Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij39. 't Hooftdeel van de ware Gelovige, begrijpende vijfëntachtig regels, te Mecha geschreven.Waerde Lezer, Gelaldijn noemt dit het Hooftdeel van de Goedertieren.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God is voorzichtig en wijs. Dit boek is van d'Almachtige gezonden, die alles weet, die de zonden vergeeft, en die behagen in de bekering zijner schepselen heeft. Hy is streng in zijn straffingen, en vergeeffelijk tegen zijn volk. Daar is geen God, als hy. Alle de werrelt zal eens voor zijn goddelijke Majesteit vergaderen, (om geoordeelt te worden.) Niemant twistreedent tegen de geboden van d'Alkoran, dan de bozen. Verërger u niet, zo zy in enig geluk op aarde leven. Het volk van Noahs tijt heeft zijn onderwijzingen veracht; hun nakomelingen hebben gelijk zy gedaan; en yder volk is tegen 't leven der gener aan- | |
[pagina 523]
| |
gespannen, die van God gezonden waren om hen t'onderwijzen. Zy hebben getwistreedent, om door hun leugenen de waarheit te verduisteren; maar zy zijn daar over gestraft. O op wat wijze! Dus word Gods woort tegen de bozen vervult: zy zullen alle verdoemt worden. D'Engelen, die rontom Gods setel zijn, en de genen, die deze setel dragen, prijzen en verheffen zijn goddelijke Majesteit: zy geloven in zijn eenheit, en verzoeken van hem vergiffenis voor de ware gelovigen. Heer, uw barmhartigheit strekt zich over de gehele werrelt uit. Niets is voor u verborgen, noch in hemel, noch op aarde. Vergeef de zonden den genen, die zich bekeren, en die uw heilige wet omhelzen: bevrijd hen van 't helsche vuur, en open voor hen de deur der tuinen van Eden, die gy voor hen, voor hun vaders, gemalinnen, kinderen, en voor de genen bereid hebt, die van hun geslacht zijn, de welken goede werken doen; gy zijt almachtig en wijs. Wijkt van de zonde: de geen, die van haar wijkt, zal in de dag des Oordeels d'uitwerking van Gods barmhartigheit gevoelen, en d'eeuwige gelukzaligheit genieten. D'ongelovigen zullen van God gehaat worden. Zijn haat is oneindelijk gevaarlijker dan d'uwe. Zult gy ongelovig wezen, nadat gy tot d'onderhouding van de wet der zaligheit geroepen zijt? Zy zeiden: Heer, zult gy | |
[pagina 524]
| |
ons tweemaal doen sterven? Maar zy zullen in de dag des Oordeels zeggen: Heer, wy belijden dat wy u vergramt hebben; wy bekennen onze zonde van dat wy 't geloof van uw eenheit hebben verworpen. Zullen wy nooit uit de hel geraken, om uw wet t'onderhouden, en de weg der zaligheit te volgen? Neen, gy zult in 't helsche vuur lijden, om dat gy de genen gelooft hebt, die d'afgoden aanbidden, en om dat gy zeide dat God medegenoten heeft, die hem gelijk zijn. Alles gehoorzaamt een enig almachtig God. Hy is 't, die zijn wonderdaden aan u vertoont, en die de goederen des hemels, en der aarde aan u zend. Niemant denkt 'er op, dan de genen, die zich bekeren. Bid God, en onderhoud zijn wet, schoon het tegen de wil der bozen is. Hy verheft zijn schepselen tot zodanig een staat, als hy wil. Hy heeft zijn setel geschapen, en zend zijn ingeevingen aan de geen, die 't hem goetdunkt, om de dag des Oordeels te verkondigen. 't Volk zal in deze dag uit de graven te voorschijn komen; en niemant zal zich voor zijn goddelijke Majesteit konnen beschermen. Wie zal in die dag gebieden? God, alleen verwinner. Hy zal in die dag, zonder ongerechtigheit, yder naar zijn werken vergelden: hy is naaukeurig in rekening te doen. Indien men den bozen de dag des Oordeels verkondigt, zo zal 't hart hen kloppen; en | |
