in hun zielen. De boosheit is in hun hart ingedrukt, en zy zullen de geheimenissen van 't geloof niet begrijpen. De schoonheit van hun lighamen zal u niet mishagen, als gy hen ziet. Zy rechten zich op, als zy spreken, en schijnen een stuk houts, dat tegen een muur staat. Zy vrezen voor alle lopende geruchten, en zijn uw vijanden. Wacht u van hen; God zal zonder twijffel hen verdelgen. Hoe konnen zy zijn wet lasteren? Toen men tegen hen zeide: Koomt by de Profeet, hy zal aan God vergiffenis van uwe zonden verzoeken; zo schudden zy 't hooft, en vertrokken zich met verwaantheit. Ramp is over hen: 't zy gy vergiffenis voor hen verzoekt, of niet, God zal hen niet vergeven; hy bemint de bozen niet. Zy zeggen: Doet geen goet aan de genen, die deze Gods Profeet volgen, tot dat zy hem hebben verlaten. De schatten des hemels, en der aarde komen God toe; maar zy begrijpen 't niet. Zy zeggen: In dien wy weêr na de stat Medina keren, zo zullen wy de schaamte en schande daar uit verdrijven, en eer en grootheit daar in verheffen. In tegendeel, de grootheit, kracht en verwinning komen van God voort, van zijn Apostel, en van de genen, die in zijn wet geloven: maar d'ongelovigen kennen 't niet. O gy, die in God gelooft, uw rijkdom, en uw kinderen moeten u niet van zijn dienst af-