Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 547]
| |
42. 't Hooftdeel der Verçiering, begrijpende negenëntachtig regels, te Mecha geschreven.Ekteri noemt dit het Hooftdeel van 't Gout.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God is voorzichtig en wijs. Ik zweer by 't boek, 't welk leert wel te doen, en dat wy in d'Arabische taal hebben gezonden. Gy zult misschien d'Alkoran verstaan; hy is in onz oorspronkelijk boek, dat grootächtbaar is, en geheimenissen in zich begrijpt, geschreven. Zal ik, zo gy boos zijt, het boek der zaligheit voor u verbergen? Hoe veel Profeten en Apostelen hebben wy in de voorgaande eeuwen gezonden, die van d'ongelovigen veracht wierden? Maar wy hebben de machtigsten onder hen verdelgt; en zy zijn alle in de straf van hun voorgangers gevallen. Zo gy hen vraagt wie de hemel en d'aarde geschapen heeft, zy zullen zeggen dat het d'Almachtige is, die alles weet. Wie heeft d'aarde onder u uitgestrekt? Wie heeft de wegen opgerecht, om u te geleiden? 't Is God; hy doet in uw noot de regen van de hemel vallen, en de dode, dorre en droge velden daar door weêr levendig worden: Zo zullen de doden ook uit de graven komen. Hy is 't, die al 't geen, 't welk | |
[pagina 548]
| |
in de werrelt van verscheide aart en geslacht is, en de schepen en beesten, om u te dragen, geschapen heeft. Gedenk aan de genade van uw Heer. Zegt: Gelooft zy de geen, die ons deze dingen geschapen heeft: wy hadden geen vermogen van hen te scheppen. Zy zullen alle weêr voor de Heer verschijnen, om geoordeelt te worden. D'ongelovigen hebben God in veel delen gedeelt. Zeker, de geen, die zegt dat 'er veel goden zijn, is een goddeloze. Heeft hy u bevolen te zeggen dat d'engelen, die hy geschapen heeft, zijn dochters zijn, dewijl hy zonen aan u geeft? Als men enige ongelovige boodschapt dat hem een dochter geboren is, zo heeft hy zijn genoegen niet, (hy begeerde een zoon te hebben.) Zullen zy zeggen dat God zich opsmokt, en verçieringen neemt, om zich, gelijk hun afgoden, te verçieren? 't Is een openbare doling. Zy zeggen dat d'Engelen, die God aanbidden, dochters van zijn goddelijke Majesteit zijn. Ik zal 't geen, 't welk zy zeggen, opschrijven, en in de dag des Oordeels rekening van hun redenen van hen eisschen. Zy zeiden: Zo God gewilt had, wy zouden d'Engelen niet aangebeden hebben. Zy weten niet wat zy zeggen, en lasteren God zonder zulks te weten. Onderhouden zy enige Schrift, die voormaals aan hen geleert is? In tegendeel, zy zeggen dat hun vaders dus | |
[pagina 549]
| |
leefden, en dat zy hun voetstappen volgen. Zy hebben desgelijks tot alle de Profeten, die wy aan hen gezonden hebben, gezegt. Toen gy tot hen zeide dat zy 't geen, 't welk in d'Alkoran begrepen is, zouden onderhouden, en d'afgoden, die van hun vaders aangebeden waren, verlaten, antwoordden zy, dat zy niet in u, noch in uw zending geloofden. Maar wy hebben ons aan hen gewroken. Aanmerk hoedanig 't einde der lasteraars is. Gedenk dat Abraham tot zijn vader, en tot de zijnen zeide: Ik ben onschuldig van de zonde, die gy bedrijft, met d'afgoden aan te bidden. Ik aanbid alleen de geen, die my geschapen heeft. Hy zal my op de weg der zaligheit geleiden; hy heeft zijn woorden aan de nakomelingen nagelaten. D'ongelovigen zullen zich misschien bekeren. Ik heb voormaals de straffing der afgodendienaars uitgestelt, tot dat zy de waarheit hadden geleert, en een Profeet tot hen gekomen was, om hen t'onderwijzen. Toen hy de waarheit aan hen verkondigde, zeiden zy dat het niets anders, dan tovery was, en dat zy 't niet geloven zouden. Indien d'Alkoran aan een man, Heer en Meester van twee steden of dorpen, gezonden was, Ga naar margenoot+ zy zouden hem geacht en aangenomen hebben. Willen zy Gods jonsten naar hun zin schikken? Hy heeft de goederen des werrelts onder de menschen gedeelt: sommi- | |
