| |
56. 't Hooftdeel van 't Yzer, begrypende negenëntwintig regels, te Medina geschreven.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Al 't geen, 't welk in de hemelen, en op d'aarde is, verheft Gods heerlijkheit; hy is almachtig en wijs. Het koninkrijk der hemelen, en der aarde behoort hem toe. Hy geeft het leven, en de doot aan de geen, die 't hem goetdunkt. Hy is zonder begin, en zonder einde. Hy weet al 't geen, 't welk van de menschen geopenbaart, en verborgen gehouden word; hy weet alles. Hy heeft de hemelen en d'aarde in zes dagen geschapen, en zit in zijn zetel. Hy weet al 't geen, dat in d'aarde ingaat, en dat daar uitkoomt. Hy weet al 't geen, dat van de hemel afdaalt, en al 't geen, dat derwaarts opklimt. Hy is by u, waar gy ook zijt, en | |
| |
ziet al 't geen, dat gy doet. 't Koninkrijk der hemelen, en der aarde behoort hem toe; en alle dingen gehoorzamen hem. Hy doet de nacht op de dag volgen, en weet het geen, dat in 't hart der menschen is. Gelooft in God, en in zijn Profeet. Besteed in goede werken een deel der goederen, die hy aan u gegeven heeft, en hy zal noch meer aan u geven. Doet mildelijk goet aan de genen, die in zijn wet geloven. Waarom zult gy niet in God, en in zijn Apostel geloven, die de geboden van uw Heer aan u leert ? Gy hebt hem belooft zijn wet t'omhelzen. Hy heeft zijn geboden zijn dienaar ingegeven, om u uit de duisternissen te doen vertrekken, en in 't licht te geleiden; hy is goedertieren en barmhartig. Wie belet u enige kosten tot zijn verheerlijking te doen. D'erffenis der hemelen, en der aarde behoort hem toe. De genen, die voor de verovering van Mecha enige kosten tot zijn dienst gedaan hebben, zijn niet gelijk in verdienste met de genen, die gestreden hebben om deze stat te veroveren. Zy staan op een veel hoger trap dan de genen, die niet gestreden hebben, en zullen van zijn goddelijke Majesteit beschermt worden. Hy belooft het Paradys aan de vromen, en weet al 't geen, dat gy doet. Wie zal enig aalmoes aan hem lenen? Hy zal zijn goederen vermeerderen, en een grote vergelding aan | |
| |
hem geven. Gedenk aan de dag, in de welk gy de genen, mannen en vrouwen, die mijn geboden gehoorzaamt hebben, zult zien, met een licht, dat voor hen zal gaan. Men zal tot hen zeggen: Heden word aan u geboodschapt dat gy in tuinen, daar in veel vloeden vloejen, en daar in gy d'opperste gelukzaligheit zult vinden, ingaan, en eeuwiglijk blijven zult. Gedenk aan de dag, in de welk de bozen tot de ware gelovigen zullen zeggen: Aanschout ons, keert uw gezicht naar ons; op dat wy een weinig van uw licht scheppen: zy zullen tot hen zeggen: Keert weêr te rug, om licht t'eisschen. Daar is een plaats tusschen beide, die een verborge deur heeft; zy is vol genade en rust voor de goeden, en buiten van elende voor de bozen omringt. Zy zullen de goeden roepen, en tot hen zeggen: Waren wy niet van uw godsdienst? De goeden zullen antwoorden: Ja, maar gy hebt door ongehoorzaamheit uw zielen verraden, en gy hebt van Gods wet getwijffelt. Uw lasteringen hebben u tot aan d'uur van uw doot verwaant gemaakt. De duivel heeft u opgeblazen doen worden, en u tegen de geboden van zijn goddelijke Majesteit doen opstaan. Heden is 'er geen genade noch verlossing voor u. 't Helsche vuur is de woning der bozen: ô hoedanig een woning! De genen, die in God geloven, | |
| |
