Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Vertoning,
| |
[pagina 64]
| |
om dat God het meeste deel zijner geheimste wonderen aan hem wilde openbaren. Toen Mahomet uit zijn huis getreden was, wilde d'Engel hem op een beest doen klimmen, dat hy met de breidel by de hant had, Alborach genoemt, groter dan een ezel, en kleinder dan een muilpaert, met een menschlijk aangezicht, en ogen, die in klaarheit met de zon gelijk waren: De manen waren met grote parrelen ingevlochten, de borst met smaragden verzien, en de billen en staert, gelijk ook de zadel, met karbonkels en saffiren, in gesnede gout in gedreven, en met alderhande verwen gemengelt. Dit beest wilde Mahomet niet opneemen, maar, ter zijde wijkende, vraagde d'Engel hoe hy genoemt wierd. Gabriël gaf aan hem tot antwoort, dat dit Mahomet was, de beste man, die ooit geweest had, en d'aangenaamste by God. D'Alborach antwoordde weêr, dat hy hem niet zou laten opklimmen, voor dat hy eerst aan hem d'ingang in 't Paradys belooft had: en Mahomet zeide dat hy zonder twijffel 't eerste beest zou wezen, dat ooit de voet daar in zou zetten. Mahomet steeg toen in de zadel, terwijl d'Engel Gabriël hem de stegelreep hield. Zy begaven zich toen op de reis met zo groot een ren, dat yder stap zich zo wijt uitstrekte, als het scherpste gezicht van een klaarziende in enig vlak velt, daar geen beletselen op | |
[pagina 65]
| |
staan, bereiken kan. Deze snelle ren duurde de gehele weg tot aan Jerusalem, terwijl d'Engel Gabriël, als zijn knecht, aan zijn rechte zijde hield. Zy hoorden onderweeg de stem als van een vrou, die Mahomet by zijn naam riep, daar hy niet op wilde antwoorden. Toen zy al voort trokken, hoorde men weêr een andere stem, noch klaarder en luider, dan de voorgaande; daar hy ook niet op antwoordde. Maar toen hy de darde stem hoorde, keerde hy 't hooft om, en zag het schoonste en heerlijkste schepsel, dat hy ooit gezien had, prachtiglijk gekleed, en geheel met onëindige schatten bedekt. Hy, aan Gabriël vragende wie zy was, kreeg tot antwoort dat d'eerste stem de Joodsche wet was, en dat, zo hy 't hooft naar haar gekeert, en enigsins naar haar geluistert had, alle de werrelt Joodsch zou zijn geworden: dat de tweede stem de Christelijke wet was, en dat, zo hy daar op geantwoort had, alle menschen Christenen geworden zouden zijn. Maar dat de darde de zijne was, die van alle goederen, vermakelijkheden en geneuchten in deze, en in d'andere werrelt vervult zou zijn. Zy, dus koutende, Ga naar margenoot+ quamen te Jerusalem, in Salomons Tempel, daar hy af trad; en na dat d'Engel Gabriël d'Alborach aan een grote steen, die daar omtrent was, gebonden had, traden zy binnen, daar zy alle de Profeten vonden, | |
[pagina 66]
| |
die hem stilstaande verwachtten, die hier toe, als tot een algemene byeenkoomst, vergadert waren. Zy ontfingen hem met grote blyschap, en droegen hem tusschen hun armen tot aan de hooftkapelle, Mibrab genoemt, en verzochten van hem dat hy voor hen alle bidden, en daar na als hy voor Gods aangezicht gekomen zou wezen, voor hen spreken zou. Toen dit gedaan was, verdwenen zy; en hy bleef alleen by d'Engel Gabriël, die toen een lange ladder aan hem toonde, de welk van d'aarde tot aan d'eerste hemel reikte, en diens voet tegen deze zwarte steen, daar d'Alborach aan gebonden stont, steunde. De stijlen van deze ladder waren van fijn gout, en d'eerste sport van smaragd, de tweede van diamant, de darde van saffyr, de vierde van hyacint, de vijfde van karbonkel, en zo voort, aan weêrzijden van een onëindige menigte van Engelen ondersteunt, die hem hielpen opklimmen, Ga naar margenoot+ terwijl Gabriël voor opklom, en hem by de rechte hant gevat had. 't Eerste, dat zy ontmoetten, toen zy in 't zuivere deel van de lucht gekomen waren, was een Engel, diens twee ogen zeventig dagreizens van malkander stonden. Deze Engel, die Mahomet te gemoet quam, zat in een grote stoel, die met paersche stoffe bekleed was, en hield in zijn hant een schrijftafel, die zich van 't oosten tot aan 't we- | |
