Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Mahomets Leven;
| |
[pagina 20]
| |
leste in de Sarazijnsche Jaarboeken gevonden word: daar noch ontellijke fabelen, en al te belachelijke beuzelingen om te vertellen bykomen, en onder anderen dat God, Adam geschapen hebbende, hem zekere weêrstralende glans, tot bewijs van Mahomets aanstaande geboorte, indrukte. Dit is van de Talmudisten, in Midras Tillim, d'uitlegging der Psalmen, geleent, die daarop dus zeggen. Wat bedied het geen, dat in Daniël geschreven staat? En daar zal een licht met hem zijn. Daar op Rabbi Abba antwoort: 't is het licht van de Koning Messias; en dit toont aan ons dat God hem daar af gemaakt heeft, en dat hy, tot des zelfs voortbrenging, dit licht onder de zetel van zijn heerlijkheit besloten had. Daar op de Sathan voor God quam verschijnen, en zeide: Heer des werrelts, voor wie is dit licht des werrelts, dus onder de setel uwer heerlijkheit besloten? God antwoordde aan hem: Tot de voortbrenging van de Messias. Heer des werrelts, zeide de Sathan weêr, laat my dan toe dat ik hem bekoor. God zeide weêr: Gy zult geen macht tegen hem hebben. Vergun my dit alleenlijk, sprak de Sathan weêr, en laat my met het overige begaan; want ik zal 't wel volbrengen. God zeide toen tot hem: Indien gy daar meê spot, zo zal ik u uit de werrelt doen, en | |
[pagina 21]
| |
verdelgen. En van die uur af begon God een verbont met de Messias te maken. Dit licht dan, van God in Adams aangezicht ingedrukt, ging, zo haast als hy Eva van Seth bevrucht had gemaakt, in haar over, en daar na van haar in Seth, toen hy geboren was, die, gelijk de Mahometisten zeggen, de stam en oorsprong van alle Gods Profeten en boden was. Het boek van Azear verhaalt hier noch een andere fabel, te weten dat d'Engel Gabriël, met zeventig duizent van zijn medeëngelen verzelt, yder met een rol papier, zo wit als sneeu, en met een schrijfpen uit het Paradijs in de hant, quam om 't verdrach tusschen God en Adam, aangaande de voortgang van dit licht van vader op zoon, tot aan Mahomet toe, t'ontwerpen; 't welk van Gabriël getekent, en met zijn zegel bezegelt wierd. Dit licht ging van Seth over tot op Enos, en van hem op zijn zoon Chanan, en dus vervolgens van hant tot hant tot aan Abraham, in de welk het verdubbelt wierd, daar af een deel aan Ismaël quam, en van hem aan Kaidar, van de welk Mahomet herkomstig was; en 't ander deel ging aan Isaak over, die de stam van Christus geslacht is. Deze dingen, van Mahomet, en van zijn navolgers bygebracht, hoewel zy schijnen by geval en onvoorziens gezegt, zijn echter ten meestendeel uit de Talmudisten en Kabalisten getrokken. | |
[pagina 22]
| |
Maar om weêr tot Mahomet te keren, zy zeggen dat Ismaël, Abrahams bastertzoon, daar af Mahomet zich herkomstig rekende, te Mecha quam wonen, daar hy Alghadira, de dochter van Alierchamin, Koning van dat gewest, troude, en by haar twaalf kinderen kreeg, die alle, gelijk hy, afgodendienaars waren, en zich van daar in verscheide gewesten verspreidden. Maar de tweede, Kaidar genoemt, bleef te Mecha, daar zijn vader alreê de voorverhaalde toren en tempel gebout had, die van Mahomet, in zijn Alkoran, d'eerste van alle anderen genoemt word, en van de welk hy ook zegt dat hy van Abraham zelf gestelt wierd. Kaidar plaatste d'afgod in de toren, daar hy sedert altijt aangebeden wierd, tot dat Mahomet, middel gevonden hebbende om zijn lering te vesten, en Mecha te winnen, dit beelt verdelgde. Maar de toren bleef in zijn geheel, en de pelgrims gaan daar hun beloften voldoen. Kaidar deê daar ook een zwarte steen stellen, te weten buiten, naar de plaats, daar deze afgod was, op dat de genen, die in de tempel gingen, weten zouden werwaarts zy zich te keren hadden. Deze steen, van alle tijden de gelukkige genoemt, word noch heden van de Mahometanen grotelijks geëert, die zich daar voor buigen, en hem met grote ootmoedigheit kussen. | |
[pagina 23]
| |
Wat de tijt van Mahomets geboorte betreft, Ga naar margenoot+ daar af zijn verscheide gevoelens, ja ook onder de genen van zijn geloof en wet. Want een Alfaquy van Sciativia in Spanjen, sedert tot het Christelijk geloof bekeert, stelt haar in 't zeshondertëntwintigste jaar onzer zaligheit; maar daar is niemant, die zijn geboorte zo spade stelt. Joannes Leo van Afrika, van het Teljaar der Hegira, of vlucht sprekende, ('t welk in 't twee of drieënvijftigste jaar van Mahomets leven was) stelt dat in 't vijfhondertëenëntnegentigste jaar onzer zaligheit, hoewel het in 't drieëntnegentigste jaar geviel. Palmerius, en na hem Funktius, Nikolaas, Zeno, en veel anderen stellen dit Teljaar van Hegira in 't zeshondertste jaar na Christus geboorte. Volgand Dresler, in zijn Sarazijnsche Tijtreekening, brengt des zelfs geboorte in 't vijfhondertzevenensestigste jaar, en de volmaking van zijn Alkoran in 't zeshondertdrieëntwintigste jaar; in voegen dat 'er zevenënvijftig jaren tusschen beiden verlopen zijn, schoon hy des zelfs overlijden in 't veertigste jaar zijns ouderdoms stelt. Celius Augustinus Kurio stelt zijn geboorte in 't vijfhondertenzestigste jaar, en zijn doot in 't zeshondertzevenendartigste jaar, na dat hy tien jaren geheerscht had. De tijt van zijn heerschappy is wel waar; maar naar zijn rekening zou hy zevenënzeventig jaren | |
[pagina 24]
| |
geleeft hebben; 't welk valsch is: en hy, zijn rekening niet wel gemaakt hebbende, zegt dat het vijftienhondertzevenënzestigste jaar, toen hy zijn Alkoran toestelde, het negenhondertste jaar sedert d'oprechting van't Sarazijnsche Rijk was: in voegen dat het alleenlijk in 't zeshondertzevenenzestigste jaar, dartig jaren na de doot van deze verleider, begonnen had: schoon alle de Mahometanen eendrachtiglijk hun jaren der Hegira tellen van die tijt af, in de welk Mahomet, met zijn deelgenoten, gedwongen was, uit Mecha te vluchten, tien jaren eer hy overleed. Mahomet, Ga naar margenoot+ wat dies meer aangaat, was een zoon van een der aanzienlijkste burgers van Mecha, Abdalla genoemt, zoon van Abdalmutalif, van de stam van Koraïs, en van een moeder, Emyna geheten, die, gelijk men voorgeeft, een Jodin, en jonge hoer was, de welke zich gewilliglijk aan Abdalla overgaf. Hy wierd in de stat Jetrib of Jesrab geboren, die om deze oorzaak sedert Medinah Albani, de stat van de Profeet, genoemt is, twaalf of vijftien mijlen aan deze zijde van Mecha, of, naar anderen in Mecha zelve, die een zeer vermaarde haven in 't westerlijk deel van 't gelukkig Arabien is, dartig of veertig mijlen van de Rode Zee, daar alle de ruikende kruiden en specerijen, en andere kostelijke waren, uit het gewest | |
[pagina 25]
| |
