Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 9
(1986)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
K. Bostoen
| |
[pagina 22]
| |
toeschrijft, is hun neiging om het grote woord te voeren op terreinen waar ze geen verstand van hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval met de violist Van QuickelenbergGa naar eind(6.): Den beruchte Quikkelenberg ley doorgaans zyn fiool neer in het bloempje van zyn spel, om de liefhebbers in slaap te praaten door den opium van zyn mal diskoers, dewyl hy dan de zaaken van Europa schifte en deelde, den aktie-handel onkundiglyk ontleede, en het Toskaans gebied jammerlyk karakterizeerde, over welke stoffen hy noch deerlyker sprak als een poeet over den Levantschen handel, of een bierbeschooyer [=bierhandelaar] over het vierkant van den CirkelGa naar eind(7.). Lijdt deze violist aan het euvel van de kletspraat, een Bredase zangeres valt regelmatig ten offer aan een geheel andere ondeugd: De befaamde Juffrouw Willemyntje, die zangnymf uyt het Bredaas leggend hart, had een stem als een nachtegaal, en echter gaf zy altoos den voorrang aan een 't zamenspraak tusschen de lakens, boven een muziek-concert in een beslooten kamer. Het heugt me dat een Fransch heer, wiens stem als een klok, doch wiens goudbeurs klonk als een gebraaden appel, eenmaal die broedzieke duyf schaakte door een airtje [=liedje]. Ha, myn voor de degemans mededoogende suster Trapgans,Ga naar eind(8.) (gilde zy uyt) hoe bekoorlyk is zyn stem? ik vrees dat ik een voetval ruggelings zal doen in het volle gezelschap by aldien hy voortvaart in die zielvervoerende toonen; en daar toe is hy den schoonste man die ooit onder het bereyk kwam van myn graage blikken. Helaas, ik splyt als een overrype pruym van damast door de warmte van zyn stem! Ik zidder als een bouquet van bruyloftsloveren als hy trembleert; en dewyl myn fiool de Gambe reeds is gesnaart tot een dobberend concert, sterf ik in myn zilverlakensche muyltjes indien hy my niet ilico [=ter plekke] komt onderschraagenGa naar eind(9.). Maar nu iets over Weyermans uitlatingen over de volksmuziek en het populaire genre. In zijn Ontleeder van 13 november 1724 wijdt hij ongeveer een volledige aflevering aan ‘Een Vertoog over de Muziek’. Dit ‘Vertoog’ kondigde hij al in de vorige aflevering van 6 november als volgt aan: Verwagt toekomende Week de Oplossing van een Vraag; Of'er meer Goed als Kwaad steekt in de Muziek? Zo den Ontleeder der Feylen, dat Muzikaal Onweer [=gedonder?[ heels huyds ontspringt, loopt hij vry zo ras als een bekent Sneukelaar [=snoeper, vrouwenliefhebber[, die 't Overspel niet nagaat met loode Schoenen, maar die het nadraaft met Potaarde [=klei] LoopersGa naar eind(10.). Het lijkt erop, dat Weyerman met deze ‘moraal van de muziek’ zichzelf een onmogelijk onderwerp had opgedragen, maar zoals meestal hield hij zich ook nu nauwelijks aan zijn eigen belofte. Zo vraagt hij zich af: Maar is'er oit Iemand bekent geweest, [...] die de onderscheyde uytwerkingen der Muziek heeft bestudeert? om maar meteen het antwoord te geven: Dat heeft hy [=de Ontleeder] gedaen, (zegt hy) en hier hebje de Proef op de SomGa naar eind(11.). Handelend over de psychische effecten van de muziek, begint hij met drie traditionele modi te schetsen, om tegelijk enige grepen pekel in katholieke wonden te strooienGa naar eind(12.): De Dorische Muziek is een Tegengift tegens de onkuysche Gedach- | |
[pagina 23]
| |