[pagina 67]
| |
sten uitstrekte, daar hy geduriglijk iets op schreef, en uitwischte. Mahomet groette hem, volgens de vermaning van d'Engel Gabriël, die tot hem zeide dat hy by God in hoge achting was, en Melech Almeuti, Ga naar margenoot+ de Koning of Engel des Doots, genoemt wierd, en deze grote tafel, die hy in de hant had, Alavhe Ahnafod, de bewaarde tafel, daar hy de namen van alle de menschen in op tekende, naar de maat dat zy geboren wierden; hoe zy hun dagen zullen overbrengen, hoe lang leven, en welke doot zy zullen sterven. En als zy aan 't einde, dat hen voorgeschreven en bestipt is, gekomen zijn, zo wischt hy hen uit; en dan sterven zy haastiglijk. Hy veinsde in 't eerst dat hy Mahomet niet zag, maar toen d'Engel Gabriël hem Mahomets naam gezegt had, groette hy hem zeer heusschelijk, en vertoonde aan hem de heerschappy en macht, die hy onder de menschen zou hebben, en de goederen, waerdigheden, en staten, die God in deze werrelt voor hem bereid had. De Profeet vraagde hem waarom hy dus de zielen uit de lighamen trok? Hy antwoordde dat dit ampt aan hem bevolen was sedert d'uur, in de welk Adam en Eva 't gebod van hun Schepper overtreden hadden, en dat hy 't tot aan de dag des Oordeels bedienen zou. En waar by, zeide Mahomet, worden de zielen, die | |
[pagina 68]
| |
zalig zullen wezen, van de verdoemden onderscheiden? Ik ruk, zeide hy, de zielen der gener, die ter zaligheit gevoorschikt zijn, aan de rechte zijde met weinig moeite uit; maar de zielen der verdoemden van de slinke zijde met groot gewelt en kracht. Hy, weêr gevraagt hoe de hel gebout was, antwoordde dat God een groot vuur daar rontom de tijt van zeventig duizent jaren had ontsteeken, daar af zy gevlamt root, gelijk brandend vuur, was geworden, en na dat het vuur andere zeventig duizent jaren geduurt had, wit als sneeu geworden was, en na verloop van andere zeventig duizent jaren zwart, duister en berookt was gebleven. En waar af (vraagde Mahomet weêr), zijn de duivelen gemaakt, die de menschen pijnigen? Van dik en donker vuur (antwoordde d'Engel) daar af zy leven, en zonder 't welk zy niet een ogenblik zouden konnen bestaan, ja zo weinig als de visch zonder water. Daar by, dat God hen stom en doof had gemaakt, op dat zy het schrikkelijk geroep, en 't ysselijk gekrijt der arme zielen niet zouden horen, die zy met zware slagen van gloejende malien pijnigen, en met lange yzere hoeken en haken verscheuren, zonder deernis met hen te hebben. Zy, Ga naar margenoot+ van daar hoger opgeklommen, quamen aan d'eerste hemel, van fijn zilver gemaakt, en zo dik, als een wakker | |
[pagina 69]
| |
loper in vijfhondert jaren zou konnen lopen; en zodanig was de ruimte van deze eerste tot aan de tweede hemel. Toen Gabriël aan de deur geklopt had, wierd zy terstont geopent. Zy vonden daar een zeer oud en grijs man, Ga naar margenoot+ te weten Adam, die Mahomet quam omhelzen. En die zijn Schepper bedankte van dat hy zodanig een zoon aan hem had gegeven, en die zich aan hem beval. Toen zy een weinig voortgetreden waren, bejegenden zy een Engel, die zodanig een langte had, dat zy wel duizent jaren weegs besloeg, verzelt van een zeer grote menigte van andere Engelen, sommigen met aangezichten van menschen, anderen van paerden, vogels en ossen, en dit tot een getal van zeventig duizent, van de welken yder zeventig duizent hoofden, yder hooft zeventig duizent hoornen, en yder hoorn zeventig duizent knobbels had, die zo wijt van malkander stonden, als men in veertig jaren bereizen kon. Yder hooft had ook zeventig duizent aangezichten, en yder aangezicht zeventig duizent monden, en yder mont zeventig duizent tongen, die yder duizent talen spraken, in de welken zy God zeventig duizentmaal des daags loofden. Onder d'Engelen, die de gestalte van vogelen hadden, was een, gelijk een haan, maar zo groot, dat zijn voeten d'afgront raakten, en zijn hooft tot aan de | |
