| |
57. 't Hooftdeel van 't Geschil, begrijpende tweeëntwintig regels, te Medina geschreven.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God heeft de reden van haar gehoort, die met u twistreedent over de daat van haar gemaal: zy heeft haar klachte aan hem gedaan. Hy verstaat alle uw redenen; hy verstaat en ziet alles. | |
| |
Niemant onder u zal ooit zweren dat hy zijn gemalin zo weinig, als zijn moeder, aanraken zal. Uw vrouwen zijn niet uw moeders; uw moeders zijn de genen, die u ontfangen en gebaart hebben. De genen, die dus spreken, betonen zich onheusch; maar God is goedertieren en barmhartig. De geen, die gezworen heeft, zijn gemalin niet aan te roeren, en haar bekennen wil, zal, tot voldoening van zijn eed, vryheit aan een slaaf geven, eer hy haar aanraakt; zulks is aan u bevolen: God weet al 't geen, dat gy doet. Indien hy geen vermogen heeft om een slaaf te verlossen, zo zal hy twee achtereenvolgende maanden vasten, eer hy haar aanraakt. Maar indien hy niet kan vasten, zo zal hy aalmoessen aan vijftig armen geven. Gy moet dus doen, indien gy in God, en in zijn Profeet gelooft: God heeft het dus bevolen, en grote pijnen voor de genen bereid, die tegen zijn geboden doen. De genen, die hem, en den Profeet ongehoorzaam zijn, zullen met schaamte en schande overtrokken worden, gelijk de genen zijn geweest, die in boosheit hen voorgegaan hebben. God heeft zijn geboden op aarde gezonden; de genen, die hen verwerpen, zullen in de dag, in de welk hy hen zal doen verrijzen, ruwelijk gepijnigt worden: hy zal al 't geen, dat zy gedaan hebben, tot hen zeggen; hy heeft 'er | |
| |
naauwe rekening af gehouden, maar zy hebben 't vergeten: hy ziet alles. Ziet gy niet dat al 't geen, 't welk in de hemelen, en op d'aarde is, hem toebehoort? Indien gy in 't heimelijk met uw drie vergadert zijt, hy is de vierde: zo gy vijf zijt, hy is de zeste: zo gy meer of min zijt, hy is altijt met u, waar gy ook zijt. Hy zal in de dag des Oordeels den menschen al 't geen zeggen, dat zy gedaan hebben: hy weet alles. Ziet gy niet het bedrijf der gener, aan de welken men de geheime vergaderingen verboden heeft? Zy keren weêr tot hun zonde, en doen 't geen, 't welk aan hen verboden was. Zy vergaderen heimelijk met boosheit, om tegen u aan te spannen, en om u ongehoorzaam te wezen: en als zy tot u komen, zo zeggen zy dat gy dingen spreekt, die God u niet ingegeven heeft te zeggen. Zy weten in hun zielen dat God hen van hun redenen zal straffen, en dat zy alle naar de hel, daar zy bescheiden zijn, zullen gaan. O gy, die gelooft, maakt geen heimelijke vergadering, om God te vergrammen, om tegen zijn Profeet aan te spannen, en om hem ongehoorzaam te wezen. Vergadert te zamen, om deuchdelijke werken te doen, en om God te dienen. Heb zijn vrees voor ogen. Gy zult eens voor zijn goddelijke Majesteit vergaderen, om geoordeelt te worden. De heimelijke verga- | |
| |
deringen komen van de duivel voort, om de vromen te bedroeven: hy doet hen geen quaat, dan door Gods toelating. Alle de gelovigen moeten zich aan zijn goddelijke wil overgeven. O gy, die gelooft, als gy met de Profeet vergadert, en als men tot u zegt dat gy mildelijk zult geven, zo geeft mildelijk: God zal zijn genade aan u meêdeelen: als men tot u zegt, dat gy opstaan zult, zo staat op; God zal alle ware gelovigen opheffen, die onder u zijn, en de geleerden enige trappen boven d'anderen stellen. Hy weet al 't geen, dat gy doet. O gy, die gelooft, als gy gezint zijt enig geheim aan de Profeet t'openbaren, zo zegt het hem met waarheit: gy zult goet daar af verkrijgen; en hy zal u reinigen. Indien gy vreest uw geheim aan hem te zeggen, zo zal God zijn genade niet aan u geven. Doet uw gebeden ter gestelde tijt, deelt de Tienden uit, en gehoorzaamt God, en zijn Profeet: God weet al 't geen, dat gy doet. Ziet gy niet de genen, die zijn wet verlaten hebben? De gramschap van zijn goddelijke Majesteit is op hen gevallen. Zy zijn verscheide van gevoelen in hun leugen, en weten wel dat zy liegen: maar hy heeft een grote straf voor hen bereid, uit oorzaak van hun lasteringen. Zy hebben hun geloof verborgen, en zijn afgeweken. Zeker, hy heeft strenge straffen voor hen bereid: hun goederen en kin- | |
| |
deren zullen hen niet van zijn gramschap konnen bevrijden. Zy zullen in 't helsche vuur gestort worden, daar zy eeuwiglijk zullen blijven. Gedenk aan de dag, in de welk hy hen zal doen verrijzen. Zy zullen voor u zweren, gelijk zy zweren, dat zy in zijn wet gelooft hebben. Zy zeggen dat zy goet doen, en zijn leugenaars. De duivel heeft hen vooringenomen, en hen Gods woort doen vergeten: de genen, die hem volgen, zijn verlore lieden. De genen, die Gods wil, en die van zijn Profeet tegenstreven, zijn van de duivel verwonnen. God heeft in de Schriften gezegt: Gy zult geen verwinning op my, noch op mijn Profeet verkrijgen. Hy is almachtig, en altijt verwinner. Gy zult niemant der gener vinden, die in zijn wet, en in de dag des Oordeels geloven, de welk de geboden van zijn goddelijke Majesteit, en de genen van zijn Profeet niet naaukeuriglijk onderhoud, schoon hun vaders, kinderen, broeders, en hun makkers tegen hen zijn. God heeft het geloof in hun hart ingedrukt: hy heeft hen door zijn geest versterkt, en zal hen in tuinen doen ingaan, daar veel vloeden vloejen, en daar zy eeuwiglijk zullen blijven. Hy zal van hun gehoorzaamheit voldaan, en zy van zijn genade vernoegt wezen. De genen, die zijn geboden gehoorzamen, zullen zalig zijn.
|
|