ten; die Muziek slacht de Grieksche taal, en is uytgestorven in de Abdyen en in de Kloosters. Vervolgens komen de uitwerkselen van de moderne populaire Westeuropese muziek aan de orde, waarbij natuurlijk de landaard van de verschillende musicerende volkeren wordt getypeerd: valsheid en geilheid voor de Fransen, stijfheid en plompheid voor de Duitsers, dwangmatige herhaling voor de Italianen, galligheid voor de Engelsen, armoezaaierij voor de Schotten, domachtige onkunde voor de Welshmen, het uitbraken van verwensingen en roomsgezindheid voor de Ieren en weeïge gemakzucht voor de Nederlanders. In Weyermans eigen bewoordingen klinkt dat als volgt: De Fransche Muziek is een Stalkaars [=dwaallicht] die de Kuysheyd der beyde Sexen in 't Water leydt, en daarom doopt een zeeker Auteur het Opera, gelyk als de Punt van een Stiermarksche Helbaart, en gelyk als de Lier van Orpheus de Rinosters [=neushoorns], de Olifanten, en de wilde Zwynen kon doen vergaderen, op die wyze doet een Germaans Concert van Herpaukken [=krijgspauken], Trommellen, en Waldhoorns die Bataille Paerden van Glorie 't zaamentroppen, die hunne Maanen op de Opperlippen voerenGa naar eind(14.). De Italiaansche Muziek is een Zinnebeeld van den Steen van SisyphusGa naar eind(15.), op-en nederrollen, en by poozen, draait die Muziek rondom gelyk als een Dansmeester die op de linkerpoot pirouetteert. De Engelsche Muziek is zoo scherp gelyk als oude Cheshire Kaes, en een Man die een Engelsch Air kan zingen, zonder dat zyn Mond uytslaat, is van een gezonde gesteltenis. De Schotse Muziek is zo ryk gelyk als derzelver Inboorlingen en de Zakpyp [=doedelzak] is de Kerk-klok der Berg-Schotten. en den Orgel van Rob RoyGa naar eind(16.), den Bescherm-H. [=patroon] van 't nabuurig Vee. Een Welschman misbruykt de Harp, gelyk als een Atheist de Reden misbruykt; en een Yr kend geen andere Muzieknooten als die gestelt zyn op de Sleutel van de Litany der Vloek-verwanten, en die beginnen met de woorden van;Ga naar eind(17.) G** bless King James the Third! De Nederlandsche Muziek smaakt gelyk als een Garstepapje met lange Rozynen, en de Nederlandsche Muziek, is een Kamenier die de Gestikte Rokken der Fransche Airtjes afdraagt, tot de Stootkant toe [=de in Frankrijk afgedankte melodieën gebruikt tot ze helemaal versleten zijn]Ga naar eind(18.). Om met deze bijdrage over Weyerman en de muziek te besluiten, tenslotte nog een citaat, waarin het vorige nog nader wordt uitgewerkt: aan het slot van de aflevering met het ‘Vertoog over de Muziek’ wordt namelijk aangaande de zangkunst een ingezonden brief opgenomen van een zekere ‘Vin de Grave’ (ondanks zijn Franse naam een onmiskenbaar achttiende-eeuws Nederlands zangliefhebber) gericht aan de ‘Heer Ontleeder der Cecilianisten’: Dat'er vry meer te zeggen valt over de Muziek, is waar, maar men moet den Regenbak niet op eenmaal uytputten. Ik weet wel, dat een Zangmeester de beeving van zyn Nooten meer verpligt is aan de | |
[pagina 24]
| |
Koude, en aan den Appetyt, als aan zyn Bekwaamheyt. Ik weet, dat 'er niets gemeenzaamer is, te Parys, dan een Schoenlapper een paar Pollevyen [=hakken] te hooren repareeren, op het Operas Air, van Armide est encor plus aimable, etc.Ga naar eind(19.) en in Italien zul je niet een Kruyer of Sleeper vinden, die de Nagels van zyn Regterhand niet laat uitbotten, om de Guitarre te nypen. Dat een Spanjaart zyn Maitres wakker huilt, op de Cadans, gelyk als geen [lees: een?] Nacht-uyl, die een aanstaande Lyk verkondigt, is bekent; en dat de Nederlanders aan 't Zingen tyen, wanneer de Klok der Dronkaards drie Flessen begint te beyeren, is geen Staatsgeheym aan den Ontleeder der Feylen, en aan St. Bacchus respective Stok-dweylen. Tot zover de heer Vin de Grave, die de bestudeerder van de psychische effecten van de muziekkunst aan het eind van zijn brief nog een welgemeend ‘Adieu Tent Kameraat’ toevoegt. |
|