykt hy dat by ieder zonnewyzer, en hy zweert dat het tegen boek houd tegens de zon, ook word dat orlogie zo onophoudelyk uytgehaalt, dat zyn hand wel zo dikmaals de reys doet na zyn binnebeurs als na zyn mond; hy verspilt weekelyks meer tyd om de zeldzaamheyt te doen zien van dat juweel, als den Orlogeur te kost hing aan dat nietig werk; en hy noemt de prys, zonder dat er hem iemant na vraagt, gelyk als hy de uur vertelt zonder dat er een mensch na taalt. Hy is zulk een standvastig bezoeker van het Koffyhuys, als een schynheilig hoertje is van de kerk, en aldaar behandelt hy de kouranten zo onverschilliglyk, als de andere leeft met haare gebeden, dewyl hy niet leest om iet nieuws te weeten, maar alleenlyk welstaans halve. Vorders weet hy zo veel van de redenkonst, als een zot van de reden; hy is zo blind in de wysbegeerte, als een uyl in de zonneschyn; en zo doof voor het begrip, als een monnik voor de liefdaadigheyt; en op die hoogte zullen wy hem by gebrek van bestek laaten dryven.
De aanleiding tot deze karakteristieken is bij de twee schrijvers niet dezelfde: in de London spy komt Ned Ward op zijn rondtochten door Londen diverse personen tegen, die bevooroordeeld en niet bepaald zachtzinnig worden getypeerd, vooral als het om een ‘andere’ bevolkingsgroep gaat. In het voorbeeld hier heet het Reflections upon Grays-Inn Walks, and the Persons that frequent them waar de Ier, ofwel een ‘Bullet-headed Boglander’, dom en ongeletterd wordt voorgesteld als die aan de schrijver vraagt wat de zonnewijzer die in de tuin staat, moet voorstellen. Hypocriet en modern doet dan de volgende zin aan: ‘The Ignorance of the common Irish, hath rend'red them a Jest in all Nations, tho' amongst the Gentry there are many Brave and well Qualified Persons, who have sufficient Testimonies, both of their Courage and their Learning.’ Weyerman was eigenlijk bezig met ‘Het karacter van Negra Croce’ en met de beschrijving van ‘Meer en Nest’, afgedrukt in de daarop volgende aflevering van de HeremytGa naar eind(7.) als hij, waarschijnlijk ter afwisseling, er bovenstaande karakteristieken tussenvoegt, voorafgegaan door een beschrijving van het eethuis en een twistgesprek tussen een Ier en een Fransman. Dit heeft alles weg van een slechte filmscène uit een B-western, met de saloon als plaats van handeling: ‘Den yr had zo ras niet gevraagt op een schampere wyze; hoe veel gaskonjers dat er sedert ultimo July waaren gestickt by gebrek van knuflook? of den franschen haan vroeg hem op een vergalden toon, wie van zyn bloedverwanten dat hy onlangs had geeskorteert na Tyburn of de tafel | |
[pagina 68]
| |
viel tegens de vloer, de degens raakten uyt de schee, en het was houd den man hy wil vegten’. Ook Weyerman schrijft dan vervolgens dat hij niet wil generaliseren: ‘zonder eenig inzigt om de braave mannen dier Natien te willen beleedigen’Ga naar eind(8.). Het nummer van de Heremyt van 18 oktober 1728 bevat het besluit van de beschrijving van ‘Meer en Nest’: de beplanting. Er bleven nog een paar pagina's over en die werden gevuld met een kwakzalversbeschrijving. Ook elders in De doorzigtige heremyt schrijft Weyerman over een kwakzalver en zijn gehoor. Gérardine Maréchal zegt hierover in haar ‘Jacob Campo Weyerman en de geneeskunde’: ‘Dat is Weyerman ten voeten uit: zich verstoppen in een oploopje van argeloze toeschouwers om stof op te doen voor het hekelen van notoire volksverlakkerij’Ga naar eind(9.). Uit het nu volgende zal blijken, dat Ned Ward een zelfde techniek toepaste. Weyermans vertaling volgt na het Engels:
We mov'd on till we came to Fleet-Bridge, where Nuts, Ginger-Bread, Oranges and Oysters, lay Pil'd up in Moveable Shops that run upon Wheeles, attended by ill-looking Fellows, some with bu one Eye, and others without Noses. Over against these stood a parcel of Trugmoldies,Ga naar eind(10.) Straw-Hats and Flatcaps, Selling Socks and Furmity, Night-Caps and Plumb-pudding. Just as we pass'd by, a Feud was kindling between two Rival Females, who, from the Brimstone of Lust, had blown up such a Fire of jealousie between 'em, the one call'd the other Adulterous Bitch, and charg'd her with Lying with her Husband, and Robbing her of his Love: Then falling into Tears, express'd herself further in these Words, Have I lent you the Money out of my Pocket, the Gown of my back, and my Petticoat of my Arse, to be thus Ungratefully Rewarded? You know Hussiff, I have given you the very bread out of my Mouth; but before you shall take my Bedfellow from my Belly, you Whore, I'll Tare your Eyes out; and then with Teeth and Nails, made a Violent assault upon her Rival, who Roar'd out for help, and crying out she was quick with Child, the Mob hearing her plead her Belly, were moved to Compassion, and so parted 'em, their Coifs having receiv'd the greatest Dammage in the Fray.