der Sabeërs, met Karavanen op kamelen, aankomen. Toen Mahomet geboren wierd, was deze stat ten deel van Joden bewoont, die hun tempelen en scholen bezonder hadden, en ten deel van Heidenen, die een afgoddin aanbaden, Alieche Aluza genoemt, de welke men de goddin Venus acht te wezen. En hier af kan gekomen zijn dat de Mahometanen de vrydag vieren, (gelijk de Joden de zaterdag, en de Christenen de zondag) tot geheugenis van deze afgoddin, die eertijts by de Heidenen de goddin der teling en vruchtbaarheit vertoonde; want Mahomet heeft in 't heimelijk veel dingen van 't oude Heidendom te Mecha behouden. Daar waren ook veel Christenen onder vermengt, maar Nestorianen, Jakobiten, en meer anderen van diergelijk slach. Daar was meê een Tempel, in 't midden van de stat, Beithalla genoemt, dat is Gods huis, met een toren, Elkabba, of Alkibel geheten, naar de welk de Mahometanen zich gemeenlijk keerden, als zy hun Zalla, of gebed deden, (heden keren zy zich alle naar 't zuiden) en by des zelfs naam zwoeren, gelijk de Moren noch heden doen; zo grote eerbiedigheit betonen zy daar aan. Voorts, Mahomet wierd, toen zijn vader alreê zes of zeven maanden overleden had geweest, in Jetrib geboren, op de twaalfde dag der maant Sahaben, | |
[pagina 26]
| |
die met onze Loumaant overëenkoomt, omtrent in 't vijfhondertënvijftigste jaar onzer Zaligheit, gelijk wy hier na zullen tonen, terwijl alles in beroerte en verwarring was, en alle gewesten der aarde als in een brant des oorlogs stonden: geheel anders als de geboorte van onze Zaligmaker, die in een algemene vrede en rust ter werrelt quam, terwijl Janus tempel te Romen door Cesar Augustus gesloten was. Zijn moeder leefde na zijn geboorte niet langer dan twee jaren. Ga naar margenoot+ Men vind van deze geboorte al t'onverdragelijke vertellingen in 't boek van Azear, en elders: te weten dat hy al besneden uit zijns moeders lighaam quam, en dat ter zelfde tijt alle d'afgoden zwart als pek wierden, en nedervielen: dat ondertusschen d'Engelen Lucifer by de keel grepen, en hem in de diepte der zee Alkazun stortten, en dat hy, in veertig dagen naauwelijks de middel gevonden hebbende om van daar te geraken, naar de berg Kobels vluchtte, daar hy met schrikkelijk gebrul en getier alle zijn trouwanten tot zijn hulp riep, die, van schrik verbaast zijnde, hem vraagden wat hem dus bewoog. Om dat, antwoordde hy, Mahomet, de zoon van Abdalla, geboren is, van God voortgebracht, en met een brandend zwaert gezonden, daar af de verstaalde sneê alle tegenstant deurdringen zal, tot onze gehele verwarring en zeke- | |
[pagina 27]
| |
re ondergang: in voegen dat wy in de werrelt niets zullen behouden, en dat 'er geen plaats zal wezen, daar de lering van d'eenheit des enige Gods, die alles geschapen heeft, niet deurkomen zal; en door deze middel zal hy 't gevoelen van dat God een medegenoot heeft, die hem in macht gelijk is, wechneemen. Met veel andere diergelijke dwalingen: gelijk van een jongeling, in 't wit gekleed, die hem drie sleutelen bracht, de welken als oostersche parrelen blonken, d'een van Voorzegging, d'ander van de Wetten, en de darde van de Verwinning, die hy, uit zijns moeders lighaam komende, in handen nam, als om de bezitting van alle dingen aan te nemen. Wyders, dat de vogelen, winden en wolken een zeer groot verschil, en harde twist te zamen, om zijn opvoeding hadden; dat de vogelen bybrachten dat zy bequamer daar toe waren, om dat zy lichtelijk alderhande vruchten van alle de gewesten der aarde zouden konnen tot hem brengen; dat de winden zeiden dat zy hem met zeer zoete en lieffelijke reuken zouden vervullen, die hem van bederf en stank zouden bewaren, en dat de wolken vertoonden dat zy hem van de beste wateren tot zijn drank zouden beschikken: Dat men, toen d'Engelen daar over vergramt waren, een stem van de hemel hoorde, die zeide dat men zulks aan de menschen zou laten; en | |
[pagina 28]
| |
dat daar op God het ampt, van hem op te brengen, aan Halima, de dochter van Ducibazadi, gaf, aan welks verhaal de gehele inhout van dit boek hangt, dat by hen geen minder macht en achtbaarheit heeft, dan d'eige Alkoran. Daar in word ook verhaalt dat, toen hy d'ouderdom van vier of vijf jaren bereikt had, en met zijn medejongens speelden, daar drie mannen onvoorziens overquamen, die hem uit het midden van hen alle wechnamen, en hem op de top van een berg, niet verre van daar, voerden, daar d'een hem met een schaer de borst en buik tot aan de navel opende, en hem 't ingewant met sneeu wies, de tweede hem 't hart in twee delen sneed, en uit het midden daar af een zwart korreltje wechnam, dat hy wechwierp, en zeide, dit is des duivels deel; en de darde hem de wond zuiverde, en haar weêr gelijk tevoren genas. Zy, dit gedaan hebbende, zetten hem in een der bekkens van een grote schaal, en in 't ander bekken tien sterke en zwaarlijvige mannen, die hy opwoog; daar af zy sedert zeiden: Laat ons van dit kint scheiden; want een groot getal van menschen zou hem niet konnen opwegen; en zy, hem op 't hooft, en aan 't voorhooft gekust hebbende, weken van daar, en verdwenen. Dit geheel verhaal van Mahomets opvoeding door deze Halima, die vermaant | |
[pagina 29]
| |
wierd hem zorgvuldiglijk op te brengen, is op een ander verhaal, byna van gelijke waarde, nagebootst, in de Beresith Rabba, de grote uitlegging van Genesis, ingevoegt, op deze plaats van 't dartigste Hooftdeel, naar 't einde. Het geschiedde dat de schapen in hun hitte van ontfangen de rijsjes en roeden aanzagen, en zo voort. Daar Rabbi Samuël dit zegt: De goede vader Elias van zalige geheugenis, in zijn leven op een dag deur 't lant gaande, te weten in die dag, toen 't huis des Heiligdoms verdelgt wierd, hoorde een stem van de hemel, die uitriep: Het heiligste huis des Heiligdoms neigt tot verdelgt te worden; daar af Elias achtte dat de hele werrelt vergaan zou. Hy ging dieshalven voort, en vond dat de kinderen der menschen d'aarde bouden en bezaaiden, tot de welken hy zeide: God, de heilige en gezegende is tegen zijn volk vergramt, en wil zijn Huis verwoesten, en zijn kinderen gevangen onder de dienstbaarheit der afgodendienaars wechvoeren; en gy bekommert u ondertusschen met dit tijtelijk leven. Daar op quam weêr de zelfde stem, die tot hem zeide; Laat hen begaan, want de Zaligmaker van Israël is alreê geboren. Elias, vragende waar hy was, kreeg van de stem tot antwoort: In Judaas Bethlehem. Hy ging derwaarts, en vond een vrou, op de drumpel van haar deur zittende, en | |
[pagina 30]
| |
een kint, haar zoon, heel bloedig voor haar uitgestrekt leggen. Hy zeide tot de vrou: Mijn dochter, hebt gy een zoon gebaart? Ja, zeide zy. En wat (vraagde hy weêr) bedied dit dat hy dus bebloet is? Zy antwoordde: Daar is een groot quaat gebeurt: want in de zelfde dag, daar in hy geboren wierd, is 't huis des Heiligdoms verwoest. Mijn dochter, zeide hy tot haar, ontstel u niet; wees alleenlijk zorgvuldig in hem op te voeden: want van zijn hant zal een zeer grote zaligheit voor 't geheel Israël voortkomen. Zy, hier door haastelijk vertroost en versterkt, begaf zich tot hem naerstiglijk op te voeden: en daar op scheidde Elias van haar. Vijf jaren daar na gedacht hy weêr daar aan, en zeide by zich zelf: Ik zal weêrkeeren, om te zien of de Zaligmaker van Israël op zodanig een wijze opgevoed is, als de Koningen der aarde, of als d'Engelen, die ten dienst van God geschikt zijn. Hy ging dieshalven weêr naar deze vrou, die hy voor haar deur vond staan, daar hy haar vraagde: Wel, mijn dochter, hoe vaart.dit kint? Zy antwoordde: Heer, heb ik u niet gezegt dat men qualijk doen zou, zo men hem opvoedde? want in die dag, in de welk hy geboren wierd, is 't huis des Heiligdoms verwoest. Maar dit is 't noch niet al: hy heeft voeten, en gaat niet, ogen, en ziet niet, oren, en hoort niet, een | |
