Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| |
dertiere en Barmhartige gezonden. Hy verklaart de goddelijke geheimenissen in d'Arabische taal aan de genen, die hen konnen begrijpen. Hy boodschapt den goeden de geneuchten van 't Paradijs, en verkondigt den bozen de helsche pijnen. 't Grootste deel des werrelts wijkt echter af van 't geloof, en luistert niet naar uw woorden. Zy zeggen: Wy hebben een verhard hart, en konnen 't geen, dat gy aan ons verkondigt, niet begrijpen. Onze oren zijn gestopt: wy zijn te verre van u, om 't geen, dat gy zegt, te horen. Onderhou gy uw wet; wy zullen naar d'onze leven. Zeg tot hen: Ik ben een mensch gelijk gy: uw God is een enig God; weest hem gehoorzaam, en bid hem om vergiffenis van uw zonden. Ramp is over d'ongelovigen, die de Tienden niet betalen, en niet in de dag des Oordeels geloven. De gelovigen, die goede werken doen, zullen een onëindelijke vergelding genieten. Zeg tot hen: Hoe zult gy boos tegen de geen wezen, Ga naar margenoot+ die d'aarde in twee dagen heeft geschapen? Hoe zult gy konnen zeggen dat hy een medegenoot heeft, die hem gelijk is? Hy is alleen Heer van 't Heeläl. Hy heeft de bergen verheven, d'aarde gezegent, en aan yder lantschap zijn bezonderheden in vier dagen voor de genen, die zulks behoeven, gegeven. Hy is daar na ten hemel geklommen, die gelijk rook was, en zeide | |
[pagina 534]
| |
tot de hemel en aarde: Gy zult my of gewillig, of gedwongen gehoorzamen. Zy antwoordden: Heer, wy zullen uw geboden gehoorzaam wezen. Hy heeft in twee dagen zeven hemelen geschapen, Ga naar margenoot+ en yder hemel naar zijn believen geschikt. Hy heeft hem met starren verçiert, en bewaart hen voor des duivels boosheit. Dit is een uitwerking van zijn almachtigheit. Hy is almachtig,en weet alles. Indien d'ongelovigen van 't geloof afwijken, zo zeg tot hen: Ik heb u gedreigt, gelijk voormaals de donder de lieden van Aad en Temod gedaan heeft, toen de Profeten de wet der ware gelovigen aan hen leerden, te weten, niet, dan een enig God, aan te bidden. Zy zeiden: Zo God onze wet had willen veranderen, hy zou engelen gezonden hebben, om ons te preken; wy geloven niet in uw zending, 't Volk van Aad verhovaerdigde zich zonder reden op aarde, en zeide: Wie is machtiger, als wy? Aanmerkten zy niet dat de geen, die hen geschapen heeft, machtiger en rijker is, dan zy? Zy hebben echter onze geboden veracht. Wy zonden tegen hen een koude en geweldige wint in een rampzalige tijt, die hen op aarde schande en schaamte deê lijden, uit oorzaak van hun misdaden. Hy zal hen de helsche pijnen doen gevoelen, die veel groter, dan d'aardsche pijnen, zijn; en zy zullen eeuwiglijk van bescherming berooft wezen. Wy hebben aan | |
[pagina 535]
| |
Temods lieden de rechte weg geleert. Zy stelden de verblintheit boven 't licht, en de boosheit boven hun zaligheit. Zy wierden van de donder overvallen, en leden grote pijnen, uit oorzaak van hun zonden. Wy bewaarden niemant van hen, dan de gelovigen, die onze vrees voor ogen hadden. Gedenk aan de dag, in de welk Gods vijanden in de hel vergadert zullen worden. Zy zullen hun zaak voor hun rechter beweren, tot dat men tegen hen getuigt heeft. Hun oren, ogen en huit zullen getuigen van hun zonden wezen. Zy zullen tot hen zeggen: Waarom getuigt gy tegen ons? Zy zullen antwoorden: De geen, die ons doet spreken, doet alles spreken. Hy is't, die u geschapen heeft; gy zijt heden voor hem vergadert, om geoordeelt te worden. Gy hebt u niet wel verbergt, toen gy hem vergramde: uw oren, ogen en huit zijn getuigen tegen u. Gy meende dat God uw zonden niet zou zien; dit was uw waan. Zeker, hy zal u straffen; en gy zult in 't getal der verlore lieden zijn. Volhard, en heb gedult. 't Helsche vuur zal hun woning wezen. Zy zullen in de vlammen God niet konnen behagen. Wy hebben hen tot medemakkers de duivels gegeven, die hen de zonde aangenaam hebben doen vinden. Gods woort zal tegen hen vervult worden, gelijk het tegen de genen vervult wierd, die voor hen zijn | |
[pagina 536]
| |