[pagina 70]
| |
tweede hemel quam, geschikt om den menschen d'uren des dags en nachts aan te zeggen, op dat zy de gebeden naar d'instelling van d'Alkoran zouden doen. Deze begon in hun tegenwoordigheit met een luide stem te krajen: Gezegent zy d'eeuwige God, de Koning der Engelen, der zielen, en van alle andere schepselen. Op dit geluit antwoordden terstont alle d'andere hanen, die hier beneden op d'aarde, en naar 't voorbeelt van deze grote haan gevormt zijn, en prijzen God in hun taal, de welke betekent; Alle gy schepselen, die God gehoorzaam zijt, verheft uw harten tot zijn goddelijke lof te krajen. Desgelijks doen d'Engelen, die van andere gestalten zijn, yder voor zich, en in zijn taal. Gabriël dan, Ga naar margenoot+ en Mahomet, altijt opklimmende, quamen aan de tweede Hemel, die van donker gout gemaakt was. Zo haast als de deurwachter wist wie zy waren, wierden de deuren geopent, daar Gods naam, met de geen van zijn Profeet, in gesneden was. Ga naar margenoot+ Zy vonden aan d'ingang de goede Aartsvader Noah, stokout, en zeer zwak, in een stoel zittende, daar uit hy opstond, om Mahomet t'omhelzen, en zich aan hem te bevelen, gelijk Adam ook gedaan had; die hem aanzeide hoedanig een eer en achting hy hebben zou. Zy vonden daar een oneindige menigte van noch veel groter Engelen, | |
[pagina 71]
| |
dan de voorgaanden, ja ook de deurwachter, die zo licht als de zon was, en die met zijn voeten diep in d'aarde, en met zijn hooft tot aan d'achtste hemel reikte. Daar is noch een ander, die zeer wonderlijk, en ten deel van vuur, en ten deel van sneeu te zamen gezet was, en God zonder ophouden bad dat, gelijk hy deze twee zo strijdig en verschillende zelfstandigheden minnelijk te zamen gevoegt had, het hem ook zou believen de harten van alle volken op d'aarde te verënigen, tot hem te gehoorzamen, en eendrachtiglijk t'eren. Toen zy tot aan de darde Hemel gekomen waren, Ga naar margenoot+ die van kristal was, en zo dik en wijt als de twee anderen, wierden de poorten voor hen geopent door een Engel, die zo groot was, dat hy de gehele werrelt, en 't geen, dat daar in begrepen is, zo het in de palm van zijn hant gestelt had geweest, lichtelijk daar in besloten gehouden zou hebben. Hy was van ontellijke andere engelen verzelt, die boven maten groot waren, en een gedaante gelijk een koe hadden, en zo dicht aan malkander gevoegt, dat men niet een bal tusschen hen kon werpen. Ga naar margenoot+ Onder hen zat ook Abrabam, die hem op gelijke wijze, als de voorgaanden, onthaalde, en 't zelfde verzoek aan hem deê. De vierde Hemel was van fijne Smaragd, Ga naar margenoot+ die tot deurwachter een ander En- | |
[pagina 72]
| |
gel had, die zo groot was, dat de holligheit van zijn rechte hant alle de zoete wateren des werrelts, en de holligheit van zijn slinke hant alle de zeen bevatten kon. Deze beweende, gelijk Mahomet uit zijn leidsman verstond, met hete tranen de zonden der menschen, ja ook der gener, die om hun quade verdiensten tot de hel verdoemt waren. Hy had by zich zeventig duizent Engelen, diens hooft en bek gelijk die van een arent waren, yder van hen verzien met zeventig paar vleugels, en yder vleugel met zeventig duizent schachten, yder van hen zeventig duizent ellebogen lang. Josef, Ga naar margenoot+ zoon van d'Aartsvader Jakob, zat in 't midden van hen, in een zeer klare en blinkende stoel, en ontfing