| |
45. 't Hooftdeel van Hekaf, begrijpende vijfendartig regels, te Mecha geschreven.
Hekaf is een dal in 't lant van Liemen, op de grenzen van Arabien. Bezie Gelaldyn, en 't boek, Kitabel tenoir genoemt.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God is zeer voorzichtig, en zeer wijs. Dit boek is van d'Almachtige en wijze gezonden. Wy hebben de hemelen en d'aarde, en 't geen, dat tusschen beide is, tot bewijs van onze eenheit en almachtigheit geschapen, en aan yder ding een juiste en bepaalde tijt gestelt. Indien d'ongelovigen van 't geen, dat men aan hen verkondigt heeft, afwijken, zo zeg tot hen: Hebt gy d'afgoden aangemerkt, die gy aanbid? Toont my 't geen, dat zy op aarde geschapen | |
| |
hebben. Zijn zy Gods medegenoten in de schepping der hemelen? Brengt my een boek by, dat voor d'Alkoran van de hemel is gezonden, en 't welk, gelijk d'Alkoran, 't geen begrijpt, dat van de lering der gener, die voor ons geweest zijn, overgebleven is; wy zullen zien of gy waarachtig zijt. Wie is meer afgedwaalt, als de geen, die de dingen aanbid, de welken zijn gebeden niet konnen verhoren, noch hem in de dag des Oordeels beschermen? In deze dag zullen d'ongelovigen malkanders vijanden wezen; en d'afgoden zullen de genen niet kennen, die hen aangebeden hebben. Toen zy d'Alkoran hoorden lezen, zeiden zy, dat hy de waarheit in zich begreep, en toen men hen beval hem t'onderhouden, zeiden zy, dat hy niets, dan tovery, was. Zullen zy zeggen dat gy hem verdicht hebt? Zeg tot hen: Indien ik hem verdicht heb, zo zult gy my niet van Gods straffing konnen bevrijden. Hy weet al 't geen, dat in dit boek is; 't is genoech dat hy 'er een getuig tusschen u en my af is: hy is goedertieren en barmhartig. Zeg tot hen: Ik ben niet d'eerste Profeet noch d'eerste Apostel, die van God gezonden is. Ik weet niet wat God van u, en van my bevelen zal: ik doe niets, dan 't geen, dat hy my ingegeven heeft: en ik ben gezonden om de helsche pijnen te verkondigen. Hebt gy aangemerkt in | |
| |
welk een staat gy wezen zult, zo d'Alkoran van God gezonden is? Gy hebt hem verworpen: maar een der kinderen van Israël is getuig dat hy van Gods wegen gezonden is, en heeft in zijn goddelijke Majesteit gelooft. Gy zijt echter hovaerdig geworden; God geleid de hovaerdigen niet. D'ongelovigen zeggen tot de gelovigen, zo d'Alkoran iets goet was, gy zoud ons niet voorgaan in hem t'onderhouden: hy zal u niet op de weg der zaligheit geleiden; hy is niets, dan een oude fabel. Moises boek, dat voor hem gekomen is, leert de rechte weg, en Gods wil. Zeg tot hen: d'Alkoran bevestigt de Schriften, die voormaals aan de genen, de welken voor ons geweest hebben, gezonden zijn. Hy is in d'Arabische taal: hy verkondigt de helsche pijnen aan d'ongelovigen, en boodschapt de vreuchden van 't Paradys aan de vromen. De genen, die geloven dat God hun Heer is, en hem gehoorzamen, hebben niets te vrezen: zy zullen geen druk in de dag des Oordeels gevoelen; en zy zullen 't Paradys, tot vergelding van hun goede werken, genieten. Wy hebben aan de mensch bevolen vader en moeder t'eren, en hen goet te doen. Zijn moeder draagt hem met kommer, baart hem met pijn, zuigt hem dartig maanden lang, en draagt zorg voor hem, tot dat hy zich zelf kan bestieren, en tot een bescheide ouderdom is gekomen. Hy zegt | |
| |
dan: Heer, geef my in, dat ik dankbaar van de genade ben, die gy aan mijn vader, en aan my bewezen hebt: indien ik wel doe, 't zal u aangenaam wezen. Draag zorg voor mijn geslacht; ik vertrou op u, en wil uw geboden gehoorzamen. Hun gebed zal verhoort, en hun zonden zullen hen vergeven worden; en zy zullen de geneuchten van 't Paradys, dat voor de vromen bereid is, genieten. De geen, die onheuschelijk tot zijn vader en moeder spreekt, en uit spot tegen hen zegt: Zult gy my noch eens, na mijn doot, ter werrelt brengen, en uit het graf doen te voorschijn komen? daar zijn voormaals veel gestorven, die niet weêrgekeert zijn; zal van God gestraft worden. Zijn vader en moeder zullen bystant van zijn goddelijke Majesteit verzoeken, en zeggen: Mijn kint, ramp is met u; geloof in God, en in de verrijzenis: Gods woort is onfailbaar. Indien hy antwoord dat het niet, dan een oude fabel is, zo zal hy Gods straf gevoelen. 