Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mahomets Leven;
| |
[pagina 2]
| |
toen hy zes jaren out was. Hy wierd dieshalven van zijn grootvader Abdulmutalib opgevoed, tot dat hy acht jaren bereikt had; want toen storf deze ook, in d'ouderdom van hondert en tien jaren: en van toen af wierd hy treffelijk van zijns vaders broeder, Abutalib genoemt, opgevoed. Toen hy veertig jaren bereikt had, Ga naar margenoot+ wierd hy (tot het Profetisch ampt) beroepen, op maandag, die de tweede dag van de maant des eerste Rabius was, in 't negenhonderttweeëntwintigste jaar van Alexander de Groot, dat het twintigste was des Rijks van Kosroës, de zoon van Hormisdas, die een zoon van Nusjerwan was. Ga naar margenoot+ De geen, die d'eerste in zijn profecy geloofde was Chadigja, de dochter van zijns vaders broeder, daar na zijn knecht Zeid, Hariths zoon; sedert Alis, Abutalibs zoon, alle van zalige geheugenis. Namaals quam ook tot hem Abubeker, met vijf anderen, die, van hem tot het Islamismum geroepen, alle hem gehoorzaam waren: hun namen zijn Otsman, Affans zoon; Zubeir, Awams zoon; Abdurrahman, Aufs zoon; Saad, Abuwakkas zoon; en Obeidalla, Algjarahs zoon: en deze negen hebben de voorgang tot het Islamismum gehad. In 't vierënveertigste jaar van zijn ouderdom openbaarde hy zijn beroep; Ga naar margenoot+ want hy nodigde te voren alleenlijk in 't hei- | |
[pagina 3]
| |
melijk tot het Islamismum. Hy, zijn beroep geopenbaart hebbende, beval in d'enige God te geloven, hem te dienen, en t'aanbidden, en verdelgde de dienst der afgoden, stelde de besnijdenis in, beval de vasten van de maant Ramadan, de vijf gebeden, de reinigheit, de pelgrimagie naar de Tempel van Mekka, en dat niemant bloet, gestorve vleesch, noch varkensvleesch zou eten, en vervolgde met oorlog de genen, die deze dingen niet onderhielden. By hem quamen ook veel Christenen, zo Arabiers, als anderen, die hy in zijn bescherming ontfing, na dat hy belofte van veiligheit aan hen gedaan had. De Joden, Mages, Heidenen, en anderen, die d'eed van getrouheit aan hem deden, verkregen ook van hem vryheit in 't geloof; doch echter op deze voorwaarde, dat zy tol en schatting zouden betalen. Hy beval ook de waarheit der Profeten en Apostelen, en der boeken, die aan hem gezonden waren, te geloven: ook dat Christus, Marias zoon, Gods Geest, des zelfs woort en Apostel was, en nam 't Euangelium, en Moises wet aan. Ga naar margenoot+ De Koraisiten wilden dit niet toestemmen, weêrstonden hem krachtiglijk, en zeiden hem hun vijantschap aan. Hy wierd dapperlijkvan zijns vaders broeder Abutalib geholpen, en verbood dat iemant met het zwaert by hem zou komen. | |
[pagina 4]
| |
In 't vijfde jaar geloofde Omar, Ga naar margenoot+ Alchittabs zoon, van zalige geheugenis, en bevestigde door zijn geloof d'andere Muslims. Daar waren toen negenëndartig, die geloofden, in voegen dat hy de veertigste was. In 't achtste jaar maakten de Koraisiten een plakkaat, dat de zonen van Hasjem geen verbont met de dochters van Almutalib zouden maken, noch zich met hen vermengen, en hingen dit plakkaat op in de Tempel van Mekka. In 't tiende jaar storf Abutalib, Ga naar margenoot+ die yverig in de Godsdienst der zijnen was, out over de tachtig jaren: en de Koraisiten wierden versterkt, en hun macht en hoop wies aan. In 't zelfde jaar trok de Profeet van heerlijke geheugenis uit naar Tajifa, Ga naar margenoot+ en nodigde des zelfs inwoonders tot het Islamismum; maar zy gehoorzaamden hem niet: en toen hy daar een maant geweest had, keerde hy weêr naar Mekka. Ga naar margenoot+ Hy troude in dit jaar tot gemalinnen de dochter van Abubeker de Rechtvaerdige, en Sewda, de dochter van Zamaa: en in 't twaalfde jaar quam 'er Mesra by. In 't dartiende jaar quamen tot hem zekere Awasen en Chazrazen, te weten drieenseventig mannen, Ga naar margenoot+ en twee vrouwen, die boven 't Islamismum noch d'eed van getrouheit aan hem deden: en uit dezen stelde hy twaalf tot Leeraars; en toen dezen weêr naar Medina gekeert waren, | |