[pagina 31]
| |
mont, en spreekt niet; zie hem daar leggen, en hoe hy zich zo weinig, als een steen, beweegt. Terwijl Elias noch met haar koutte, quamen de winden van alle de vier hoeken der aarde op het kint blazen, en voerden 't wech aan een grote zee. Elias begon daar op zijn klederen te scheuren, en zijn haer en baart met groot gekrijt uit te trekken, roepende: Ach! de zaligheit van Israël is verloren. Maar de dochter van de stem, dat is d'openbaring, quam daar op, die tot hem zeide: O Elias, de zaak gaat niet zo, gelijk gy zegt; want hy zal vierhondert jaren lang in de grote zee, en tachtig jaren in d'opgang van de rook, by de kinderen van Chores, en ook zo lang aan de poort van Romen; en 't overige der jaren zal hy over alle de grote steden weêrkeeren, tot aan 't einde van de gestelde tijt. Dit alles is van woort tot woort in de verhaalde plaats begrepen, en wy hebben 't hier gestelt, om te tonen wat maachschap de fabelen der Mahometanen met de vertellingen der Talmudisten en Rabinen hebben. Roderikus Ximenez, Ga naar margenoot+ Aartsbisschop van Tolede, spreekt, in zijn Historie der Arabiers, van Mahomets geboorte in dezer voegen. In 't negende jaar van Leovegildus, Koning der Gotten, het zeshonderteneerste jaar onzer zaligheit zijnde, was in een dorp, dat Jatrib genoemt word, by | |
[pagina 32]
| |
Mecha, een man, Ali genoemt, de zoon van Abdelmutalib, met zijn gemalin Emina, diens vader Hayab, en moeder Halima genoemt was. Deze vrou ontfing en baarde een zoon, die zy Mahomet noemde. En vermits Arabia en Afrika tusschen 't algemeen geloof, en de kettery van Arrius, tusschen de Joodsche meineedigheit en afgodery verscheidelijk gesleept en gesleurt wierd, stont deze Arabier, Ali genoemt, zeer gemeen met zeker Jood zijnde, tusschen 't algemeen geloof, en de meineedigheit der Joden te wikkelen. Terwijl Emina bevrucht was, ontstont 'er een grote onvruchtbaarheit deur geheel Arabia; in voegen dat d'Arabiers, broot gebrek hebbende, alleenlijk wilde kruiden nuttigden, en daar af leefden. Toen de tijt der baring van Emina gekomen was, merkte deze Jood, die zich met zodanige dingen bemoeide, naaukeuriglijk op de stant der dwaalstarren, en op de geboortestar van 't kint. Ali, Mahomets vader, was naar Jerusalem getrokken, om te bidden, en, weêrgekeert zijnde, vond dat hem een zoon geboren was; en deze Jood openbaarde hem al 't geen, dat hy van 't kint bemerkt en verstaan had, en voorzeide dat het wonderlijk in heerschappy en in wetten uitsteeken zou. Ali, Mahomets vader, storf ondertusschen na verloop van weinig tijts. Toen dit kint vier jaren out was, quamen (gelijk hy | |
[pagina 33]
| |
zelf verdicht) twee Engelen, die zijn hart opensneden, en daar een geronne klomp van zwart bloet uithaalden, 't welk zy sedert met sneeu afwiesschen: en zy wogen zijn hart tegen tien harten der gener van zijn lantgenoten; en daar na wierd het zo zwaar, ja zwaarder als duizent harten der andere menschen bevonden. Ja d'een Engel zeide tot d'ander: Indien 't tegen alle de harten der Arabiers in de schaal gelegt wierd, het zou hen alle in zwaarheit overtreffen. Hy verdicht dat hy dit van d'Engel Gabriël in een gezicht verstaan heeft. Toen hy zeven jaren out was, gaf zijn moeder hem over aan de grootmoeder Halima, om van haar opgevoed te worden. Skipo du Pleix spreekt dus in zijn Romainsche Historie, Ga naar margenoot+ van zijn afkomst en geboorte. Mahomet, Mahumet, Mahomat, of Mechmet (want zijn naam word verscheidelijk verhaalt) wierd in 't gelukkig Arabien, van een Israëlijtsche vader, die van sommigen Hali, en van anderen Abdaal genoemt word, en van Emina, een Jodin, geboren, beide zo verworpen en gering van stam en afkomst, (schoon de Sarasijnen hem van een koninklijk geslacht doen afkomen, en zijn voorouders van vader op zoon aanwijzen, en hem van Adam, deur Seth, Noah en Abraham tot aan hem, langs vijftig fabelächtige voortteelingen, doen | |
[pagina 34]
| |
afkomen) dat enigen gehouden hebben dat hy slaaf van een rijke weduwe, Kadiche of Tagide genoemt, was, die hy sedert tot zijn wil kreeg, haar troude, en door middel van haar rijkdommen zeer vorderlijk zijn zaken bestelde. Joannes Kuspinianus, Ga naar margenoot+ van d'oorsprong der Turken schrijvende, spreekt van Mahomets geboorte, in dezer voegen. Hy is in 't vijfhondertzevenëntnegentigste, of achtëntnegentigste jaar onzer zaligheit, of daar omtrent geboren, (want de merken zijn verscheiden in de jaarboeken, en veroorzaken doling) terwijl Mauritius de kaizerlijke, en Gregorius de pauzelijke Stoel bezat. Mahomet wierd sedert voort opgevoed by zijn grootvader Abdalmutalif, Ga naar margenoot+ tot aan d'ouderdom van acht jaren, onder de geheime bystant en bescherming der Serafinen, (vervolgt dit leugenächtig verdichtsel van Azear) en vervolgens negenëntwintig jaren lang onder die van d'Engel Gabriël, die in deze tijt d'Alkoran aan hem leerde en voorlas, die hy noch geheim en verborgen by hem hield, zonder in drie jaren iets daar af te verkondigen. Zijn moeder Emina tastte hem weêr aan, Ga naar margenoot+ toen hy zeven jaren oud was, en vertrok zich by haar naaste magen, daar zy na verloop van weinig dagen storf: in voegen dat hy van een andere vrou, Day- | |
[pagina 35]
| |
men genoemt, aangetast wierd, die hem naar Mecha voerde. Toen hy acht jaren out was, storf Abdelmutalib zijn grootvader; en Abutalib, zijns vaders broeder, nam de toezicht over hem aan, en bracht hem ter onderwijzing by de voorgenoemde Jode, die hem in de naturelijke wetenschappen, in de wet der Christenen, en in de vermaningen van de Ioodsche meineedigheit onderwees; 't welk oorzaak was van dat hy iets van 't geloof der Christenen, en iets van d'oude wet, tot behulp van zijn aanhang, aangenomen heeft. Toen Mahomet dartien jaren out was, voerde Abutalib hem naar Ierusalem, om dat de tempel van heiligheit daar was. Hy was, Ga naar margenoot+ zegt Kuspinianus, van Mahomets afkomst en opvoeding sprekende, een nieu man, van laege en duistere afkomst, (gelijk Wilhelmus Laeteranensis Bibliothecarius verhaalt), door geen vermaartheit van ouders noch middelen bekent, geheel alleen, zonder vermogen, zonder krachten, en van ongeachte staat. Sommigen zeggen dat zijn vader een dienaar der quade geesten, en zijn moeder een Ismaëlitsche vrou, en hy dieshalven in de wet der Joden niet onkundig was: in voegen dat hy, een jongen zijnde, en door het trekken van weêrzijden twijffelachtig geworden, terwijl zijn vader hem d'een, en zijn moeder hem d'andere wet | |