hem met gelijke blijschap, als de vorigen gedaan hadden. Zy, Ga naar margenoot+ hun streek vervolgende, quamen tot aan de vijfde hemel, van robyn gemaakt, en even zo dik als de vier voorgaande hemelen, daar de deur hen geopent wierd van een ontsteeke en gloejende engel, die zeven duizent armen had, en aan yder arm zeven duizent handen, en aan yder hant zeven duizent vingers, die hy zeven duizentmaal des daags ophief, op gelijke wijze als de Mahometanen doen, om God, hun Schepper, te loven. By hem waren noch meer, en groter Engelen, dan de genen, die hier voor genoemt zijn, die een hooft en bek | |
[pagina 73]
| |
van een gier hadden. Ga naar margenoot+ In 't midden van hen zat de Profeet Moises, in een heerlijke stoel, die helder was, en blonk. Deze, Mahomet ziende, quam hem terstont met grote vriendelijkheit groeten, en verwittigde hem hoe God besloten had zijn volk met veel onthoudelijkheden en strenge vasten te belasten, en dat hy dieshalven moest verzoeken dat 'et hem beliefde hen te verzachten, om dat men hen eindelijk niet zou konnen verdragen. Zy quamen van daar aan de zeste Hemel, Ga naar margenoot+ van Topaas gemaakt, daar de deur voor hen geopent wierd door een engel, die noch groter, dan een der voorgaanden, was, verzelt met een onëindig getal, die een zoet geluit maakten, en hun hemelsche stemmen met de klank van een harp vereenigden, Ga naar margenoot+ daar een Koning op speelde, die met een heerlijke hooftpronk gekroont was, en in een stoel zat, met kostelijke verçiering, met een zeer kostelijk boek, dat op een lessenaar open lag, daar uit zy 't lof van d'Opperste zongen. Deze Koning, te weten David, (want hy was 't) had niet zo haast Mahomet gezien, toen hy met d'Engel intrad, of hy liep hem te gemoet, om hem eer en vrientschap te bewijzen. Welkoom, zeide hy, de treffelijkste aller menschen, vrome man, van God zo bemint, en de leste zijner Profeten. Zeker, zeer getrouwe en gewenschte bedienaar van zijn woort, | |
[pagina 74]
| |
zalig zijn de genen, die heden in d'eeuw beneden leven. Ik wil dan dit hardnekkig en weêrspaltig volk, over 't welk ik eertijts gebied gehad heb, aan u bevolen hebben, en aan u verzoeken dat gy 't in de weg der waarheit onderwijst; want voor u is deze jonst bewaart. Na dat zy een korte tijt te zamen gekout hadden, scheidden zy van malkander. Gabriël en hy, Ga naar margenoot+ al voortgaande, quamen tot aan de zevende Hemel, van hyacint gemaakt, die hen door een Engel geopent wierd, de welke noch ontellijke anderen zijns gelijken by hem had. Ga naar margenoot+ In 't midden van deze gehele bende waren Enoch en Elias, die op een bank van porfyrsteen zaten, en noch in 't sterffelijk leven leefden, en de voorgeschikte uur verwachtten, om weêr nederwaarts te dalen, en zich door de hant van 't wreed en goddeloos kint des verderfs te laten vermoorden, dat d'eer en roem, die men aan d'Opperste schuldig is, zich zal willen toeëigenen. Zy groetten en verwelkoomden malkander van wêerzijden. Toen dit gedaan was, Ga naar margenoot+ trokken Mahomet en zijn leidsman naar d'achtste Hemel, van safyr gemaakt, en met ontellijke starren verçiert, die aan ketenen vast waren, van de welken de grootste, naar dat hy met het oog meten kon, de berg Noho by Almedina niet in grootheit overtrof. Aan d'ingang vertoonde zich een | |
[pagina 75]
| |
