Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 9
(1986)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Willem Hendrikx
| |
Aankomst en vertrek.Van 1725 tot 1727 woonde Weyerman in goede doen in Breukelen, niet zo ver van Abcoude. Wanneer hij precies in Abcoude is komen wonen, is niet zo duidelijk. Vanaf 1 februari 1727 stond Meer en Hoef te huur, blijkens een advertentie in de Amsterdamsche Courant van 5 oktober 1726: Te Huur tegens den eersten February 1727, een Hofstede met zyn Heeren Huyzinge, Stallinge voor 6 Paerden, groot Koetshuys, Tuynhuys aen de Ryweg, groote Laninge, Boomgaerd, 2 Moestuynen, genaemt Meerenhof, gelegen tusschen de Voet-angel en Abcoude; die genegen is dezelve te huuren adresseere zig op de Hofstede, of op de Hofstede Oldenhof aen de Voet-AngelGa naar eind(2.). Op 31 maart 1727 treedt Jacob in het huwelijk met Johanna Ernst, voor de schepenen van Breukelen-Nijenrode. Het is dus waarschijnlijk, dat Weyerman omstreeks begin april als bewoner op Meer en Hoef arriveert in gezelschap van vrouw en kinderen. Op 17 februari 1729 woont Weyerman volgens een advertentie op de Reguliersgracht in Amsterdam. Hij is dus waarschijnlijk eind 1728 of | |
[pagina 43]
| |
[pagina 44]
| |
begin 1729 van Meer en Hoef vertrokken. In zijn Natuurkundige historische, ernstige, en vrolyke aanmerkingen over de gemeenzaame t'zamenspraaken, tusschen een geneesheer en zyn lyders vermeldt JCW dat hij tijdens zijn verblijf op Meer en Hoef last had van malariaGa naar eind(3.). De Leidse hoogleraar Boerhaave had hem een kruid tegen malaria voorgeschreven, dat echter geen verlichting bracht. Weyerman doet het in dit werk voorkomen, dat dit de reden is, waarom hij van Meer en Hoef naar de Amsterdamse Reguliersgracht verhuisde. Uit bovenstaande advertentie in de Amsterdamsche Courant blijkt, dat Meer en Hoef geen klein optrekje was. Het was dan wel niet zo groot, dat het een plaats verdiende in Hollands Arcadia van Abraham Rademaker, maar het mocht er wezen. Waarschijnlijk vond JCW na de periode van welstand in Breukelen, dat hij wat groter moest gaan wonen. Deze veronderstelling is wel in tegenspraak met de ruzie over achterstallige huur, die hij later met de eigenaar van Meer en Hoef, Johannes de la Croix, uitvocht. Het is mogelijk, dat dit huurgeschil Weyermans vertrek uit Abcoude heeft bespoedigd. | |
De weduwe Pestalozzi Ga naar eind(4.) .Zoals overal, onderhield Weyerman ook hier in Abcoude een aantal weinig harmonieuze relaties met enkele personen uit zijn omgeving. Zo is het nog steeds niet helemaal duidelijk in wat voor relatie JCW stond tot de vorige huurster van Meer en Hoef, Anna Bruynsteen, alias de weduwe Pestalozzi, of mevrouw Plezier. Anna Bruynsteen was de weduwe van respectievelijk de advocaat Borghout, de heer Pestalozzi en de heer Plezier. Kwade tongen beweerden, dat Weyerman haar met chantage uit haar woning had gekregen. Dit is natuurlijk in tegenspraak met de huuradvertentie uit de Amsterdamsche Courant. In zijn processtukken wordt JCW gevraagd naar zijn relatie met Anna Bruynsteen. Hij vertelt zijn ondervragers, dat hij haar een keer had bezocht toen hij nog in Breukelen woonde. Hij was door haar uitgenodigd, nadat hij in de Echo des weerelds (1726) een aankondiging had geplaatst van de levensbeschrijving van de Bataafsche Koriska. Hij had dit op verzoek van een derde gedaan. Nadat hij echter de levensbeschrijving had ingezien, besloot hij, naar eigen zeggen, om verder niet mee te werken. Met Koriska wordt Anna Bruynsteen bedoeld. Als dank voor het weigeren van zijn medewerking zou Anna Bruynsteen hem twee zilveren kandelaars kado hebben gedaan. JCW komt bij deze verhoren niet echt overtuigend over en de verdenking van chantage blijft dus bestaan. | |