[pagina 550]
| |
gen zijn hoger verheven; en zy spotten met malkander. Maar Gods barmhartigheit is vorderlijker, dan de goederen van d'aarde, die zy ophopen. Schoon al 't volk niet geheel van een zelve godsdienst is, zo geven wy echter aan d'ongelovigen huizen, met zolderingen, die met zilver, met kostelijke trappen, met deuren, en met bedden van gout en zilver verçiert zijn. Deze dingen zijn rijkdommen van d'aarde: maar het Paradijs is voor de genen, die vroom zijn. Ik zal de genen, die de wet van de Barmhartige verwerpen, met de duivelen doen afstorten: de duivelen zullen hun makkers zijn; zy zullen hen van de wet der zaligheit afleiden, zonder dat zy 't weten. Als wy zullen komen de werrelt oordelen, zo zullen zy zeggen: Och dat wy zo verre, als 't westen van 't oosten afgelegen is, van u geweest hadden! O wat gezelschap voor u! Uw berou, en uw hoop is onnut. Gy hebt in gezelschap ongelovig geweest; gy zult makkers in 't helsche vuur zijn. Zult gy de doven doen horen, en de blinden doen zien? Zult gy de genen geleiden, die verdolen willen? Indien zy sterven eer zy op aarde gestraft zijn, zo zal ik my in d'andere werrelt aan hen wreken. Zal ik u, in uw leven, de straffing vertonen, die wy voor hen bereid hebben? Wy konnen 't doen: maar doe gy alleenlijk 't geen, dat aan u geboden is. Gy zijt op | |
[pagina 551]
| |
de weg der zaligheit: leer hem aan de menschen; men zal rekening van uw zending van u afëisschen. Ik zal den genen, die wy voormaals gezonden hebben, om 't volk t'onderwijzen, rekening van hun zending afëisschen. Wy zullen hen vragen of wy hen geboden hebben een ander God, als ons, t'aanbidden. Wy hebben Moises aan Farao, en aan zijn dienaars gezonden: hy heeft onze wonderdaden aan hen vertoont, en onze geboden aan hen verkondigt. Hy zeide tot hen, dat hy een bode van de God des werrelts was; zy hebben 'er echter meê gespot. Ik heb geen wonderdaden aan hen vertoont, die niet groter zijn als de gene van Moises zuster; en wy hebben hen gestraft, uit oorzaak van hun ongelovigheit. Zy zeiden tot Moises: O tovenaar, bid uw Heer dat hy ons van deze qualen verlost, en wy zullen ons bekeren. Toen zy daar af verlost waren, deden zy tegen hun beloften; en Farao zeide tot zijn volk: Ben ik niet de Koning van Egypten? stroomt de vloet de Nijl niet onder mijn gehoorzaamheit? Bekent gy niet dat ik machtiger ben dan deze arme elendige Moises, die niet weet wat hy zegt? Ga naar margenoot+ Geeft aan hem goude armbanden; wy zullen zien of de d'Engelen, en de genen, die zijn lering volgen, getuigen van de waarheit zijner woorden zullen wezen. Hy verschrikte zijn onderzaten; en zy gehoorzaamden | |
[pagina 552]
| |
