roepende, en haar aangezicht slaande, naderde, en zeide: Een oude onvruchtbare vrou baart geen kint. Zy zeiden: de zaak zal gebeuren gelijk wy gezegt hebben. Uw Heer beveelt het geen, dat hy wil, en weet alles. Abraham zeide tot hen: O Gods boden, wat is uw voorneemen? Zy antwoordden: Wy zijn van Gods wegen gezonden, om de steden, van boze menschen bewoont, te verdelgen, en om op hen vurige stenen te werpen, op de welken de namen der gener, die zy treffen zullen, geschreven zullen wezen. Wy zullen alle de vromen, die onder hen zijn, daar uit doen vertrekken, zo wy niet meer dan een huisgezin, dat vroom is, daar in vinden. Wy zullen daar aan de nakomelingen een voorbeelt voor de genen laten, die vrees van de helsche pijnen hebben. Moises is een bewijs van onze almachtigheit. Wy hebben hem, met klare en verstanelijke redenen, aan Farao gezonden. Hy heeft mijn geboden veracht, en gezegt dat Moises een tovenaar, en een bezete mensch was. Maar wy overvielen hem, en deden de zijnen, tot zijn grote ongeneucht, in de zee verdrenken. Aad is een voorbeelt van onze almachtigheit. Wy zonden tegen deze bozen een geweldige wint, die hen verdelgde. Temod, met de zijnen, is een voorbeelt van onze almachtigheit. Zy verhovaerdigden zich, en verhieven zich tegen de geboden van