Engel, anders van gedaante, dan de voorgaanden, en zo groot, dat hy 't gehele ront der aarde en der zeen zo lichtelijk ingezwolgen zou hebben, als enig schrikkelijk reus een erret inzwelgen zou; en daar by ontellijke anderen. Ga naar margenoot+ Hy vond daar Joannes de Doper, noch met zijn kleet van kemelshair gekleed, 't welk hy in de Woestyne droeg, die hem iets heimelijk in 't oor beet. Zy, van daar vertrokken, Ga naar margenoot+ quamen aan de negende Hemel, geheel van een enige diamant gemaakt, en zo dik als d'andere Hemelen, van Gods licht alleen verlicht. De deuren wierden terstont voor hen geopent door een Engel, die zeventig duizentmaal meer klaarheit en glans had dan de zon. Hy had zeventig duizent hoofden, en in yder hooft zo veel aangezichten, yder aangezicht verzien met gelijk getal van monden, en yder mont met zevenhondert duizent tongen, daar af yder zevenhondert duizentderhande stemmen gaven, en yder stem zo veel lofreedenen by dag en nacht aan d'eeuwige God: wyders, yder aangezicht had zeventigduizent paar ogen, en in yder oog waren zeventigduizent oogäppels, met zo veel oogdeksels verzien, die zy zeventigduizentmaal in een uur sloten en openden, uit vrees en ontzach van de heerlijkheit, die uit Gods troon voortquam. By hem waren noch ontellijke an- | |
[pagina 76]
| |
dere Engelen, die heel een andere gestalte hadden, als de voorgaanden, ja zodanig, dat geen sterffelijke tong aanvangen kan wijder daar af te spreken: want God alleen kan haar uitdrukken, gelijk ook hun getal, 't Grootste getal van hen waakte altijt, zonder d'ogen te sluiten, als of zy daar op schiltwacht gestelt waren. Sommige stonden met het hooft voor over gebogen, anderen lagen voor over uitgestrekt, zonder hun hooft enigsins op te heffen, en anderen zongen geduriglijk Gods lof met zo hoog een toon, dat zy zelven gedwongen waren hun oren met de vingeren te stoppen, uit vrees van door hun eige stem doof te worden. In't midden van hen alle zat Jesus Christus, Ga naar margenoot+ in een kostelijk gestoelte, met gesteenten verçiert. Mahomet verootmoedigde zich voor hem, en beval zich aan hem. Toen dit gedaan was, Ga naar margenoot+ begon hy alleen (om dat Gabriël niet wijder darde gaan) veel zolderingen en vertrekken op te klimmen. De zeventig eersten van deze zolderingen waren alle van parrelen, en d'anderen daar boven, in gelijk getal, van bevroze water, daar na noch zeventig anderen van sneeu, zeventig van hagel, en daar na ook zo veel van wolken: daar na zeventig anderen van duisternissen, zeventig van vuur, zeventig van klaarheit, en ook zo veel van heerlijkheit. Alle deze ruimten waren van ontellijke geesten | |
[pagina 77]
| |
vervult, die zonder ophouden Gods heilige naam loofden: in voegen dat Mahomet, eer hy aan de leste quam, zo vermoeit was, dat hy niet verder kon gaan, tot dat hy een stem, als van een verre donder, hoorde, die tot driemaal hem dus aansprak: O mijn welbeminde en getrouwe Ahmat, nader, en groet uw schepper. Ga naar margenoot+ Dit deê hem weêr moed scheppen, tot dat hy op twee boogscheutweegs of een weinig min, aan Gods gestoelte quam, die zodanig een licht afgaf, dat hy daar af geheel verblindde, schoon God zijn aangezicht met zeventig duizent voorhangsels bedekt had, die alle van zijn klaarheit, die onverdragelijk aan alle schepselen is, deurgedrongen wierden. God strekte toen (gelijk hy zegt) de hant over zijn schaduw; en hy gevoelde toen zo groot een koude, dat hy meende te bevriezen en verstijven. Toen hy zich voor over gebogen had, om hem t'aanbidden, groette God hem vriendelijk, als de meestbejonstigde van alle zijn Profeten en Zendboden, en vraagde hoe zijn volk zich al droeg. Daar op hy antwoordde, Al wel, en bedankte hem daar af. God beval hem daar op dat hy 't jarelijks zestig dagen zou doen vasten, en yder dag veertigmaal gebeden laten doen. Maar hy, Moises vermaning volgende, bracht te weeg dat deze zestig vastendagen op dartig, en de gebeden op vijf by | |
[pagina 78]
| |