[pagina 36]
| |
poogde in te prenten, geen van beide omhelsde, en, in zijn jonge jaren van beide ingedronken, geen van beide aannam, toen hy tot een volwasse ouderdom gekomen was. In tegendeel, deze man loos en schalk van vernuft zijnde, en lange tijt onder de Christenen verkeert hebbende, bedacht uit deze twee wetten een zeer schadelijk ding voor 't menschelijk geslacht. Hy verloor beide zijn ouders in zijn kintsche jaren. Mahomet, Ga naar margenoot+ (zegt Roderikus Ximenez) de jaren van de jongelingschap bereikt hebbende, en in de lering van 't nieuwe en oude Testament, en in de naturelijke wetenschap grotelijks gevordert zijnde, begaf zich, toen Arabia weêr van hongersnoot gedrukt wierd, in dienst, en in 't gezin van zekere rijke weduw, die Adeya genoemt wierd, en betoonde zich zeer naerstig en yverig in de zaken, die 't huis betroffen: in voegen dat hy door zijn vlijt en wakkerheit den weduw zo aangenaam wierd, dat zy hem tot haar zoon aannam. Hy, Ga naar margenoot+ (zegt Kuspinianus ) van de Sarasijnen gevangen, die onder d'Arabiers, om hun rovery, vermaart zijn, wierd aan Abdemonaplis, een rijk en vermaart koopman, een Ismaëlyt van afkomst, verkocht, die, geen kinderen hebbende, hem eerst, om zijn schoonheit en vernuft, zachtelijk handelde: 't welk ver- | |
[pagina 37]
| |
oorzaakte dat Mahomet overäl Abdemonaplis zoon genoemt wierd. Hy, tot zijn mannelijke jaren gekomen, en schalk, roofgierig, onzuiver, alle schelmery onderworpen, en een bedriegelijk veinzer zijnde, wierd over de waren en koophandel gestelt, en voerde kamelen deur Egypten, Syrien, Palestina, en deur andere vreemde plaatsen, en, dus geduriglijk reizende, en met de Joden en Christenen verkerende, poogde niet zo zeer het oude en nieuwe Testament te leren, als wel te vervalschen, vermits hy van zijn ouders in verscheide godsdiensten onderwezen was, gelijk wy gezegt hebben. Want de scherpzinnigheit des vernufts, in een ondeugend gemoed geplaatst zijnde, werkt gemenelijk 't ergste uit. Hy spitste toen zijn vernuft op dievery, en deê zijn uitterste poging om zijn Heer en meester te bedriegen, 't welk d'eige aart der slaven is. Hy dan, by zijn Heer verdacht, en van d'anderen gehaat, wierd van een onbekende slaaf een bekende rover, en, door zijn gedurige rovery en afzettery vermaarder geworden, verkreeg dagelijks veel, ja ontellijke deelgenoten zijner schelmerijen. De dingen, die hem hier toe hielpen, waren zijn wreed gelaat, schrikkelijke stem, en grof lighaam, voor 't welk ook een sterk schermer te vrezen zou hebben. Hy, door deze middel allengs by dit onbesuisde volk | |
[pagina 38]
| |
een wonder geworden, verkreeg een grote naam en achtbaarheit voor zich: in voegen dat, toen zijn meester zonder kinderen overleden was, hy, een kloek en sterk jongman zijnde, des zelfs weduw, Ga naar margenoot+ Gardigem genoemt, omtrent vijftig jaren out, en zeer rijk zijnde, tot zijn gemalin troude. Toen hy, Ga naar margenoot+ zegt Ximenez, vijfentwintig jaren out was, troude hy een gemalin, Abdiga genoemt, en daar na ook de weduw, die hem opgevoed had, en na verloop van tijt noch meer anderen: in voegen dat hy zich met d'ontucht, ja overspel van achtien wettige vrouwen besmette. Hy, vijftien jaren out zijnde, Ga naar margenoot+ wierd gestelt tot de geleide der Kamelen van een rijke Arabische vrou, van zijn maagschap, Kadiga genoemt, dochter van Hulort, die in aanzien en achtbaarheit in 't gewest van Korozonia was: en hy, die schalk en loos was, door deze middel dikwijls naar Babylon, Syrien en Egypten trekkende, vond gelegentheit om naar veel dingen van de Joodsche en Christelijke wet te vernemen: in voegen dat deze vrou, hem by gevolg van tijt van een groot getal van Joden en Christenen, en Sarasijnen, toen afgodendienaars, gelijk zy ook was, verzelt ziende, 't geen, dat hy valschelijk tot haar zeide, te weten dat hy de ware Messias was, aan de Joden belooft, en die Heer over 't geheel Aard- | |
[pagina 39]
| |
rijk zou wezen, geloofde, en dit zodanig, dat hy, vijfëntwintig jaren out zijnde, haar troude, na de doot van haar gemaal, dien hy door vergift zijn dagen verkortte. Hy kreeg by haar drie dochters, en een zoon. D'eerste dochter voerde de naam van Fatima, de tweede van Zeymb, en de darde van Umicultum; en de zoon was Kazin genoemt, die in d'ouderdom van tweeëntwintig jaren storf. Hy, door middel van dit huwelijk in middelen toegenomen, en machtig en rijk zijnde, begaf zich niet tot de koophandel, gelijk te voren, maar, van een bende van rovers en afzetters verzelt, tot roven, en overviel somtijts de reizigers, en somtijts de Karavanen, die niet wel verzien en geschikt waren. Somtijts roofde, stroopte en, plonderde hy d'omleggende gewesten, en toonde dat hy naar de dwinglandy over zijn eige volk trachtte; daar in hy voortvoer tot aan d' ouderdom van achtendartig jaren. Maar hy, zich noch niet sterk genoech ziende om met openbaar gewelt daar toe te geraken, nam de dekmantel van Profeet aan, van God gezonden om hen uit d'afgodendienst te trekken, en hen tot de ware godsdienst, en kennis van een enig God te brengen. Hy, Ga naar margenoot+ (te weten Mahomet) van een Ismaëlytsche vader, Hali genoemt, geteelt, en onder de Homeriten, of in | |
[pagina 40]
| |
't gelukkig Arabien geboren, pleegde 't ampt van Kamelen te geleiden; en men zegt dat hy een zeer arm man was, die, om zijn kost te winnen, zich zelf tot d'arbeit verhuurde, en zich in dienst van zekere machtige en rijke weduw begaf, Tagida genoemt, die hem gebruikte om haar kamelen te hoeden. Maar hy, met een schrander vernuft begaaft, geraakte zo diep in jonst by zijn meesteres, dat hy haar eindelijk troude, en van knecht meester wierd, en, zich op de reis naar Palestina begeven hebbende, verkeerde met de Joden en Christenen, en poogde iets van hen te leren. En vermits de begeerte en gratigheit van eer de verwaantheit van zijn ziel krachtiglijk dreef, gebruikte hy, de gelegentheit by 't hair vattende, een vreemde vond en middel, daar door hy de naam van Profeet verkreeg. Want hy, Ga naar margenoot+ van de duivel bezeten, en van de vallende ziekte geplaagt, wist zijn vrou (die grotelijks bedroeft was, om dat zy, van een edel geslacht gesproten, aan een arm man, dus van de quade geest geplaagt, gehuwt was) vroed te maken dat, als hy in zijn quaal viel, dit uit oorzaak der tegenwoordigheit van d'Engel Gabriël, die voor hem verscheen, gebeurde. In deze plaats, daar Mahomet woonde, was zeker Monik, die uit oorzaak van zijn valsch geloof zich daar onthield, en een grote vrient van deze vrou | |
[pagina 41]
| |