hem, om dat zy ongelovig waren. Maar wy hebben ons aan hen gewroken, toen zy ons getergt hadden. Wy hebben hen ondergedompelt, en hen tot een voorbeelt aan de nakomelingen doen verstrekken gelijk de genen, die hen in boosheit voorgegaan waren. 't Volk wilde niet naar Marias zoon luisteren, toen hy door gelijkenis tot hen sprak. Zy zeiden: Onze goden zijn ons nutter, dan zijn leugenen, en zijn geschillen. In tegendeel, zy waren zelven stribbelig. Hy is onze dienaar: Wy hebben onze genade aan hem gegeven, en hem met d'andere Profeten der kinderen van Israël gelijk geschapen. Indien ik gewilt had, zo zou ik in uw plaats engelen op aarde geschapen hebben. De koomst van Jesus, Marias zoon, zal een teken der zekerheit van de dag des Oordeels wezen; twijffel niet van deze dag. Hy zeide tot de menschen: Volgt my, 't is de rechte weg: ziet toe dat de duivel u niet verleid; hy is uw openbare vijant. Ik koom om Gods geboden aan u te leren, om de twijffelingen op te lossen, en de verschillen, die onder u zijn, t'oordelen. Vreest God, en gehoorzaamt hem: hy is uw en mijn Heer. Aanbid hem; 't is de rechte weg. 't Volk heeft van zijn lering getwijffelt; maar ramp zal over de bozen wezen. Zy zullen in de dag des Oordeels grote pijnen gevoelen. Zullen zy deze dag verwachten, om zich te bekeren? | |
[pagina 553]
| |
Hy zal hen overvallen; en zy kennen hem niet. Zy zullen in deze dag malkanders vijanden wezen. God zal tot de vromen zeggen: Weest niet bevreest; gy zult heden geen lijden gevoelen. De gelovigen, die mijn geboden gehoorzaamt hebben, zullen in 't Paradijs treden; gy en uw vrouwen zult u daar verblijden. Gy zult uit koppen van fijn gout drinken, en daar al 't geen vinden, dat gy begeert, en al 't geen krijgen, dat de ziel vernoegen, en d'ogen verblijden kan, en eeuwiglijk in d'opperste gelukzaligheit blijven. Ziet daar het Paradijs, 't welk gy door uw goed leven verkregen hebt. Het is van overvloet van vruchten verzien, die gy met vernoeging eten zult; en de bozen zullen eeuwiglijk in 't helsche vuur blijven: zy zullen nooit verlichting in hun elenden gevoelen, en van wanhoop stom wezen. Wy doen hen geen ongelijk aan; zy verongelijken zich zelven door hun ongehoorzaamheit. Zy zullen d'overste van 't vuur vragen: Zal uw Heer ons nimmer van deze pijnen verlossen? Hy zal aan hen antwoorden: Gy zult 'er eeuwiglijk inblijven. Wy hebben de waarheit aan de menschen geleert; maar 't grootste deel heeft haar niet willen geloven. De bozen zijn tegen u, en wy tegen hen aangespannen. Menen zy dat ik hun geheimenis, en al 't geen, dat zy zeggen, niet weet? D'Engelen, onze | |
[pagina 554]
| |
boden, houden rekening daar af. Zeg tot hen: zo God een kint had, wie zouden wy d'eerste aanbidden? Gelooft zy God, de Koning der hemelen, en der aarde. De zaak is niet gelijk d'ongelovigen haar vertellen. Laat hen in hun boosheit wentelen. Laat hen lachen en boerten, tot dat zy aan de dag van hun straffing komen. Een enig God moet in de hemel, en op d'aarde aangebeden zijn; hy is zeer wijs, en weet alles. Gelooft zy de geen, aan de welk het Koninkrijk der hemelen, en der aarde, en al 't geen, dat tusschen beide is, toebehoort. Hy weet d'uur, en de dag, in de welk alle de werrelt voor hem vergaderen zal, om geoordeelt te worden. D'afgoden, die van d'ongelovigen aangebeden worden, zullen niet voor hen konnen spreken. De goeden spreken voor de genen, die kennis van de waarheit hebben. Zo gy den menschen vraagt wie hen geschapen heeft, zy zullen zeggen dat het God is. Hoe konnen zy dan van zijn geboden afwijken? Heer, dit volk is ongelovig: Wijk uit hun gezelschap. Zy zullen eindelijk, maar te spade, hun dolingen bekennen. |
|