Just as the squabble was ended, before the Rabble was dispersed, who should be stumbling along upon his Hide-Bound Prancer, but one of the Horse-Mountebanks; who seeing so rare an Opportunity to hold forth to a Congregation already Assembled, Spurs up his Founder'd Pegasus, and haults in to the middle of the Crowd, plucks out a Packet of Universal Hodg-Podg, and thus begins an Oration to the Listening Herd. Gentlemen, you that have a Mind to be Mindful of preserving a Sound Mind in a Sound Body, that is, as the Learned Physician, Doctor Honorificicabilitudinitatibusque, has it, Manus Sanaque, in Cobile Sanaquorum, may here at the Expence of Six-pence, furnish himself with a parcel, which, tho' 'tis but small, yet containeth mighty things, of Great Use, and wonderful Operation in the Bodies of Mankind, against all Distempers, whether Homogeneal or Complicated; whether deiv'd from your Parents, got by Infection of proceeding from any ill Habit of your own Body. (... twee pagina's) This piece of Impudence so tickled the Ears of the Brainless Multitude, that they began with as much Eagerness to untye their Purses, and the Corners of their Handkerchiefs, and to be as free of their Pence, | |
[pagina 69]
| |
as they usually are to buy Apples by the Pound, or to purchase the Sight of a Poppet-show; that it was a much as ever the Doctor could do to deliver out his Physick fast enough; his industrious Lies taking as well with the Mob as a Treasonable Balad, or a disgusted Statesmans Pamphlet, upon the Turn of a showing there were Fools of all Ages, from Sixty to Sixteen; many of them looking as if they could scarce command as much more till next Saturday Night they received their Wages; till at last, either the Doctor broke the Crowd of their Money, or the Crowd the Doctor of his Physick, I know not whether; but away Trotted he on horse-back with their Pence, and left his Patients to trudge away on Foot with his Pacquets.
Pray says my Friend, what do you think? Is it not a Shame to our English Physicians to suffer such a parcel of Ignorant, Illiterate, and Impudent Vagabonds to Cozen Poor Innocent Wretches out of their Money. Publickly in the Streets, who want it themselves to purchase Bread and Necessaries? I can't imagine what can be urg'd as an Excuse for the Tolerating such Rascals to drain the Pockets of the Poor by Preposterous Lies, jumbled into a Senseless Cant, to perswade the People to believe them really that, to which they are only a Scandal. Therefore as a means to disswade the Publick from their foolish Opinion of these Emperical Vagabonds, or their Medicines, which are only prepar'd from a parcel of perish'd Drugs, ground Promiscuously together, without Art of Rule, and so made up into sundry sort of Species, to allure the Ignorant; I have given here a true Portraicture of such a Scandalous Fellow, who makes it his Business to Cheat the Common People by his Lying Assertions, and Falacious Insinuations, not only out of their Money, but often out of their Health, which is far more valuable’.Ga naar eind(11.)