was, aan de welk zy de verborgentheit van haar geheim ontdekte. Deze Monik, de geest van deze vrou in de waan, die zy van haar gemaal had, bevestigen willende, zeide tot haar dat Mahomet een waar Profeet was, en dat hy aan yder Profeet een engel zond. Deze vrou, de redenen van deze bedriegelijke Monik gelovende, vertelde deze fabel aan andere eenvoudige lieden van haar lant, en deze lieden vertelden haar weêr aan anderen: in voegen dat de naam en 't gerucht van deze valsche Profeet onder de volken bekent en vermaart wierd. Hy dan, wetende dat men hem voor een Profeet hield en geloofde, bedacht enige schijn van naaukeurige en geheime dingen, die hy zeide van God ontfangen te hebben, met de welken hy lichtelijk 't eenvoudig volk bedroog en verleidde. Hy maakte ook een boek, vol van verdichtselen, bedroch en leugenen, dat hy aan zijn navolgers gaf, om onderhouden te worden; en in dezer voegen wierd te weeggebracht dat deze doling, zonder gront ontfangen, aangenomen, en in de harten en zielen der menschen ingedrukt wierd, niet door kracht der wonderdaden, maar eer door 't gewelt der wapenen. Hy was ondertuschen zwarelijk van de vallende ziekte geplaagt, Ga naar margenoot+ daar hy t'elkens inviel. Zijn gemalin wilde dieshalven van hem scheiden: maar hy bekoutte | |
[pagina 42]
| |
haar echter, met te zeggen dat zulks van 't wijn drinken quam; in voegen dat hy zich voortäan daar af onthield. Maar dewijl zijn quaal echter daarom niet verminderde, zo verdichtte hy dat 'et d'engel Gabriël was, die, als hy hem quam bezoeken, hem dus, in een diepe verruktheit, alle zijn gevoelen benam. In 't wechgaan van zijn quaal sprak hy gemenelijk deze woorden: In de naam van de goedertiere en barmhartige God, die sedert een inleiding voor alle de Hooftdeelen van zijn Alkoran wierden; daar hy enige gemene plaatsen, die hy te voren bedacht had, aanknoopte, als of hy hen terstont, door d'ingeeving van d' Engel, had ontfangen. In dezer voegen wierd allengs, by afgebroke stukken en brokken, zijn wet tezamen gezet, die geheel in Arabische rijm bestaat, van de welken de regels sommigen veel langer zijn, dan d'anderen, 't welk in de gedichten van alle talen gemeen is. Hy vergaderde dus in de tijt van tien jaren het meeste deel van dit schoon stuk werks, te Mecha, van daar hy gedwongen was heimelijk te vertrekken, en zich in ope lucht te begeven: in voegen dat hy 't overige t'Almedina volmaakte, en dit in de tijt van dartien jaren, die hy daar tot aan zijn doot bleef, want hy voegde 'r altijt iets aan, zo lang als hy leefde. Dit is d'oorzaak van dat voor sommigen van zijn Hooftdeelen te Me- | |
[pagina 43]
| |
cha, en anderen te Medina geschreven staat. Hy zegt echter dat hy zijn wet in een enige dag, Ga naar margenoot+ en op een andere plaats in een maant ontfangen heeft, en dat het niet een werk van de mensch, maar van God zelf, is: want alle schepselen, die ooit geweest hebben, of ooit zullen wezen, zullen nooit zodanig een werk konnen maken. Hy wierd eerst daar in geholpen, door twee Christenen, bedriegers, en, zwaerdemakers, slaven van een burger van Mecha, daar zy hun ambacht deden, die hem 't geen meêdeelden, dat hen van onze Schrift in geheugenis quam; en dit is d' oorzaak van dat 'er zo veel valsheden en strijdigheden in dit werk gevonden worden, vermits zy geen geletterde lieden waren, en toen geen boeken by hen hadden, naar de welken zy zich konden regelen. Maar hy kreeg sedert meer onderstant van een Nestoriaansche monik, Sergius genoemt, die om zijn Kettery uit Konstantinopolen derwaarts gevloden was: en dit veroorzaakt dat Mahomet de Nestorianen voor de besten en zuiversten van alle andere Christenen houd, om dat zy geen Godheit in Jesus Christus willen toelaten, 't welk het voornaamste is, daar Mahomet in zijn Alkoran naar doelt, die ook niets anders is, dan een vergadering van oude schriften, maar in hun naturelijke waarheit bedorven en geschonden. Mahomet dan hield deze Sergius zeer | |
[pagina 44]
| |
lange tijt in een hol by Mecha, in 't Arabisch Garhera, Heras hol, verborgen, daar hy hem t' elkens bezocht, tot dat hy daar eens door Hali, zijn kintskint, sedert de vierde van zijn nazaten, ontdekt en betrapt wierd, dien hy zweren deê dat hy zulks aan niemant openbaren zou. Het boek van Azear verhaalt dat dit geschiedde op dat hy zich daar strengelijk onthouden, en yverige gebeden aan de ware God des hemels doen zou: daar op hy 't meeste deel des tijts in verruktheit van geest geraakte, zo uit oorzaak van zijn vasten (zegt het voorgenoemde boek) als door zijn diepe bedenkingen, en door de schrik, die de glans van d'Engel Gabriel, in zijn koomst, veroorzaakte. Maar dit alles sproot uit zijn ziekte, die hem als zinneloos had gemaakt, in voegen dat hy als voor een botmuil geacht wierd. Hy vervoegde zich namaals by de Joden van Mecha, welkers overleveringen hem bequamer schenen tot het geen, daar hy naar trachtte, dan 't Christendom, tegen 't welk zy hem zo veel, als zy konden, aanhitsten. Men ziet ook dat hy in 't grootste deel van zijn wet en kerkgebaar tot hen genegen is, schoon hy hen verkeert en verandert: gelijk in hun besnijdenis, in hun gedurig wasschen, in 't verbod van 't eten van verkensvleesch, van bloet, van verstikt vleesch, of van 't geen, dat van de wolven gebeten of den | |
[pagina 45]
| |
afgoden geoffert is, en meer diergelijke waangelovigheden. Dit maakte hem aangenaam by de Ioden, en veroorzaakte dat hy zeer rijke Iodinnen troude, welkers middelen hem in zijn aanslagen zeer dienstig waren. En dewijl hy niet kon schrijven, ja misschien zwarelijk lezen, zo bestelden zy hem van de geleertste en schranderste mannen, die onder hen waren, om 't geen, dat hy voorspreeken zou, te vergaderen, en daar in 't geen, dat voor of tegen hun tegenstrevers kon strekken, te veranderen, by te voegen, verminderen, of wech te doen. D'eerste van hen was een Abdalla ben Sallem, die hem wel zeven jaren lang zijn schrijver verstrekte, en overäl zijn rijmen, zonder enige ordening verstrooit, vergaderde en verbeterde. Deze, 't meeste deel daar af vergadert hebbende, en ziende waar hy naar trachtte, te weten om zo wel de Joodsche, als de Christelijke wet om te werpen, en een nieuwe tusschen beiden op te rechten, week van hem, en was oorzaak van dat een groot getal van Ioden, zijn voorbeelt volgende, tegen hem opstonden. Maar hy vond middel om hem te vergelden, en deê hem, tot vergelding van zijn diensten, by nacht in zijn bed verworgen, en daar na zengen, op dat men geloven zou dat het vuur van de hemel hem, om zijn boosheit en lasteringen tegen de Profeet, verbrand | |
[pagina 46]
| |