[pagina 525]
| |
zy zullen vol droefheit wezen: hun gebeden zullen niet verhoort worden; en niemant zal voor hen spreken. God kent de genen, die verradelijke ogen hebben, en ziet al 't geen, dat in 't hart der menschen is; hy oordeelt van alle dingen met waarheit. D'afgoden, die zy aanbidden, zijn machteloos: God alleen verstaat en vermag alles. Aanmerken zy niet hoedanig 't einde der gener was, die voor hen zijn geweest, de welken in macht en rijkdommen hen overtroffen? God heeft hen in hun zonden overvallen. Niemant heeft hen konnen beschermen, om dat zy de Profeten van zijn goddelijke Majesteit hebben veracht. Zy hebben zijn wet verworpen, en zijn boos geweest; maar hy heeft hen ruwelijk gestraft. Hy is almachtig en zeer streng. Wy zonden Moïses met wonderdaden, en met klare en verstanelijke redenen aan Farao, Haman en Karon. Zy zeiden dat Moïses een tovenaar en leugenaar was, en spraken, toen hy van onzent wegen de waarheit aan hen verkondigde; dood hem, met alle de genen, die hem geloven, en maakt hun vrouwen beschaamt. Maar hun samenzwering was niet dan boosheit. Farao zeide: Belet my niet Moises te doden; dat hy zijn God aanroep, om hem te beschutten: ik vrees dat hy uw wet zal veranderen, en wanördening op aarde brengen. Moïses zeide: God, mijn en uw Heer, zal my | |
[pagina 526]
| |
van de boosheit der hovaerdigen, die niet in de dag des Oordeels geloven, beschutten. Een man van Faraos huisgenoten, die in 't heimelijk belijdenis van de ware wet deê, zeide toen: Zult gy een mensch doden, die verklaart dat God zijn Heer is, en die zijn wonderdaden aan u vertoont? Indien hy een leugenaar is, zo zal zijn leugen tegen hem wezen: maar indien hy de waarheit spreekt, zo zal u iets van 't geen, dat hy aan u verkondigt, overkomen. God geleid niet de bozen, noch de leugenaars. O volk, gy gebied heden met achtbaarheit op aarde: wie zal ons van Gods gramschap beschutten, zo zy op ons valt? Farao zeide: Ik zal niets anders tot u zeggen, dan 't geen, dat ik te voren tot u gesproken heb; en ik zal u alle op de rechte weg geleiden. De geen van zijn huisgenoten, die in 't heimelijk belijdenis van de ware wet deê sprak: O volk, ik vrees dat gy gestraft zult worden, gelijk de genen, die voor u zijn geweest, gelijk het volk van Noah, Aad enTemod, en gelijk de genen, die na hen geweest hebben. God wil den menschen geen onrecht aandoen: ik vrees voor u in de dag des Oordeels; dag, in de welk gy verrijzen zult, met vrees van rekening van uw bedrijf te geven. De geen, die van God verleid word, zal niemant vinden, die hem geleid. Zeker, Josef is voormaals met klare en verstanelijke onderwijzingen gekomen; gy | |
[pagina 527]
| |
hebt 'er echter tot aan zijn doot af getwijffelt, en gezegt dat, na zijn doot, God geen Profeet zou zenden, die hem gelijk is. Dus verleid God de genen, die van zijn wet twijffelen. Hy haat de genen, die 'er zonder reden af twistreedenen; en zy zijn een gruwel by de genen, die in zijn goddelijke Majesteit geloven. Dus verhard God het hart der verwaanden en dwingelanden. Farao zeide tot Haman: Doe een hoog en heerlijk huis voor my bouwen; Ga naar margenoot+ misschien zal ik tot aan de hemelen, en tot aan Moïses God geraken: ik geloof dat hy een leugenaar is. Dus verheugde Farao zich in zijn quade werken, en week van de rechte weg. Maar zijn gehele samenzwering was niet, dan zijn