Als laatste volgt een (niet zo indrukwekkend) rijm ter afkeuring en ook Weyerman besluit zijn stukje met een rijm van eigen makelij. Zijn vertaling luidt als volgt:
Laatst kwam ik op de botermarkt, alwaar ik nooten, zoetekoek, gedroogde schollen, oranje- en sinasappelen zag leggen opgestapelt in roerelyke winkels, rollende op een wiel gelyk als sommige verminkte matroozen, en verzelt door leelyke vrouwe- en manfiguuren. Tegens over dat gespuys stonden eenige helleveegen, als harpyen geoogt, en gevloekt met kalkbaks monden, by welke dames een doodelyke twist opflakkerde tusschen een paar medevrysters, scheldende de oudste feeks de jongste tod voor een overspeelige kat dewelke popte met haar man, en die diefachtiglyk beroofde van het huwelyks inkomen. Na die beschuldiging viel zy aan 't huylen, en drukte zich uyt in deeze woorden: Heb ik uw daarom geld, het jak van myn lyf, en den rok van myn heupen geleent, om dus ondankbaarlyk beloont te worden? Je weet, vrouwmensch, dat ik uw het brood uyt myn mond heb gespaart; doch eer dat je myn man van tusschen myn bouten zult sleuren hoer, zal ik uw de oogen uyt de kop rukken. Na die oorlogs deklaratie vloog zy haar medeminnaares toe met nagels en tanden, die help help uytbrulde en voorgaf reeds drie maanden zwanger te zyn, waar op het kanaille die amasonen separeerde, wier mopmussen de grootste schade hadden geleeden in dat minyverent tweegevegt. | |
[pagina 70]
| |
Juist als dat geraas was geeyndigt, en eer dat de onedele gemeente zich noch had verspreydt, schoot er een te paard zittent kwakzalver op toe, die ziende dat er zo een schoone vergadering was gelegt, zyn hinkent paard een spoorslag gaf, en in 't midden van die assemblee himpelde, om het kanaille te harangeeren op deeze wyze. Heeren Juffers, en mindere omstaanders, (sprak hy in een onvergeeflyk accent) zo er jemant onder den hoop is die een frische ziel wil bewaaren in een gezond licghaam, die moet zich by my aangeven, want ik ben 's doods geboren vyant, en uyt inzigt van myne onfeylbaare medikamenten, ben ik ook het onschuldig offer der min als ik doorletterde geneesheeren wondartzen, en kruydenmengers &c. Na die heerlyke inleyding loog hy als een duyvel op het kapittel van zyn kuuren en medikamenten, en die onbeschaamdheyt kittelde zodaanig de ooren der meenigte, dat zy zo greetiglyk in de beurs begon te tasten, en de hoeken hunner neusdoeken te ontknopen, als of zy sluysse nooten wilde koopen. De gaauwe leugens van die knaap hadden zulk vermogen op het graauw, als de berymde nieuwspapieren eertyds vermogten op het beleezen janhagel, die na dat vee ontlast te hebben van zyn dubbeltjes, stuyvers en duyten, te paard wegstapte met de penningen, onderwyl dat de patienten naar hun steegjes logementen te voet hinkten met hunne respektive paketten. Is het geen schande, vraagt den Heremyt, dat onze Nederlandsche geneesheeren dulden en door de vingers zien, dat zulke onwetende ongeletterde en onbeschaamde vagabonden het onkundig gemeen uyt zyn geld klappen, dat er meer benoodigt is om brood, als om paketten? Ik kan my niet verbeelden wat uytvlugt er kan bedagt werden wegens de dulding dier guyten, die voor wenden de eer te zyn van dat beroep, waar aan zy verterkken tot een onvergeeflyke ergernis. Het is noch wel zo verdraaglyk een groene papagaay te hooren praaten in 't kastillians; een paauw te zien zitten gillen tegens kwaad weer; na het slegt turks van een Dervis te luysteren in een Ottamansche Mosque; of een zot latyn te doen spreeken in een Koffyhuys; als het opsnyden eens kwakzalvers te moeten hooren over zyne uytgeteerde medikamenten, romslomp onder malkanderen vermengt zonder regel of konst, en daarom zo veel te uytwerkelyker om den mensch te doen quynen, of schielyk weg te plakken ter Schimmen.
Zoals uit eerdere Weyermanvertalingen van Swift gebleken is, blijft Weyerman vrij dicht bij de tekst en kunnen zijn vertalingen als bizonder goed beschouwd wordenGa naar eind(12.). Het is bekend, dat hij wel meer uit het Engels vertaald zonder bronvermelding. In de Amsterdamsche Hermes van 10 maart 1722 schrijft hij bv. een vergelijking uit Swifts Tale of a tub over en op 21 april geeft hij in hetzelfde tijdschrift een vertaling van de Meditations upon a broomstick. Daarvoor, op 6 maart 1721, in de Rotterdamsche Hermes een vertaling van een gedeelte van Addisons Tatler en Defoe's pamflet A true born Englishman kwam ook gedeeltelijk in de Rotterdamsche Hermes terechtGa naar eind(13.). Weyermans keuze van politiek lijkt gelijkelijk verdeeld te zijn over Whig en Tory, hoewel hij een voorkeur schijnt te hebben voor schandpaalfiguren: zowel Defoe als Ward werden al eens aan de kaak gesteld. Uit de verschijningsdatum van de Heremyt valt mogelijk te concluderen, dat hij deze tekst jaren in portefeuille heeft gehad. De eerste druk van The London spy is van 1698, de laatste en vijfde is van 1718 | |