dag en nacht gebracht wierden. Wyders bewees God aan hem veel andere bezondere jonsten voor hem alleen, die nooit te voren aan enig sterffelijk mensch vergunt waren, en bezonderlijk vijf voortreffelijkheden boven alle menschen; d'eerste dat hy 't verhevenste schepsel was, 't welk ooit op aarde, of in de hemel geschapen had geweest, de tweede dat, als de dag des Oordeels komen zou, hy van alle Adams zonen meest geëert zou worden, de darde dat hy voor d'algemene Verlosser gehouden zou zijn, en Almebi, de geen, die de zonden wechneemt, genoemt worden, de vierde dat hy alderhande talen zou kennen, en de vijfde dat aan hem alleen alle de roof van d'oorlog overgegeven zou worden. Wat Gods Troon aangaat, Ga naar margenoot+ hy was, zo veel Mahomet zien en merken kon, van de vier hooftstoffen te zamengezet, en daar by van de verlede, tegenwoordige en toekomende tijt, gelijk ook de hemel en d'aarde, van 't Paradys, en van de hel gemaakt. Hy stont op vier voeten, yder voet zeventig duizentmaal langer en hoger verheven, dan 'er ruimte is van d'aarde tot aan de leste Hemel, in 't geheel gedragen op de schouders van vier Engelen, die hem ondersteunden, van de welken yder vier aangezichten had, een van een mensch, 't ander van een arent, het darde van een leeu, en 't vierde van | |
[pagina 79]
| |
een os; en hun lighamen waren geheel en overäl met ogen vervult en bedekt. 't Aangezicht van de mensch bad voor de menschen, dat van d'arent voor alderhande engelen, van de leeu voor de wilde beesten, en van d'os voor alle tamme beesten. Toen hy deze dingen gezien had, liet God hem vertrekken; en hy keerde weêr langs de zelfde weg, die hy gekomen was, tot aan de plaats, daar d'Engel Gabriël zijn gezelschap verlaten had, te weten omtrent het gestoelte van Jesus Christus, die hem toen een boek in handen gaf, dat met vier hangsloten van zuiver gout gesloten was, daar af hy hem de sleutels van de zelfde stoffe gaf, tot hem zeggende: Hou daar, zie op my, ô lestgezonden van God, om zijn schepselen weêr tot de kennis van zijn heilige wil te stieren. Zie daar het ware woort, 't welk ik aan hen boodschapte, terwijl ik daar beneden onder hen verkeerde: indien zy 't op een andere wijze hebben, zo zijn zy buiten mijn mening. Moises zeide tot hem desgelijks van zijn Thorah, toen zy weêr by hem gekeert waren. Deze Thorah was ook met vijf zilvere hangsloten gesloten, en aan yder hing zijn sleutel, om het t'openen. Zy daalden al af tot aan Adam, daar Gabriël tot hem zeide, dat hy van zijn Schepper last had om al vervolgens 't Pa- | |
[pagina 80]
| |
radys en de hel aan hem te vertonen, die hy zodanig vond, als men hier voor verhaalt kan lezen. Onder de bezonderheden, in zijn hel verdicht, staan twee of drie zeer vermakelijke dingen te zien; te weten dat hy daar veel lieden, mannen en vrouwen, aan een tafel gezeten vond, daar de duivels hen goede en smakelijke spijzen toedienden, met zekere afschuwelijke en lelijke gerechten vermengt; zy verlieten echter de goede spijzen, om zich aan deze vuile en lelijke gerechten te houden. Mahomet, aan d'Engel gevraagt hebbende wat dit bediedde, kreeg tot antwoort, dat dit de gehuwde lieden waren, die, zich niet met hun vrouwen en mannen vernoegende, naar overspeelders van minder achting liepen. D'andere vreemdigheit was, dat de duivels niet ophielden van gesmolte loot in de keel van enige elendige te gieten, 't welk terstont hun ingewant deurboorde, dat zich daar na weêr toesloot: in voegen dat deze pijn zonder ophouden was, en t'elkens van nieus weêr begon: even gelijk Sisifus steen, en Ixions rad in de Grieksche verdichtselen: Doch deze grillen zijn te lang om te deurlopen. Gabriël dan, hem weêr in Jerusalem gebracht hebbende, deê hem weêr op d'Alborach stijgen, en bracht hem weêr in de zelve nacht, eer de dageraat aanbrak, tot in Alme- | |
[pagina 81]
| |
dina, daar hy zijn liefste en waardste bedgenoot Axa vond, die noch sliep, aan de welke hy sedert alles, dat hem gebeurt was, vertelde. |
|