had. Hy had noch veel andere Ioden tot medehulpers van zijn schriften, en onder hen Nehaban Mahanias zoon, en Chabin, de twee voornaamsten van hun Scholen, die hy eindelijk op gelijke wijze onthaalde; 't welk oorzaak was dat alle de Ioden hem geheel verlieten, en weêr tot hun vorige streek keerden. Hy, de vallende ziekte, Ga naar margenoot+ die hem dikwijls overviel, onderworpen zijnde, maakte den zijnen diets dat het verruktheden waren, die hem overquamen, als d' Engel Gabriël voor hem verscheen, vermits hy des zelfs glans niet verdragen kon, en zijn geest door des zelfs ingeevingen, terwijl zy te zamen spraken, opgetogen was. Deze zelfde ziekte was ook oorzaak dat hy zich van wijn onthield, om dat hy tot voedsel daar aan verstrekt, en dat hy door zijn wet ook de zijnen verbonden heeft geen wijn te drinken. Voorts, Mahomet, Ga naar margenoot+ door d' overdaat van spijs, en door zijn gedurige dronkenschap, een gebrek, dat hem dikwijls overviel, gemenelijk de vallende ziekte genoemt, gekregen hebbende, en ziende dat zijn gemalin zulks zwarelijk verdragen kon, verdichtte, om zich van deze schande te verlossen, dat hy de glans van Gabriël, Gods engel, die hem, in deze verruktheit leggende, geheime dingen openbaarde, niet kon verdragen, en bedekte dus dat 'et een ziekte was. Hou op, | |
[pagina 47]
| |
mijn waardste gemalin, zeide hy, van u te verwonderen: dit koomt my van Gods geest zelf, die my dus verrukt, toekomende dingen ingeeft, en, om met my te spreken, dikwijls tot my koomt. Zijn gerucht verspreidde zich ondertusschen; en hy wierd gemenelijk voor een Profeet uitgesproken; en dit wierd door een nieuwe vond, van zijn leermeester Sergius, (een Nestoriaan, en verloghende Monik, uit Konstantinopolen naar Arabia gevlucht, en by Mahomet zeer gemeensaam) vermeerdert. Want hy had een duif (die van deze listigste bedrieger de heilige Geest genoemt wierd) gewent haar aas en voedsel in zijn oor te halen; Ga naar margenoot+ en deze leugenachtigste fielt roemde dat deze eenvoudige vogel, zo dikwijls, als hy zijn aas uit d' oren haalde, Gods geheimste raden aan hem boodschapte. Toen hy, door 't overlijden van zijn gemalin, (die hem tot erfgenaam gestelt had) in rijkdom en achtbaarheit toenam, begon hy, met zijn leermeester Sergius, en met enige Ioden, die zich by hem hielden, en voornamelijk zeker Baheira, een nieuwe wet toe te stellen, met sommige dingen van de Ioden, en sommigen van de Christenen t'ontlenen; en hy bracht alle de wetten van deze nieuwe leer in een boek, d'Alkoran genoemt. En op dat deze bedrieger, door hoedanige listen en schandelijke vonden hy ook bedenken | |
[pagina 48]
| |
kon, dit volk, tot de buik en slaap genegen, bedriegen zou, zo voedde hy zekere stier op, die hy gewende van zijn handen alleen voeder t'ontfangen. Hy bond dit boek tusschen de hoornen van dit beest, en riep, in tegenwoordigheit van dit elendig en onnozel volk, deze stier met luide stem uit zijn verborge plaats. Toen hy alreê veel van deze goddelijke wetten uitgeroepen had, quam de stier onverwacht uitbarsten, en, veel menschen onderweeg neêrvellende, en deur 't midden van 't volk heen lopende, bracht dit boek, 't welk hy d'Alkoran genoemt heeft, en dat van dit beest tusschen de hoornen gedragen wierd, in handen van Mahomet, (die hy alleen verschoonde ) als van zijn opvoeder. Hy ontfing dit boek, als een gift, van de hemel gezonden, met grote eerbewijzing, en verklaarde terstont enige dingen daar uit aan 't volk. Hy maakte door deze vond zich zelf Koning, en Sergius Profeet: want de duif, by hem komende, bracht aan haar hals een brief, daar dit in geschreven stont: Dat de geen, die den stier 't juk op legt, Koning zy. Sergius dan, een juk brengende, gaf 't aan Mahomet, die 't met gemak den stier op lag. Hy wierd terstont van 't dwaze volk Koning genoemt, vermits zy oordeelden dat dit door goddelijke beschikking geschiedde; en dit Boek wierd ook aangenomen. | |
[pagina 49]
| |
D'oorzaak van zijn eerste vertoning in Arabia gebeurde dus. By Mecha was een vermaarde kerk, Ga naar margenoot+ door overvloejing van water bijna geheel verwoest. D'oversten van Mecha, begerende eendrachtiglijk deze kerk, daar veel kostelijkheit van gout, zilver, en dierbare gesteenten in was, weêr op te bouwen, kregen op de kust van Arabien een schip, met hout geladen, dat de Christe Koning van Egypten toebehoorde, die in Ethiopien een kerk had beginnen te bouwen: in voegen dat zy van dit hout de vervalle kerk, Alkahaba genoemt, weêr opbouden. En op dat deze kerk volbout zou zijn, was 'er aan een hoek een zwarte steen te zetten, die noch heden van d'Arabiers uit eerbiedigheit gekust word. Toen d'oversten van 't volk onëenig waren om wie deze steen tot volbouwing zetten zou, verdroegen zy eindelijk te zamen dat de geen, die eerst in de poort, Baysaba genoemt, verscheen, deze steen zetten zou. 't Gebeurde dat Mahomet eer, dan anderen, deur deze poort inquam; en zy verdroegen dat hy de zetter van de gezeide steen wezen zou. Hy, zijn mantel uistrekkende, dekte de steen, en, vier van de Koraxinen tot zich geroepen hebbende, bracht met hen de steen by 't werk, daar hy, als de messelaar, de zetter daar af was, terwijl zy alle zulks aanzagen, en dat voor een wonder hielden. Hy, toen | |
[pagina 50]
| |
vijfêndartig jaren oud zijnde, onthield zich sedert vijf jaren omtrent Mecha, en, predikende dat men niet meer dan een enig God aanbidden moest, was gedurig in twist met de genen, die van Korax geslacht waren, en d'afgoden aanbaden. Maar vermits zy hem in macht en vermogen overtroffen, dwongen zy hem uit Mecha naar Jatrib te vluchten. Hy trad, na verloop van vijf jaren, toen hy d'ouderdom van veertig jaren bereikt had, in Mecha, en verborg zich daar drie jaren lang, om zich een Profeet te tonen; en hy verdicht dat hem daar het boek, 't welk d'Alkoran genoemt word, van d'Engel gegeven is. En vermits Mecha toen noch ten meestendeel van de Koraxiners, afgodendienaars zijnde, ingehouden wierd, zo week hy, als ootmoediglijk toegeevende, naar zijn vlek Jatrib, en, sedert nieuwe krachten gekregen hebbende, trad binnen Mecha, en nam met kracht de genen gevangen, die van Korax geslacht waren, en hem tegenstonden. Hy dan, als heerschappy hebbende, zeide tot hen: Hoe zal ik met u handelen? Wel, zeiden zy, om dat gy milt en van onze lantgenoten zijt. Hy liet hen daar op terstont los; en zy hielden zich sedert ootmoediglijk onder hem. Hy, Ga naar margenoot+ d'ouderdom van veertig jaren bereikt hebbende, had alreê groot geloof, | |
[pagina 51]
| |
en enig vermogen verkregen. Want hy begon aan de slaven der Joden en Christenen, die Muselmans, dat is getrouwe Mahometanen wilde worden, vrijheit te geven, en veel diergelijke andere oproerige werken aan te vangen, en openbaar gewelt te bedrijven, om zijn wet te doen ontfangen. Ebochar, de machtigste man van Mecha, voegde zich ook aan zijn zijde, en gaf aan hem zijn dochter Axa ten huwelijk, schoon zy niet meer dan acht jaren out was. Deze was de bemintste en achtbaarste van alle zijn vrouwen, en een der voornaamste middelen der uitbreiding van zijn wet. Homar, een aanzienelijk man, diens dochter, Hajezan genoemt, hy troude, voegde zich meê by hem, gelijk ook Hanizaus, Alabez, Haly, en Zeid, met veel anderen, die een oploop te Mecha wilden verwekken, maar zy waren niet de sterksten, en men zou Mahomet gedoot hebben, zo men hem niet voor zot gehouden had. De zaken bleven in deze staat tien of twaalf jaren lang, in de welken altijt iets, doch zeer weinig, verkondigt wierd, maar alleenlijk met de mont, of met kleine stukken en brokken, daar af men van hant tot hant malkander afschriften gaf, terwijl 't geschrift zelf van zeven mannen, door hem daar toe gestelt, bewaart wierd. Een weinig na zijn verdrijving uit Mecha, van daar zy hun jaren beginnen te tellen, | |