[pagina 5]
| |
is des zelfs Islamismum onder haar stedelingen verspreid; en zy betoonden zich zijn helpers te wezen. Hy gebood in 't zelfde jaar de zijnen naar Medina te verhuizen, die alle derwaarts uitgetrokken zijn, behalven Abubeker en Alis, die by hem bleven. In 't veertiende jaar (zegt Abugjafar Tabarita van zalige geheugenis) verhuisde Muhammed, Ga naar margenoot+ van heerlijke geheugenis, naar Medina, en had by zich Abubeker de Rechtvaerdige, en Amar, de zoon van Kamra, Abubekers knecht. Abdalla, de zoon van Artakert, was de geen, die hen voerde. Ga naar margenoot+ Alis bleef noch drie dagen met zijn verlof, om zijn dingen te redden, en vervoegde zich daar na by hem. Hy quam te Medina 's maandags, (anderen zeggen des donderdags) die de twaalfde van de maant des eerste Rabius was, omtrent op de middag. Hy was ter herberg by Chalid Abiobius, de zoon van Zeid, tot dat hy zijn kerk en huis boude, daar hy sedert in verhuisde. En van dit jaar word het Teljaar van Hegira afgeleid, en is het vierënvijftigste jaar des ouderdoms van Muhammed van heerlijke geheugenis. In 't eerste jaar van de Hegira (zegt Abugjafar van zalige geheugenis) troude Alis, Ga naar margenoot+ de zoon van Abutalib, met Fatima. In 't zelfde jaar gaf Muhammed van heerlijke geheugenis, aan zijns vaders broeder | |
[pagina 6]
| |
Hamza een wit vaandel, (en dit was 't eerste vaandel, dat hy aan iemant gegeven heeft) en zond met hem dartig Muslims: maar hy rechtte niet veel uit. In 't tweede jaar geviel d'eerste en grootste strijt van Badra, Ga naar margenoot+ in de welk enigen van de dapperste Krijgsöversten der Koraisiten gedoot wierden, te weten op vrydag, de zeventiende dag van de maant Ramadan. Want hy had gehoort dat Abusofian, Hariths zoon, naar Syrien trok, met veel pakken, in de welken 't gelt der Koraisiten was, dat gerooft wierd: en Abusofian week naar Mekka. 't Getal der Muslims was driehondert en negentien, en dat van d'ongelovigen tusschen de negen hondert en duizent. De Muslims kregen d'overhant, en doodden zeventig mannen van d'ongelovigen, en vingen gelijk getal. Van de Muslims sneuvelden niet meer dan veertien mannen. In dit jaar zijn noch veel andere strijden voorgevallen. In 't darde jaar belegerde hy de Joden in hun burgten, Ga naar margenoot+ en bracht hen, door een beleg van vijftien dagen, zo verre, dat zy zich aan hem overgaven, en dat hy hen wechvoerde; en de Muslims roofden hun schatten en rijkdommen. Hy zond in 't zelve jaar een bende uit, om Kaab, Ga naar margenoot+ Alasrafs zoon, een Jood, diens grote vijant hy was, te doden. In dit jaar wierd ook, op de Sabbatdag, omtrent in 't mid- | |
[pagina 7]
| |
den van de maant Sjewal, Ga naar margenoot+ een strijd gehouden, en de berg by Medina ingenomen. 't Getal der ongelovigen was drie duizent voetknechten, by de welken twee hondert ruiters, drie duizent kamelen, en vijftien vrouwen waren; en hun Veltoverste was Abusofian, Hariths zoon. Maar 't getal der Muslims was duizent. De Muslims kregen wel in 't eerst d'overhant, maar wierden daar na van d'ongelovigen verwonnen, die zeventig van de Muslims doodden, onder de welken Hamza, Abdulmutalibs zoon, was. Deze dag was ongelukkig, in de welk Muhammed, van heerlijke geheugenis, zelf in de strijt was, en van Okbas, Abumugids zoon, Ga naar margenoot+ met een schicht getroffen wierd, die hem de voorste tanden aan de rechte zijde brak, en zijn onderste