geweest, zo van menschen, als van duivels, die verdoemt zijn. D'ongelovigen zeiden: Luistert niet naar deze Alkoran: hy is vol doling: gy zult misschien verleid worden. Ik zal hen strenge pijnen doen lijden, en hen voor hun verdiensten straffen; zodanig is de vergelding van Gods vijanden. Zy zullen eeuwiglijk in 't helsche vuur blijven, om dat zy zijn geboden verachten. De bozen zullen in de dag des Oordeels zeggen: Heer, vertoon aan ons de duivelen, en de menschen, die ons verleid hebben. Wy zullen hen met voeten treden, en in 't diep van de hel storten. De genen, die Gods wet beleden, en zijn geboden gehoorzaamt hebben, zullen van d'engelen bezocht worden, en in deze dag vry van vrees en lijden zijn. Zy zullen tot hen zeggen: Verblijd u in 't Paradys, dat voor u bereid is; gy zult 'er alle de vernoegingen, die gy wenschen kont, vinden; zy zijn door de Goedertiere en Barmhartige voor u bereid. Daar is niets beter, als God te bidden, goede werken te doen, en zijn eenheit te belijden. Het goet en quaat is niet gelijk: verdrijf het quaat door uw goede werken. Daar is een zeer grote haat tusschen 't geloof en de goddeloosheit. 't Geloof is den genen gegeven, die volharden in wel te doen, en aan de genen, die met Gods genade begaaft zijn. De duivel zal u bekoren, maar verzoek bystant van God. Hy hoort | |
[pagina 537]
| |
en weet alles. De nacht, de dag, de zon, en de maan zijn tekenen van zijn almachtigheit. Aanbid niet de zon, en de maan, maar aanbid God, die hen geschapen heeft. Indien d'ongelovigen tegen 't geloof opstaan, zo laten echter d'Engelen, die in 't Paradys zijn, niet de heerlijkheit van zijn goddelijke Majesteit, by dag en nacht, zonder ophouden, te verheffen. 't Is een bewijs van zijn almachtigheit dat men d'aarde droog en dor ziet; en dat men haar van gedaante ziet veranderen, en groen worden, als zy van de regen besproeit is. De geen, die de planten weêr doet leven, is de geen, die alles doet leven en sterven: hy is almachtig. De genen, die van ons afwijken, konnen zich niet voor ons verbergen. Zal de geen, die in 't helsche vuur gestort word, beter gehuisvest wezen dan de geen, die in de dag des Oordeels behouden word? Doet het geen, dat gy begeert; uw Heer ziet alle uw werken. Ik zal de genen straffen, die d'Alkoran loghenen: 't is een dierbaar boek, dat van d'oude en nieuwe geschriften bevestigt word: het is van wegen de Heerlijke en Barmhartige gezonden. Men zal tot u niets anders zeggen, dan 't geen, dat tot de Profeten, die voor u zijn geweest, gezegt is. Uw Heer is barmhartig en rechtvaerdig. Indien wy d'Alkoran aan een Profeet, een Arabier van geboorte, in de Persiaansche taal gezonden had- | |
[pagina 538]
| |
den, zo zouden de bozen zeggen dat de goddelijke geheimenissen niet wel verklaart waren. Zeg tot hen: Hy is de geleide der gelovigen, en een hulpmiddel voor hun onweetentheit. D'ongelovigen hebben gestopte oren; zy zijn blint, en horen gelijk de genen, die van al te verre geroepen worden. Zeker, wy hebben 't boek, en de wet aan Moises gegeven: d'ongelovigen hebben 'er af getwijffelt; maar indien uw Heer niet gezegt had dat hy hun straf tot aan de dag des Oordeels uitstellen zou, zo zou hy hen alreê in deze werrelt gestraft hebben, om dat zy van de waarheit twijffelen. De geen, die goet doet, zal goet vinden; en 't quaat, 't welk de mensch doet, zal tegen hem zijn. Uw Heer doet zijn schepselen geen onrecht aan. Niemant weet de dag des Oordeels, als hy. Daar komen geen vruchten noch bloemen uit d'aarde, en de vrou ontfangt noch baart niet, dan door zijn toelating. Gedenk aan die dag, in de welk uw Heer d'afgodendienaars zal roepen, en aan hen vragen waar hun afgoden zijn. Zy zullen zeggen: Heer, wy kennen uw eenheit; niemant onder ons zal namaals deze valsche goden aanbidden. De genen, die een enig God aangebeden hebben, zijn verre van d'afgodendienaars, de welken weten dat de straf van hun zonden onfailbaar is. De mensch houd nimmer op van goederen te begeren, en van zich te quellen, | |
[pagina 539]
| |
als hem enig quaat overkoomt. Indien wy hem, na zijn quelling, enig goet geven, zo zegt hy dat hy 't voorzien heeft, en denkt niet op de koomst van de dag des Oordeels. Indien hy zich bekeert, zo zal uw Heer de deur van 't Paradys voor hem openen. Ik zal den bozen hun boosheit doen bekennen, en hen zeer strengelijk straffen. Als wy goederen aan de mensch geven, zo volgt hy zijn afgodery en zonde; en als hy van druk getroffen word, zo vloeit hy over in 't gebed. Zeg tot hen: Hebt gy niet bevonden dat d'Alkoran van God voortkoomt? gy hebt hem echter verworpen. Wie is bozer als de geen, die tegen de bekende waarheit strijd. Ik zal mijn wonderdaden tot aan d'uitterste delen des hemels, en der aarde, ja tot aan hen zelven, aan hen vertonen, op dat zy de waarheit van d'Alkoran zouden kennen. Is 't hen niet genoech dat uw Heer alles ziet ? Zy zijn echter in twijffel van de verrijzenis, en van de verschijning voor hem, om geoordeelt te worden. Zeker, God weet alles. |