hebben geen verdriet van hun hart te vernederen in 't gedenken van d'Alkoran, en van de waarheit, die daar in begrepen is. Zy zijn niet gelijk de genen, die voormaals kennis van de geschreve wet hebben gehad. Zy bleven lange tijt zonder Profeten, hun harten verhardden, en 't grootste deel onder hen was boos. Weet dat God het leven aan d'aarde, na haar doot, geeft. Wy hebben de geheimenissen van 't geloof aan u geleert; gy zult hen misschien begrijpen. God zal de weldaden, die de goeden aan hem lenen, vermeerderen, en een grote vergelding aan hen geven. De genen, die in God, en in zijn Profeet geloven, zijn vrome lieden. De martelaars zullen van God vergolden worden, en van licht overdekt wezen: en de bozen, die zijn geboden ongehoorzaam zijn, zullen voor eeuwig verdoemt worden. 't Leven van deze werrelt is niet dan ydelheit, spel, bedroch en verwaantheit. D'overvloet der goederen en kinderen is gelijk de regen: de bozen zijn verwondert van de planten, die zy voortbrengt, die eindelijk verwelken en geel worden, en daar na geheel uitdrogen. De bozen zullen grote pijnen gevoelen, en de goeden Gods barmhartigheit genieten. 't Leven van deze werrelt is niets, dan stoffe van hoogmoed. Verzoekt vergiffenis van God. 't Paradys, zoruim als de hemel en | |
| |
d'aarde, is voor de genen bereid, die in zijn goddelijke Majesteit, en in zijn Profeet geloven; 't is een onmetelijke genade, die hy aan de geen, die 't hem goetdunkt, bewijst. Al 't quaat, 't welk gy op aarde in uw goederen, en in u zelven lijd, staat in een boek geschreven, eer 't u overkoomt; dit is zeer licht voor God, op dat gy u niet bovenmaten in uw quellingen zoud bedroeven, noch bovenmaten in uw vreugden verheugen. God bemint de verwaanden niet: hy heeft niet te doen met de gierigaarts, die de gierigheit het volk aanprijzen, en van hun plicht afwijken. Men is lof aan hem schuldig; men is in alle plaatsen lof aan hem verplicht. Zeker, wy hebben onze Boden, met onze bevelen, en de geschriften met hen gezonden, en daar by de schaal, op dat het volk met goed gewicht zou wegen. Wy hebben 't yzer aan de menschen gegeven; het veroorzaakt groot quaat, en groot goet in de werrelt. God kent de genen, die met yver voor zijn wet, en voor zijn Profeet strijden, zonder hem te zien; hy is sterk en almachtig. Wy hebben Noah en Abraham gezonden, om 't volk t'onderwijzen, en de Schrift aan hun geslacht geleert. Sommigen volgden de rechte weg, en veel waren onze geboden ongehoorzaam. Wy zonden na hen onze Profeten en Apostelen, en Jesus, Marias Zoon, en leerden | |
| |
't Euangelium aan hem. Wy stelden de heusheit, goedertierentheit, en kuisheit in 't hart der gener, die hem volgden. Wy hebben hen niet geboden d'ongehuwde staat t'onderhouden; maar zy hebben haar zelven bewaart, uit oorzaak van de begeerte, die zy hadden, om God te behagen. Zy hebben hun wet niet, gelijk zy behoorden, onderhouden. Veel waren ongehoorzaam; en wy hebben de genen onder hen, die geloofden, vergolden. O gy, die in Jesus gelooft, vreest God, en gelooft in zijn Profeet; gy zult dubbelde vergelding van Gods barmhartigheit hebben. Hy zal u uwe zonden vergeven; hy is goedertieren en barmhartig. Ik leer deze dingen aan u, op dat de genen, die voormaals de geschreve wet ontfangen hebben, bekennen dat zy op Gods genade niet vermogen. Hy geeft haar aan de geen, die 't hem goetdunkt: zeker, zy is onmetelijk.
|
|