't Woort van zijn goddelijke Majesteit zal tegen hem volvoert worden, gelijk het tegen de genen volvoert wierd, die in de boosheit hem voorgegaan zijn. De duivelen zullen zo wel, als de menschen, verdoemt wezen, doch naar verscheide trappen van straffingen. Hy zal hen naar hun verdiensten straffen, en hen geen ongerechtigheit aandoen. Men zal tot de bozen, die van 't helsche vuur willen af- | |
| |
wijken, zeggen: Gy hebt uw geluk verdreven, toen gy in de werrelt leefde. Men heeft uw straf tot aan deze tijt uitgestelt. Gy zult heden in dit vuur gestraft worden, uit oorzaak van uw verwaantheit en misdaden. Gedenk aan de broeder van Aad, die de helsche pijnen in 't dal Hekaf verkondigde. Zijn woorden wierden in zijn tijt verstaan, en zijn tot aan de nakomelingen gekomen; te weten, aanbid niets, dan een enig God, indien gy anders doet, zo vrees ik de dag des Oordeels voor u. Zy antwoordden hem: Zijt gy gekomen om ons te beletten onze goden aan te bidden? Vertoon, zo gy waarachtig zijt, aan ons de pijnen, die gy ons verkondigt. Hy zeide: God weet in welke tijt hy u straffen zal. Ik verkondig aan u het geen, 't welk my geboden is aan u te verkondigen: maar ik zie dat gy hardnekkig zijt. Toen zy een zwarte wolk zagen komen, die hun woonplaats naderde, zeiden zy: Ziet daar een wolk, die ons regen geven zal. In tegendeel, 't is de straf, die gy verzocht hebt. Hy is vol van een geweldige wint, die u, door Gods bevel, verdelgen zal. Des morgens vond men de huizen leeg van hun inwoonders; zo straft God de bozen. Gy bewoont de plaatsen, die zy bewoonden. Zy hadden harten, ogen en oren; maar hun harten, ogen en oren waren hen onnut. 't Quaat, 't welk zy veracht hebben, | |
| |
is hen overgekomen toen zy verwaarloosden Gods geboden te gehoorzamen. Wy verdelgden al 't geen, dat omtrent Mecha is, en deden d'uitwerkingen van onze almachtigheit blijken: haar inwoonders zullen zich misichien bekeren. D'afgoden, die zy aanbaden, en de genen, aan de welken zy offerden, konden hen niet bewaren: in tegendeel, zy hebben hen verlaten, uit oorzaak van hun lasteringen. Gedenk dat wy aan u duivelen zonden, die d'Alkoran wilden horen lezen. Toen zy u hoorden, zeiden zy: Luistert, hy begint; en toen gy geëindigt had, zijn zy van daar met grote vrees weêrgekeert, en zeiden tot hun makkers: Wy hebben een boek horen lezen, het welk, na Moifes boek, van de hemel gezonden is: het bevestigt d'oude schriften, leert de waarheit, en geleid het volk op de weg der Zaligheit. O volk, hoort de geen, die u tot Gods wet, en tot d'onderhouding zijner geboden roept; gelooft in hem, God zal u uwe zonden vergeven en u van de helsche pijnen bevrijden: De genen, die hem niet zullen horen, zullen de straffing van hun misdaden niet ontgaan, en in de dag des Oordeels van bescherming berooft wezen. Zodanige lieden zijn van de weg der zaligheit afgedwaalt. Aanmerken zy niet dat God, die de hemel, en d'aarde geschapen heeft, geen moeite heeft gehad in hen te scheppen? | |
| |
dat hy de doot en 't leven kan geven? en dat hy almachtig is? Gedenk aan de dag, in de welk d'ongelovigen van 't helsche vuur zullen willen wijken. Men zal tot hen zeggen: Zijn de pijnen, die men aan u verkondigt heeft, niet waarachtig? Zy zullen ja Heer zeggen. Men zal dan weêr tot hen spreken: Smaakt dan de pijnen, die gy door uw boosheit verdient hebt. Volhard, gelijk de Profeten, die voor u zijn geweest, volhard hebben. Weest niet ongeduldig om de straf der ongelovigen te zien: zy zullen haar zien, als zy zullen verrijzen, en geloven dat zy niet dan een uur in hun graven hebben geweest. Dit is 't geen, 't welk God gebied te verkondigen. Hy zal alleenlijk de genen verdelgen, die zijn geboden ongehoorzaam zijn.
|
|