[pagina 52]
| |
en van zijn vertrek te Medina, en t' Echesep, een kleine stat, daar by gelegen, nam hy opentlijk de naam van Profeet, en Gods Bode aan, en zeide dat hy 't zegel der Profeten, dat is de leste, en de volmaakte vervulling was, om dat na hem niemant meer zou komen. Hy begon zijn lering in 't zeshondertenzeventiende jaar onzer zaligheit te verkondigen; Ga naar margenoot+ en vijf jaren daar na wierd hy, door de dwaze waan van 't slecht volk van Arabien, Profeet verklaart. Maar de lieden van staat, en de genen, die verstandiger waren, verwierpen en veroordeelden deze lering, en banden de stichter daar af. Deze ban wierd van d'Arabiers Hegira, dat is vervolging, genoemt, van de welken zy hun jaren beginnen te tellen. Mahomet, om deze smaat vergramt, lokte by zich alle de rovers, (daar af Arabien van alle tijden overvloet heeft) misdadigen, en andere verlore lieden, met de welken hy de stat Jetreb won, en met vuur en staal de geburige gewesten roofde en plonderde. Hy won ook de steden van Mecha en Hunaïn, en, de stat Tarf belegert hebbende, wierd met verlies van daar gedreven. Na dat hy drie jaren lang in Arabien gestroopt had, Ga naar margenoot+ bevond hy zich zo machtig, dat in dit gewest geen Vorst noch Staat was, die hem tegenstant bood, ver- | |
[pagina 53]
| |
mits het volk, meer door waangeloof, dan door vrees van zijn wapenen aangelokt, zich gaerne onder zijn gehoorzaamheit begaf. Hier toe hielp hem grotelijks dat hy een duif gewent had in zijn oor, in 't welk hy enige kruimtjes deê, te komen pikken, en aan 't gemeen dietsmaakte dat 'et de heilige Geest, of een Engel was, die de heilige geheimenissen aan hem quam openbaren. Hy, Arabien ondergebracht hebbende, en daar voor Oppervorst aangenomen, wierd zo hoogmoedig, dat hy, de naam van Profeet en Gods bode aangenomen hebbende, naar de Koningen van Syrien, Egypten, Persien, ja ook naar de Kaizer te Konstantinopolen zond, om hen te vermanen tot zijn wet en lering aan te nemen; of anders dat hy door gewelt van wapenen hen daar toe dwingen zou. Hy, tien jaren lang, Ga naar margenoot+ tot aan zijn doot, die in 't drieënsestigste jaar van zijn ouderdom geviel, herwaarts en derwaarts trekkende, verspreidde 't vergift van zijn valsche lering, in 't begin van omtrent zestig rovers verzelt, met de welken hy weêr een poging op Mecha wilde doen. Maar zy wierden afgedreven; en hy was gedwongen zich in Jesrab, anders Yetrib, te vertrekken, daar hy 't overige van zijn wet, en ook zijn leven volëindigde. Deze stat kreeg dieshalven toen de naam van Me- | |
[pagina 54]
| |
dinah al Nabi, de stat van de Profeet, die zy noch behoud. Zy wonnen echter eindelijk de stat Mecha. Voorts, hy storf van 't zijdwee te Medina, daar hy door zijn Saipler, of leerlingen, in de tempel, ter rechte hant van d'autaar, in een torentje, begraven wierd. Zijn yzere kist hangt niet in de lucht, door middel van de zeilsteen, daar af, gelijk enigen verdicht hebben, de vloer, 't gewelf, en de wanden van de tempel gemaakt zouden wezen; maar hy legt in d'aarde, zonder enige pracht en kostelijkheit, schoon de Mahometanen jarelijks derwaarts in pelgrimagie gaan, om daar hun offeringen en gebeden te doen. Hy, door middel van zijn leringen, Ga naar margenoot+ in dit boek begrepen, de harten der Sarasijnen, met een onëindige menigte van Arabiers, aan zich verbonden hebbende, Ga naar margenoot+ tastte voortaan de wapenen tegen 't Roomsche rijk aan, niet met roven en afzetten, maar met openbare oorlog. Want Ptolemaeus van Luka schrijft dat het volk weêrspaltig gemaakt wierd, uit oorzaak van de dwinglandy, die de Romainen aan alle Arabiers en Sarasijnen pleegden, met hen onbehorelijke en onverdragelijke tollen en schattingen op te leggen, en dat Mahomet toen gelegentheit kreeg om 't volk oproerig te maken, en met zijn waangelovige leer te besmetten. Want als een groot getal van zijn | |
[pagina 55]
| |
aanhangers in de Romainsche heiren streden, wierd, toen de Kaizer Heraklius aan zijn krijgslieden soldy betalen, en giften schenken zou, den Sarasynen, soldy verzoekende, geantwoort: Daar is naauwelijks genoech om aan de Griek en Romain te geven; en deze bende der honden dart zo onbeschaamdelijk soldy eisschen. De Sarasynen, door deze antwoort, daar meê zy honden genoemt wierden, in gramschap ontsteeken, keerden terstont weêr naar Arabia, by Mahomet, en vervulden Syrien met een lopend gerucht, en histen hem, en d'andere Sarasynen lichtelijk tot d'oorlog aan: Want de Skenytsche Arabiers, in de Romainsche heiren geoeffent, wierden in deze tijt weêrspaltig en afvallig, om dat Heraklius hen soldy geweigert had. Zy, terstont in Syrien invallende, en niet zo zeer op hun eige krachten, als op d'onachtsaamheit der onzen steunende, trokken met vijandelijke wapenen naar Damaskus, dat zy veroverden, en vooreerst uitplonderden. Zy wydden daar na een treffelijke tempel aan Mahomet, als aan een God, en bewezen goddelijke eerbewijzingen aan hem, en ontfingen zijn godsdienst en wetten. Zy, sedert in getal toeneemende, traden in Egypten, en, door d'onderstant der geburige Arabiers geholpen, maakten zich met gemak meester van deze landen. De brant des oorlogs spreidde zich sedert wij- | |
[pagina 56]
| |
der uit. Want Mahomet, door de verwinning stout geworden, en ziende dat de Romainsche Kaizer zich niet repte, om 't ongelijk, hem aangedaan, te wreken, keerde d' oorlog tegen de geburige Persianen, voor de welken hy meest vreesde. Kosroês, in deze tijt over Persien heerschende, voerde de Turken, tusschen de klippen van de Kaukasus wonende, tegen deze Sarasynen. Van weêrzyden wierd met groot gewelt en dapperheit gestreden, en veel gewond, gevangen en gedoot. Mahomet, eindelijk in een zware neerlaag verwonnen, koos de vlucht, na dat hy van deze Turken, van welkers nakomelingen hy nu meest geeert en aangebeden word, een lelijke wond in 't aangezicht ontfangen had. De Persianen, Mahomet in de vlucht geslagen hebbende, konden door geen vermaningen noch dreigingen bewogen worden om de wet, die van d'opperste Profeet (gelijk zy zeiden) gemaakt wierd, aan te nemen: dieshalven d'Arabiers, door Mahomet aangestookt, de wapenen tegen de Persianen aantastten. De Persianen hadden, na Kofroës, tot hun Koning Syrochis, diens heerschappy geen jaar lang duurde, en 't Rijk aan zijn zoon Adhiseris overgaf, die binnen korte tijt verdelgt wierd. De Persianen verkozen dieshalven tot hun Koning Hormisdas, die in de strijt sneuvelde: in voegen dat | |