Johannes GoussetGa naar eind(5.).Een tweede Abcoudenaar die Weyerman in zijn geschriften onder schot neemt is de schout en waarsman van Abcoude, Johannes Gousset. Hij behoorde tot een van de invloedrijkste families in Abcoude. Zijn vader, Pieter Gousset, was aan het einde van de 17e eeuw al schout van Abcoude-Proosdij. Johannes Gousset bracht het tot schout van Abcoude-Proosdij en Abcoude-Baambrugge. Vanaf 1721 woonde hij op de buitenplaats Binnenrust. In datzelfde jaar werd zijn zoon Jacob secretaris van de twee gerechten. Daarnaast was Jacob ook notaris en doodgraver. | |
[pagina 45]
| |
[pagina 46]
| |
Voor deze laatste functie stak hij slechts geld in zijn zak: het vuile werk werd door een knecht gedaan. Ook de dochters van Johan Gousset waren met invloedrijke personen getrouwd. Weyerman betitelt Johan Gousset in de Tuchtheer met de naam Binnebeurs. Het Franse woord ‘gousset’ betekent zoiets als vestzakje, waarin bijvoorbeeld geld kan worden bewaard. Hanou wijst erop, dat de benaming Binnebeurs hier inhaligheid en het aannemen van steekpenningen suggereert: het gebruik van het schoutsambt voor financiëel gewin. Weyerman had inderdaad nooit veel op met inhalige magistraten, die hun ambt misbruikten om snel rijk te worden. Op 18 april 1723 koopt de schout Gousset zijn buitenhuis Binnenrust. In de Tuchtheer geeft Weyerman een interessante karakterschets van hem: Het Karakter van den Schout BINNEBEURSGa naar eind(6.). De schout wordt hierin afgeschilderd als een hebzuchtig en amoreel persoon, als een verslinder van weduwen en wezen, etc. Daarnaast bevat de Tuchtheer een samenspraak tussen Binnebeurs (Gousset) en Negra Croce (Johannes de la Croix)Ga naar eind(7.). Binnebeurs klaagt hierin over zijn weggelopen Maitresse, dat wil zeggen, zijn dienstmeid, die van hem in verwachting is geraakt: Myn domestiek dienstmyd, die zo getaand was als de voorstookster van een diepwatersche bokkingkeet, heeft myn gryzen kruyn bestooken met een kermiskind, alhoewel myn gesteltenis zo koel is als den inboel van een yskelder.Ga naar eind(8.) Zoals gewoonlijk is Weyermans kritiek niet zonder kern van waarheid. Op 7 februari 1729 is Gousset bij de notaris om een financiële regeling te treffen voor Wijntje van Spijkhorst, zijn gewezen dienstmeid, met wie hij ‘vleselyke conversatie’ heeft gehad. Zij kreeg een zoon van hem. Wijntje krijgt f 220,- van Gousset en verder f 37,10 per kwartaal, tot het kind volwassen is. Op 3 april 1729 wordt hij door de predikant officiëel berispt. Schout Gousset sterft op 5 januari 1733. Zijn fraai gebeitelde grafsteen is nog te bewonderen in het koor van de Hervormde Kerk van Abcoude. | |
Johannes de la Croix.Campo huurde zijn verblijfplaats Meer en Hoef van de eigenaar De la Croix. Hanou suggereert in zijn inleiding bij de Tuchtheer-editie, dat er een mogelijkheid bestaat, dat De la Croix tegelijk met zijn huurster, de weduwe Pestalozzi, door Weyerman werd gechanteerd. Bewijzen hiervoor zijn er echter niet. Op 17 april 1728 - JCW woont ongeveer één jaar op Meer en Hoef - verschijnt De la Croix voor notaris Jacob Gousset, de zoon van de schout Johan Gousset, en geeft een volmacht aan de schout Johan Gousset om de achterstallige huur bij Weyerman te innen. Hoe het tot deze huurachterstand is gekomen, weten we niet. We weten nu wel, hoe JCW tot zijn aanvallen tegen Gousset en De la Croix is gekomen.
Slot.
In de Tuchtheer heeft Weyerman het enkele malen over een herberg De | |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Wolfsklem. Hiermee bedoelde hij ongetwijfeld herberg de Voetangel, die nog steeds bestaat. In het begin van de 18e eeuw bestond er nog een ruïne in Abcoude, een vervallen slot. De slotheer in 1729 was een zekere Theodorus de Leeuw, die door Weyerman als ‘de Abcouder torenuil’ wordt aangeduid. |
|