lip quetste. Abdalla, Sjehabs zoon, wondde hem ook in 't voorhooft. Zijn boventantvleesch wierd ook gewond; en twee van zijn voorste tanden vielen uit. Van d'ongelovigen wierden tweeëntwintig gedoot. In 't vierde jaar geschiedde de strijt der zonen van Nadir, Ga naar margenoot+ die Joden waren, en, hun vestingen verlaten hebbende, voorgenomen hadden buiten hun grenzen te trekken, en naar Chaibara reisden. Sommigen van hen weken echter naar Syrien. Mundir Saadaeus, Omars zoon, vervolgde hen tot aan de put van Muavia, met zeventig Mediners, die hen alle doodden, | |
[pagina 8]
| |
uitgezondert Kaab, Zeids zoon, die wechraakte. Ga naar margenoot+ In dit jaar wierd ook de leste strijt van Badra gehouden. In 't vijfde jaar voerde men d'oorlog van de Gracht. Ga naar margenoot+ Daar waren veel volken vergadert, te weten de Koraisiten, en de zonen van Koraidas, Nadir, Gatfan, en van Selim. D'Oversten van hen waren Habib Ahtabs zoon, Salam Abulhakiks zoon, en andere Joden. Ga naar margenoot+ Josef, Hariths zoon, was gekomen om de Koraisiten, en de genen, die hen volgden, met tien duizent mannen, te beleiden. Atibas Karareus, Hasans zoon, had het gebied over de Gatfaniten, en anderen. Selman de Persiaan ried dat men een gracht zou graven. Zy wierden van d'ongelovigen meer dan twintig dagen belegert. Naim, Masudas zoon, 't Islamismum omhelst hebbende, bracht met grote arbeit by de Gatfaniten te weeg, dat deze volken van d'onderlinge bystant afweken, en scheurde 't verdrach, dat tusschen hen, en de Joden gemaakt was. Zy vloden van daar, na dat 'er zes Muslims, en drie ongelovigen gedoot waren. Ga naar margenoot+ In dit jaar is ook d'oorlog der zonen van Koraidas gevoert, tegen de welken Muhammed uitgetrokken is, die hen vijfëntwintig dagen belegerde: en toen hun elende d'overhant genomen had, gaven zy zich over in handen van Saad, Maads zoon, die zwak van de wond was, de welk hy in de | |
[pagina 9]
| |
strijt van de Gracht ontfangen had. Deze ried dat men alle de mannen zou doden, en de jongens en vrouwen in gevangenis wechvoeren. Daar wierden dieshalven tusschen de zes en zeven hondert onthalst, onder de welken Hahib, Ahtabs zoon, was: en zy wierden in grachten gezet, die op de markt van Medina gemaakt waren. De Muslims deelden der zelver vrouwen, kinderen en middelen onder malkander: en Saad storf van deze wonde, die dagelijks erger wierd. In 't zeste jaar wierd in Hadicia het gebed ingestelt, Ga naar margenoot+ om de gezontheit te verkrijgen, en veel strijden gestreden, onder anderen de strijt van Mustalaks zonen, die hy in Safana ontmoette. Hy verstrooide en doodde hen, en voerde hun vrouwen en kinderen wech, onder de welken Gjuweira, Hariths dochter, was, die Muhammed van heerlijke geheugenis tot zijn gemalin nam, Ga naar margenoot+ voor de welke hy, in plaats van een bruitschat aan haar te geven, de gevangenen, die van haar maachschap waren, losliet. Ga naar margenoot+ In dit jaar geviel ook de strijt van Hadicia, zekere plaats by Mekka, op de weg, langs de welk men naar Gjudda gaat. Sedert wierd vrede gemaakt tusschen hem, en de Koraisiten, Ga naar margenoot+ te weten dat 'et geoorloft zou zijn tien jaren lang te ploegen. De genen dan, die onder Muhammeds verdrach en verbont wilde wezen, hebben zulks aan- | |
[pagina 10]
| |