[pagina 57]
| |
zy, in d'oorlog verwonnen, lichtelijk ondergebracht wierden, en, toen Mahomets wet aanneemende, niet alleenlijk de heerschappy, maar ook de naam verloren. In 't zevende jaar der heerschappy van Kaizer Heraklius, Ga naar margenoot+ en in 't vijfde jaar van Sisebut, Koning der Gotten, begon Mahomet, veertig jaren out, en door de rijkdommen van de weduw, die hy getrout had, vermaart, en door de valsche wonderdaat van de steen van veel aangenomen zijnde, op grote dingen te denken, en weêrspannigheit tegen 't Roomsche Rijk te stoken. Hy, door heimelijke overredingen de volken aanhissende, vertoonde aan hen van hoe zwaar een dienstbaarheit zy gedrukt, en, door de gedurige schattingen uitgeput, van een gedurige armoede geplaagt wierden, en dat zy door hun blodigheit alleen onderworpen bleven, dewijl zy door gewelt en menigte de macht der Romainen konden verdrijven. Toen hy hen door zodanige redenen overreed had, gebeurde 't dat de Kaizer Heraklius zijn boden uitzond, om schatting op te halen. Maar Mahomet, met zijn deelgenoten, te voren hier af bericht, trok hen te gemoet, weigerde hen schatting, en, op zijn stoutheit steunende, doodde hen. Hy dan, zijn krachten vergaderende, poogde, somtijts in 't heimelijk, en somtijts in 't openbaar, naar verëisch van | |
[pagina 58]
| |
zaken, Syrien, Arabien en Mesopotamien, eer door bedroch, dan door dapperheit, tot zijn voorneemen te doen neigen, en histe de steden en vestingen zodanig aan, dat zy, 't juk der dienstbaarheit verwerpende, opentlijk weêrspaltig wierden. Heraklius droomde in deze zelve dagen, dat de muizen, uit d'aarde spruitende, aan de zomen van zijn klederen knaagden; en hy zond toen een machtig heir derwaarts met zijn broeder Theodorus. Maar zy, van Mahomets heir verwonnen, keerden weêr naar Heraklius, om een groter heir te vergaderen. Heraklius openbaarde toen aan Theodorus zijn broeder, 't gezicht der muizen, en, het getal der. krijgslieden weêr vervult hebbende, zond het heir der Romainen, onder zijns broeders beleit, tegen Mahomets macht. Maar de menigte der weêrspannelingen was zo machtig geworden, dat de Romainsche krijgslieden, voor Mahomets aangezicht vrezende, naar de stat Gabata weken, terwijl zy van 't heir der weerspannelingen achtervolgt wierden. Toen de strijt, en 't gevaar hier groter wierd, kreeg 't Roomsche heir de neêrlaag: Theodorus wierd gedoot; en d'anderen vergingen door 't zwaert, behalven zeer weinig, die met de vlucht, en in 't heimelijk wechquamen. Van die tijt af hebben de Sarasijnen 't Roomsche juk van hun halzen afgeschud. Zy, door de- | |
[pagina 59]
| |
ze grote verwinning opgeblazen, trokken terstont naar Damaskus, een edele en koninklijke stat van Syrien, in de welke de genen, die op de vrijheit merkten, die zy door hem verkregen hadden, hem tot Koning en vorst verkozen, en de setel van 't Rijk aan hem toestonden. Mahomet, Ga naar margenoot+ veel oorlogen met voorspoet en tegenspoet gevoert, Ga naar margenoot+ en veertig jaren in zijn dwalingen en schelmerijen geleeft hebbende, storf van vergift, dat hem in Arabia van zijn huisgenoten gegeven wierd, door de magen van zijn gemalin Gardigena, en een van zijn neven, toen hy van de lagen weêrgekeert was, die zy, met de kamelen der kooplieden uit Syrien reizende, tegen hem besteken hadden. Hy voorzeide dat hy, stervende, ten hemel zou gaan; en de zijnen, lang hier naar gewacht hebbende, waren eindelijk, door de vuilestank, gedwongen hem in een yzere kist te begraven, die hy in zijn leven tot zijn dootvat had doen maken; vermits hy de menschen meende te bedriegen, met zijn kist, van yzer zijnde, door de kracht van de zeilsteen, in 't gewelf van de kerk geplaatst, te doen optrekken, en als in de lucht te laten hangen. Maar de doot brak zijn handel af. Enigen schrijven dat hy vierëndartig, en anderen dat hy zevenëndartig jaren leefde, dewijl men verhaalt dat hy geboren wierd in 't vijfhondertvijfëntne- | |
[pagina 60]
| |
gentigste jaar na Christus geboorte, en in 't zeshonderttweeëndartigste jaar gestorven is. Maar anderen zeggen dat hy in 't vijfhondertzevenëntnegentigste jaar geboren, en in 't zeshondertzevenëndartigste jaar, of daar omtrent, gestorven is: want de merken der getallen veroorzaken veel diergelijke dolingen. Zijn graf, in Mecha, een stat van Persien, in een yzere kist geplaatst, word van de Turken, gelijk Jerusalem van de Christenen, om Christus graf, bezocht, en van alle d'oostersche landen geëert en aangebeden. Na dat 'er, sedert dat hy de heerschappy van 't Rijk te Damaskus aangenomen had, Ga naar margenoot+ tien jaren verlopen waren, wierd hy van de doot wechgerukt, en is in de hel begraven, in 't zeshondertzesenzestigste jaar na Christus geboorte. Wat de doot van deze afschuwelijke bedrieger aangaat, Ga naar margenoot+ hy word verscheidelijk verhaalt. Sommigen houden dat hy van de geraaktheit, en anderen van pijn in de darmen storf: sommigen zeggen in de stat Jetrib, en anderen te Mecha, van de welken de lesten bybrengen dat men noch heden zijn dootkist in de zelfde stat, in een ronde tempel toont, die aan hem gewijd is, en dat zijn kist in een ronde toren of kapelle in 't midden van deze kerk is, en in de lucht hangt, om dat zy van yzer is, en om dat in de vier hoeken van deze toren of kapelle zeilsteenen zijn, | |
[pagina 61]
| |
die d'eigenschap heeft van 't yzer naar zich te trekken. Zo veel is 'er af, dat de Turken naar Mecha, als naar een heilige plaats, in pelgrimagie gaan, en de genen, die haar vervullen, voor heilig houden. D'anderen beweren dat men zijn gebeente, in drie linne lakens bewonden, in de stat Jetrib toont, die om deze oorzaak Medina Talnabi, dat is de stat des Profeets, genoemt word; en dat de Turken hun pelgrimagie naar Mecha doen ter geheugenis van Abraham, die daar de tekenen van 't gebod liet, 't welk God aan hem gaf van zijn zoon t' offeren, en niet tot Mahomets eer. Hy, een groot getal van boelinnen onderhouden, en achtien vrouwen getrout hebbende, kreeg echter van hen niet meer dan een zoon, Kazin genoemt, en drie dochters, Fatema, Zeinebin, en Jonikultin. Schoon hy zich meester van Arabien gemaakt had, zo nam hy echter geen andere eernaam, als die van Gods Bode, gelijk men in de brieven ziet, die hy aan de Kaizer, en aan de Koningen van Persien schreef. Hy storf in 't tiende jaar van zijn Heerschappy, en 't zevenënzeventigste jaar van zijn ouderdom; en 't is aanmerkelijk dat God toeliet dat hy in zijn bed overleed, zonder enig teken van de goddelijke gramschap, die hem tot d'eeuwige pijnen in de helsche vlammen schikte, de- | |
[pagina 62]
| |
wijl de tijtelijke pijnen niet by de lelijkheit zijner afgrijsselijke misdaden konden vergeleken worden. Doch hy, den zijnen verzekert hebbende dat hy in de darde dag na zijn doot weêr verrijzen zou, wierd, vermits men zijn lighaam deze tijt lang onbegraven liet, ten deel van de honden, door de stank aangelokt, verscheurt. |
|