ondergang. De geen van zijn huisgezin, die een ware gelovige was, zeide: O volk, volg my, ik zal u op de rechte weg brengen. De goederen der aarde vergaan lichtelijk; maar de goederen .des hemels zijn eeuwig. De geen, die quaat doet, zal quaat vinden; en de geen, hy zy man of vrou, die in God gelooft, en goet doet, zal in 't Paradijs treden, daar hy van alderhande goederen, zonder te tellen, verrijkt zal zijn. Waarom nodigt gy my om my in 't helsche vuur te storten, dewijl ik u tot uw zaligheit vermaan? Gy nodigt my om boos te wezen, en te geloven dat God medegenoten heeft; en ik weet dat het zo niet is. Ik roep u tot d'Al- | |
[pagina 528]
| |
machtige en barmhartige. Ik zal zonder twijffel uw afgoden niet aanbidden: zy konnen u niet in deze, noch in d'andere werrelt verhoren. Wy zullen alle eens voor God vergadert worden, die d'ongelovigen tot het helsche vuur zal verdoemen. Denkt namaals op 't geen, dat ik aan u verkondig. Ik heb my aan Gods wil overgegeven; hy ziet al 't geen, 't welk zijn schepselen doen: hy zal hen van 't quaat, dat zy doen, en van hun quade voorneemens straffen. Hy heeft zijn straf op Faraos geslacht gezonden: Zy hebben verdient in 't helsche vuur geworpen te worden, daar zy 's avonts en 's uchtens zullen branden. Men zal in de dag des Oordeels tot hen zeggen: O Faraos lieden, gaat, treed in 't helsche vuur. D'ongelovigen zullen in de hel tegen malkander kijven, en d'armen zullen tegen de rijken zeggen: Wy hebben u gevolgt; kont gy ons heden van d'eeuwige vlam verlossen? Zy zullen antwoorden: Wy zijn alle met u verdoemt. God is een zeer rechtvaerdig Rechter. De verdoemden zullen tot de bedieners van de hel zeggen: Bid uw Heer dat hy deze pijnen voor een dag verlicht. Zy zullen antwoorden: Hebt gy op aarde niet Gods Profeten en Apostelen gehad, om u t'onderwijzen? Zy zullen ja zeggen. Bid God dan zelven. De bozen beminnen niets, dan de boosheit. Ik zal mijn Profeten, | |
[pagina 529]
| |
en de genen, die mijn wet onderhouden, op aarde beschermen, en bezonderlijk in de dag des Oordeels. De bozen zullen in die dag geen verontschuldiging hebben, die nut aan hen zal wezen. Mijn vloek zal op hen vallen; en zy zullen alle verdoemt zijn. Wy hebben aan Moises de weg der Zaligheit geleert, en de kinderen van Israël erfgenamen zijner onderwijzingen gemaakt, om de genen, die hen begrijpen zullen, t'onderwijzen. Volhard, en heb gedult. Gods belofte is onfailbaar. Verzoek vergiffenis van uw zonden, en verhef 's uchtens en 's avonts het lof van uw Heer. De genen, die tegen Gods geboden twistreedenen, zijn zonder reden, en hebben in hun zielen niets anders, dan hoogmoed en onweetentheit. Verzoekt hulp van God: hy hoort en ziet alles. De schepping der hemelen, en der aarde is groter, dan de schepping der menschen: maar 't grootste deel des werrelts weet het niet. De blinde is niet gelijk de geen, die klarelijk ziet. De geen, die goet doet, is niet gelijk de geen, die quaat doet; en de duisternis is niet gelijk 't licht: maar weinig lieden denken daar op. De dag des Oordeels zal zonder twijffel komen: en nochtans wil het grootste deel van 't volk zulks niet geloven. Uw Heer heeft gezegt: Roept my aan; ik zal u verhoren: de genen, die zich tegen mijn wet verheffen, zullen naar de hel gaan, en eeuwiglijk verdoolt | |
[pagina 530]
| |