genomen, en de geen, die 't met de Koraisiten wilde houden, voegde zich by hen; Ga naar margenoot+ doch op deze voorwaarde dat, zo iemant der Koraisiten, zonder verlof van zijn Overste, tot Muhammed overliep, deze aan hem weêrgezonden zou worden, maar indien iemant van de Muhammedanen, zonder des zelfs verlof, tot de Koraisiten overging, dat die niet aan hem weêrgezonden zou worden. Maar indien Muhammed met zijn krijgslieden in dat zelfde jaar weêrkeerde, en tot hen intrad, om daar drie dagen te blijven, zo zou hy daar met geen ander geweer in de scheê in treeden, dan een reizend man by zich heeft. Dit verdrach van 't bestant wierd door Sahl Amiraeus, Omars zoon, gemaakt, en van Alis, Abutalibs zoon, van zalige geheugenis, schriftelijk gestelt. Ga naar margenoot+ Hy, de jonst en toegenegentheit vetkregen hebbende, wierd ingehult onder een boom, die sedert uitging, om dat de vlieting van 't water, gelijk men zegt, hem ontnomen wierd.In 't zevende jaar nam Muhammed van heerlijke geheugenis een gestoelte voor zich; Ga naar margenoot+ en men zegt dat zijn gemalin tot hem zeide: Ik heb een zoon, die een timmerman is. Zal ik hem bevelen dat hy een stoel voor u maakt? Hy antwoordde ja; en de zoon maakte voor Muhammed een stoel van wilde Thamarisch, Ga naar margenoot+ of naar anderen van witte tamarisch, en bestont | |
[pagina 11]
| |
in twee trappen, en een zitplaats. Eer deze stoel gemaakt wierd, steunde hy, zijn reden in de Tempel doende, op een houte leunstok. Deze zetel duurde tot dat Muavias, Abusofians zoon, heerschte, die noch zes trappen daar by voegde; en sedert wierd hy niet verandert, en Otsman, Affans zoon, behing hem eerst met tapijten. In dit jaar geviel ook de strijt van Chaibar. Ga naar margenoot+ Muhammed won veel bolwerken, en wierd een Heer der rijkdommen en schatten, die daar in waren. Hy belegerde zeer fel en engelijk twee burgten, te weten Watiha en Selalima; en dit zodanig, dat zy weinig van hun ondergang af waren, en van hem verzochten dat hy beletten zou dat hun bloet gestort wierd, en dat zy in hun landen gelaten zouden worden, en dat hy (jarelijks) de helft van hun dadels zou ontfangen. Hy bewilligde hen dit, maar voegde 'r echter een voorwaarde by, namelijk, dat hy, als hy wilde, hen uitstoten zou. Toen 't gerucht hier af verspreid was, wilde d'inwoonders van Badra op gelijke wijze met hem handelen; 't welk hy ook toestemde. De Joden bleven ook onder de voorwaarden van dit verdrach, tot dat Omar, Alchittabs zoon, een wijl tijts geheerscht had, die, verstaan hebbende dat Muhammed van heerlijke geheugenis in zijn ziekte gezegt had dat 'er geen twee | |
[pagina 12]
| |
Godsdiensten tezamen in Arabia moesten wezen, hen daar uit verstiet. Ga naar margenoot+ Deze strijt van Chaibar geschiedde in de maant Muharram. In dit zelfde jaar bracht de Jodin Zeinaba, Alharits dochter, voor hem een schaap, met vergift besmet; en als hy iets daar af, om t'eten, genomen had, zeide hy: Zeker, dit lid wijst my aan dat het met vergift besmet is. In 't achtste jaar van de Hegira won hy Mekka: Ga naar margenoot+ Want de Koraisiten hadden 't verdrach gebroken. Muhammed trok tegen hen met tien duizent Muslims, tot dat hy te Marwuttahran quam. Abbas, Abdulmutalibs zoon, zijns vaders broeder, quam by hem, met Abusofian, Hariths zoon, en geloofde. Hy zeide dieshalven, de geen, die in Abusofians huis ingaat, zal zeker wezen. Ga naar margenoot+ De geen, die zijn deur sluit, zal zeker wezen, en de geen, die in de Tempel ingaat, zal zeker wezen. Hy quam binnen Mekka, zonder strijt te leveren; en al 't volk van deze stat geloofde, uitgezondert weinigen, die hy, met uitstorting van hun bloet, doden deê. Mekka wierd gewonnen op d'eenëntwintigste dag van de maant Radaman, en dit noch in rust en stilte, eer men gewelt gebruikte. In dit jaar geviel ook de strijt van Honaina, een zeer bekent dal. Want toen de Hawazins verstaan hadden dat Mekka gewonnen was, quamen zy te zamen by Melik, Aufs zoon, | |
[pagina 13]
| |