[pagina 71]
| |
met daartussen uitgaven in 1704, 1706 en 1709. Het lijkt erop dat Weyerman van zijn eerste reis naar Londen terugkwam met een net uitgekomen herdrukt exemplaar van The London spy en A tale of a tub dat ook in 1704 was verschenen. Enige jaren later heeft hij de Meditations upon a broomstick uit 1710 bemachtigd, en heeft hij waarschijnlijk ook een Tatler gekocht. Dat Weyerman in de lente van 1710 naar Den Bosch gegaan is om voor Lambert Pain et Vin te gaan schilderen, staat voor mij niet helemaal vast. Peter Altena schrijft: ‘In zijn eerste tijdschrift Rotterdamsche Hermes, p.169 dateert Weyerman (in het hulsel van Hermes, de oude wijze “hoofdredacteur”) zijn Bossche missie: “Het was in het jaar 1710, dat de Heer *** Hermes verzocht om in zyn tuin eenige kurieuze Tulpen en Auriculas te portraiteeren”. In zijn De sleutel van de Hollandsche zindelykheyt, p.66, schrijft Weyerman vervolgens, dat hij in de lente naar Den Bosch kwam afzakken’.Ga naar eind(14.) Maar in de lente van wèlk jaar precies houdt ons nog steeds bezig, want ook Het verlokkend ooft geeft geen duidelijk antwoordGa naar eind(15.). Peter Altena zegt optimistisch: ‘Weyerman's geheugen is doorgaans zeer betrouwbaar. Het lijkt daarom het meest aannemelijk, dat Weyerman in het begin van de lente van 1710 in Den Bosch, bij Pain et Vin kwam’. Uit datzelfde geheugen komt echter ook: ‘In het jaar duyzent zeven hondert tien was ik Hofschilder by den Graaf van ***’. Wat terug te vinden is op p.110 van Den zeldzaame leevensbyzonderheden van Laurens Arminius, zijnde het begin van het verhaal ‘Het verschrikkelyk Konterfeytsel’. Lijkt nu niet de oplossing dat hij vervolgens in de lente van 1711 naar Den Bosch kwam? Weer komt Weyermans geheugen een spaak in het wiel steken. ‘Wy woonden op die tyd in 's Hartogenbosch’ schrijft hij in het Brusselse handschriftGa naar eind(16.), welke passage in gedrukte vorm vermeld staat in deel IV der Konstschilders en waar hij het heeft over de schilder N. Brands: ‘Geen Mensch wist van waar dien Konstenaar kwam aanstormen, die tegens het begin van den Winter, op het jaar duizent zeven hondert negen (...)’Ga naar eind(17.). Het gemakkelijkste lijkt het om ‘op die tyd’ te interpreteren als ‘rond die tijd’ en dan van een jaartje later uit te gaan. Een der boeiendste verhalen uit de Zeldzaame leevensbyzonderheden betreft overigens het boven genoemde avontuur rond een portret en zijn eigenares/weduwe. Dit verscheen in 1738 in druk en staat vermeld in het manuscript op p.18 en verder. De scherpzinnige lezer zal merkwaardige overeenkomsten en verschillen aantreffen. Voor een volgend artikel.
Het is niet zo moeilijk om een overeenkomst aan te geven tussen de broodschrijvers in Nederland en Engeland: de korte weg, die er lag tussen roem en verguizing, d.w.z. eten en honger lijden, alsof het koffiehuis tegenover het cachot lag. Een taveerne uitbaten, zoals Van den Burg en Ward deden, was dan misschien nog wel de beste oplossing om een geregeld inkomen te verwerven. ‘I have no apology to offer for Ned Ward’ schrijft zijn biograaf Troyer als eerste zin in 1941 en in de 1927-uitgave van de London spy besluit Arthur Hayward zijn inleiding met: ‘At the same time it should be remembered that the Stuart women read little; like most of his contemporaries, Ward wrote exclusively for men, and for men who did not suffer from squeamishness. In modern values, he merely ex- | |
[pagina 72]
| |
pressed himself with the directness of the four-ale bar rather than with the evasion and circumlocution of the teashop’. Ook de latere editie van Fenwick heeft een merkwaardig besluit van de inleiding: ‘Wholesale bowdlerization would have destroyed the character of the book completely, but certain passages, largely of a scatological nature which could only disgust the modern reader, have been cut, as has some of the verse, which was either tediously repetitious or just downright bad’. Lijken deze geluiden niet verdacht veel op die van de diverse Nederlanders die Weyerman en zijn werk door de jaren heen hebben beschreven?
Misschien is Weyerman, na het bovenstaande, in de ogen van sommigen enigszins in achting gedaald, nu weer een pen uit zijn rijke verzameling geleend blijkt te zijn. Anderen zullen opgetogen een uitgebreider veld van onderzoek naar Weyerman als vertaler zien. Ned Ward vertaalde in 1711 Don Quichot in het Engels. Het zou misschien interessant zijn om Weyermans mogelijke vertaling uit 1746 daar eens naast te leggen, zelfs als (of juist omdat) beide waarschijnlijk een Frans origineel hadden. Misschien wordt zijn aureool dan nog eens officieel door de Stichting JCW van bordkarton verklaard. |
|