wezen God heeft de nacht geschapen, om te rusten, en de dag om t'arbeiden. Hy is milt tegen zijn schepselen; maar 't grootste deel van 't volk bedankt'er hem niet af. God is uw Heer, Schepper van alles: daar is geen God, als hy. Hoe konnen de bozen lasteren? Dus lasteren de genen, die van Gods weldaden ondankbaar zijn. Hy heeft d'aarde voor u vast gemaakt, u met de hemelen bedekt, u gemaakt, en verrijkt. Hy is uw God en Heer. Gezegent zy God, de Heer van 't Heeläl. Hy is 't, die u 't leven geeft, en beneemt. Daar is geen God, als hy: weest hem gehoorzaam, en onderhoud zijn wet. Gelooft zy God, de Heer van 't Heelal, die u van slijk geschapen heeft. Zeg tot d'ongelovigen: My is verboden d'afgoden, die gy aanbid, t'aanbidden. God heeft zijn eenheit aan my geleert. Ik heb een bevel ontfangen van niemant, dan de Heer van 't Heeläl, t'aanbidden; hy heeft u van stof en slijk, en van geronne bloet geschapen. Hy doet u kleine kinderen geboren worden, tot de jaren van jongelingschap opklimmen, en tot de mannelijkheit en ouderdom geraken. Veel sterven voor deze tijt; maar zy komen alle tot de tijt, die van hun nootlot gestelt is. Gy zult misschien zijn eenheit bekennen. Hy is't, die u leven en sterven doet. Als hy iets wil, zegt hy: Zy, en'tis. Ziet gy niet dat de genen, die te- | |
[pagina 531]
| |
gen zijn geboden twistreedenen, van zijn wet afwijken? De genen, die onze geboden verwerpen, en daar by 't geen, 't welk wy aan onze Profeten geboden hebben den mensch voor te dragen, zullen hun dolingen bekennen, als zy zich met de ketenen om hun hals, en met de boejen aan de voeten belast zien. Zy zullen in de hel gesleept en gebrant worden. Men zal dan tot hen zeggen: Waar zijn deze afgoden, die gy op aarde aangebeden hebt? Zy zullen antwoorden: Zy zijn van ons geweken; zeker, zy zijn machteloos. Dus verleid God d'ongelovigen tot hun verwarring. Men zal tot hen zeggen: Deze straffen overkomen u, om dat gy zonder reden verwaant en hoogmoedig zijt geweest. Treed in deur de poorten van de hel, die de woning der verwaanden is, daar gy eeuwiglijk blijven zult. Heb gedult, en volhard; Gods woort is onfailbaar. Ik zal u een deel van 't geen, dat ik aan de menschen beloof, vertonen: ik zal u doen sterven; en gy zult hen alle vergadert zien, om geoordeelt te worden. Zeker, wy hebben Profeten voor u gezonden: wy hebben tot u van een deel onzer Apostelen gesproken; maar 't ander deel is niet aan u geopenbaart. De Profeten, en d'Apostelen konnen niets zonder Gods toelating verkondigen. Hy straft de bozen als hy wil. Hy zal de verschillen, die tusschen hen, en de | |
[pagina 532]
| |
Profeten zijn, oordeelen, en d'ongelovigen verdelgen. God heeft de beesten tot uw gebruik geschapen: gy eet 'er een deel af, en 't ander dient u, om te dragen; gy trekt 'er voordeel af. Zy dragen de last, gelijk ook de schepen, tot voordeel van uw koophandel. God openbaart zijn genaden aan u. Maar wat genaden? Zult gy hen verachten? Zullen d'ongelovigen niet het einde der gener aanmerken, die voor hen geweest hebben, en machtiger en rijker dan zy waren? Hun schatten hebben hen niet beschut. Zy dreven de spot met de Profeten en Apostelen, die hen preekten. Maar zy hebben eindelijk de straffen, die zy veracht hadden, gevoelt. Als zy de helsche pijnen zullen gevoelen, zo zullen zy zeggen: Wy geloven in een enig God, en verzaken d'afgoden. Deze belijdenis des geloofs zal in de hel onnut aan hen wezen: zy zullen in de strengheit van Gods wet vallen, die tegen de genen onderhouden is, de welken voor hen geweest hebben. Alle d'ongelovigen zullen verdoemt worden. |
|