daar de Tsekifs, met hun gemalinnen en schatten, zich ook by voegden. Muhammed trok tegen hen, met twaalf duizent mannen. Ga naar margenoot+ Deze beide heiren vielen op malkander in 't dal van Honaina. D'ongelovigen kregen d'eerste verwinning: maar sedert kregen de Muslims weêr d'overhant, die hen in de vlucht sloegen, en alle hun schatten roofden. Deze roof bestont in zes duizent ossen, vierëntwintig duizent geiten, veertig duizent schapen, en vierduizent oncen zilver. In deze strijt wierden tnegentig mannen van de Tsekifs gedoot, en niet meer dan vier mannen der Muslims verslagen. Alle de gevange vrouwen, en de roof van Gjarana wierden te zamen vergadert, en hy trok wech tegen Tajifa, dat hy belegerde. Maar hy, sedert dit beleg verlatende, trok naar Gjarana, daar de gevange vrouwen der Hawazins waren, welkers gezanten by hem quamen, en verzochten dat hy hun gemalinnen uit jonst aan hen weêrgeeven zou, en zeiden daar by dat zy zijn moejen waren. Hy gaf hen dieshalven de keur van hun huisvrouwen en kinderen, en van hun schatten. Maar zy verkozen hun gemalinnen en kinderen, die hy aan hen weêr overgaf; en hy deelde hun schatten aan de Muslims uit. In 't zelfde jaar quam te Gjarana tot hem Melik, Aufs zoon, en geloofde. Hy herstelde dieshalven hem zijn goederen, en | |
[pagina 14]
| |
maakte Gajat, Afeds zoon, overste van Mekka. In 't negende jaar wierd de Tebucensche oorlog gevoert; Ga naar margenoot+ en (Muhammed) maakte vrede met de vorst van Dauma, en met de vorst van Eila, op deze voorwaarde, dat zy schatting zouden betalen. Toen hy omtrent tien dagen te Tebuk stil geweest had, vertrok hy naar Medina in de maant van Regjeb. Dit was zijn leste oorlog, in de welk Otsman, Affans zoon, duizent goude stukken aan 't heir uitreikte. In dit zelfde jaar hebben de Tajifs 't Islamismum omhelst, over de welken hy Otsman, Abulas zoon, stelde. Hy zond ook Abusofian, Harits zoon, die weêr een zoon van Sjuba was, om hun krijgsgereetschap te verwoesten. In 't tiende jaar quamen veel Arabiers by hem; Ga naar margenoot+ en de menschen namen 't Islamismum aan, en zijn woort wierd bevestigt. In 't zelfde jaar verliet hem de valsche Profeet Museilema, en zeide dat hy zijn medegenoot in 't Profetisch ampt was, Ga naar margenoot+ en de Jamames uit de zonen van Hanifas zijn hem gevolgt. In 't zelfde jaar reisde Muhammed van heerlijke geheugenis naar Mekka, daar hy op de tiende dag van Dulhiggia intrad; en toen hy de menschen geleert, en in de godsdienst onderwezen had, keerde hy weêr naar Medina. In 't elfde jaar openbaarde zich de val- | |
[pagina 15]
| |
sche Profeet Aswad Absites, Ga naar margenoot+ in 't gelukkig Arabia, en noemde zich zelf een Profeet. Ga naar margenoot+ Hy won Sanaam, Nazrana, en de heerschappy van Tajifa; en toen hy begon vermaart te worden, wierd hy van Fir Dailam in zijn huis gedoot. In dit zelfde jaar wierd Muhammed van heerlijke geheugenis, Ga naar margenoot+ door de doot wechgerukt: want toen hy van de reis naar Mekka weêrgekeert was, en tot aan d'achtëntwintigste dag van de maant Safar te Medina geweest had, begon hy ziek te worden; en hy beval aan Abubeker dat hy met het volk zou bidden; en zy deden zeventien gebeden. Hy storf op maandag, de twaalfde dag des maants van d'eerste Rabius, toen hy drieënsestig, of, naar anderen, Ga naar margenoot+ vijfënsestig jaren out was. Hy was schrander van vernuft, aangenaam van stem, en bezocht en ontfing de zijnen, gelijk zy hem bezochten en ontfingen. Hy verzorgde d'armen, prees de groten, verkeerde met de kleinen, en liet de geen, die iets van hem verzocht, niet zonder 't geen, dat hy verzocht, of zonder vriendelijke woorden van hem gaan. Zijn Schrijvers waren Otsman Affans zoon, Ga naar margenoot+ en Alis, Abutalibs zoon. Somtijts schreven Ubaharat Kaabs zoon, en Zeid Thebiths zoon ook voor hem. Hy gebruikte somtijts noch andere Schrijvers, die hy dan by hem had, namelijk Muavias | |
[pagina 16]
| |
Abusofians zoon, Ghalid Saïds zoon, die wêer Abulas zoon was, Alaus Hidramis zoon, en Chantalas Rabius zoon. Abdalla, Abusjerhs zoon, die van 't Islamismum afweek, en zich by d'ongelovigen voegde, heeft ook voor hem geschreven: Doch Otsman verzocht in de tijt van verwinning voor hem bevrijding van zijn straf, die Muhammed aan hem toestont, na dat hy besloten had des zelfs bloet te vergieten. Zubeir Awams zoon, en Gjehem Safwans zoon tekenden d'aalmoessen aan, Hadikas Semals zoon hield de rekening van d'inkomst der dadels, en Mugiras Sjuabas zoon, en Husein Jamans zoon schreven de vonnissen en bevelen op. Maar Abdalla, Arkams zoon, antwoordde op de brieven der Vorsten. Wat de rechters aangaat, Ga naar margenoot+ die in zijn tijt waren, hy stelde over d'eed Alis Abutalibs zoon, Maad van Medina Habals zoon, en Abumousas van Asjar. D'overste van zijn vergiffenis was Anis Meliks zoon, en Kais van Medina Saïds zoon, was overste van de bende der lijfwacht. Ga naar margenoot+ Zijn grootvaandel was wit, en zijn klein vaan zwart. In zijn zegel was geschreven: Ga naar margenoot+ Tot een dubbelde getuigenis. Bilal was zijn deurwachter. Ga naar margenoot+ Wat zijn Slotvoochden aangaat, toen hy storf was Gajat, Afeds zoon, Statsvoocht van Mekka; Alaus, Hidramis zoon, Statsvoocht van Bahraina ; Otsman, Abulas | |
[pagina 17]
| |
zoon, had het gebied over Tajifa; Omar Mahrumaeus, Abuommias zoon, had de voochdy over de dorpen Sanaa en Gjeneda; Chalid, de zoon van Saïd, die een zoon van Abulas was, had de heerschappy over de dorpen van 't gelukkig Arabia; Abusofian, Hariths zoon, over Gjuresja; en Alis, Minas zoon, had de voochdy over zekere streek van 't gelukkig Arabia. De Historieschrijver zegt: Ga naar margenoot+ Dewijl het Teljaar van Hegira de maanjaren aanmerkt, zo zullen wy verhalen en onderwijzen hoe veel zonnejaren daar af worden, om sedert Adam, van godvruchtige geheugenis, een rechte Tijtreekening tot aan deze tijt te hebben. Men verhaalt dieshalven dat Muhammed gestorven is na verloop van zes duizent een hondert en drieëntwintig zonnejaren, negen maanden en veertien dagen, na dat 'er van het Teljaar Hegira tien maanjaren en zeventig dagen verlopen waren, dat is negen zonnejaren, en elf maanden min een dag. Want d'eerste dag van Hegira was een donderdag, en de leste van zijn leven een maandag; die te zamen drie duizent zes hondert en veertien dagen uitmaken. De Geschiedboeken der Christenen melden dat hy tot de Christenen genegen, Ga naar margenoot+ en vriendelijk en zachtzinnig tot hen was: en dat, toen enigen van hen | |
[pagina 18]
| |
tot hem quamen, en veiligheit van hem verzochten, hy hen slechs schatting opgelegt, welgedaan, en op zijn woort ontfangen, en tot Omar gezegt heeft: Zeg tot hen dat wy hun zielen even hoog achten, als wy onze zielen houden, en hun rijkdommen in gelijke staat als d'onze, en hun toevallen gelijk met d'onzen stellen. Dit word verhaalt van de Schrijver des boeks Almuhaddeb, uit het welk de vermaarde Abuhanifa dit ter plaats, daar hy dit van een Muslim, een Christen dodende, handelt, te voorschijn brengt. Toen zeker voornaam man, een Christen zijnde, tot hem quam, stont hy op, en bewees eer aan hem; en hy, daar over van enigen aangesproken, antwoordde: Als een Vorst van enig volk tot u koomt, zo eert hem; en deze man is zeer groot onder zijn volk. Hy zeide ook: Doet wel aan de Koftiten van Egypten; want zy zijn van Maagschap en verbont aan u verbonden. Daar by, dat de geen, die een Christen verdrukt, in de dag des Oordeels hem tot tegenstrever zal hebben: en noch, de geen, die een Christen beledigt, beledigt my. |
|