Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij38. 't Hooftdeel der Benden, begrijpende vijfenzeventig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Dit boek is van d'almachtige en wijze God gezonden; wy hebben 't aan u gezonden, 't Geen, dat 'er in staat, is zeer waarachtig. Aanbid een enig God, en gehoorzaam zijn geboden. 't Geloof koomt van hem alleen voort. De genen, die een ander, als hem, aanbidden, bidden afgoden aan. Zy zeiden: Wy zouden onze afgoden niet aanroepen, zo zy niet de macht hadden om ons God te doen naderen. Zeker, God zal eens het verschil, dat tusschen de gelovigen en ongelovigen is, oordelen. Hy geleid niet de geen, die een leugenaar en goddeloze is. Indien hy een kint wilde hebben, hy zou een van | |
[pagina 513]
| |
zijn schepselen, dat hem aangenaam was, verkiezen. Gelooft zy God. Daar is niet meer, dan een enig God, die altijt verwinner is. Hy heeft de hemelen en aarde in evenredigheit geschapen: hy doet de nacht in de dag, en de dag in de nacht treden. Hy heeft de zon, en de maan geschapen, die tot aan de gestelde dag hun loop in de hemel doen. Hy is almachtig en barmhartig. Hy heeft u alle van een enig mensch geschapen, van de welk hy zijn gemalin gemaakt heeft. Hy heeft aan u de reine dieren, mannelijk en vrouwelijk, gegeven. Ga naar margenoot+ Hy heeft u in de buik uwer moeders gevormt, vorm op vorm. Hy heeft u uit drie duisternissen te voorschijn doen komen. Hy is alleen uw God en Heer. Het Koninkrijk des werrelts behoort hem toe. Daar is geen God, als hy. Hoe konnen d'ongelovigen uit zijn dienst wijken? Wilt gy hem niet aanbidden? hy heeft met u niet te doen. Hy wil niet dat zijn schepselen boos zijn, maar dat zy hem prijzen; want dat is zijn wil. Niemant kan het pak van zijn naaste dragen. Gy zult alle voor hem vergadert worden. Hy zal aan u 't geen, dat gy gedaan hebt, vertonen; hy weet het geen, dat in 't hart der menschen is. Als de mensch van enig lijden getroffen is, roept hy God aan, en bekeert zich; maar als hy in voorspoet is, vergeet hy zijn beloften, en zegt dat God een medegenoot | |
[pagina 514]
| |
heeft, die hem gelijk is, en wijkt af van de weg zijns wets. Zeg tot hem: Gy zult enige tijt geleden wezen, maar eindelijk in 't helsche vuur gestoten worden. De geen, die staande, voor over gebogen, of op zijn kniejen God dag en nacht bid, met vrees voor de helsche pijnen, zal de barmhartigheit van zijn goddelijke Majesteit genieten. Zijn de genen, die werken, met de genen, die ledig zijn, gelijk? De genen, die oordeel hebben, begrijpen deze reden. Zeg tot hen: O volk, die in uw Heer gelooft, hebt zijn vrees voor ogen. De genen, die in deze werrelt goede werken doen, zullen overvloediglijk de goederen van d'aarde genieten. God zal, zonder rekening te houden, de genen vergelden, die in de gehoorzaamheit zijner geboden volstandig zijn. Zeg tot hen: Men heeft my geboden een enig God aan te bidden, zijn eenheit te belijden, en hem gehoorzaam te wezen. Zeg tot hen: Ik vrees de dag des oordeels, zo ik God, mijn Heer, ongehoorzaam ben. Zeg tot hen: Ik zal niet dan een enig God aanbidden; aanbid gy anderen, die gy wilt. De genen, die Gods wet verachten, zullen in de dag des Oordeels hun zielen en hun gezin verliezen: dit zijn twee grote en zekere verliezen. Zy zullen in een eeuwig vuur belemmert zijn. Dus preekt God den ware gelovigen. O mijn schepselen, zegt tot de genen, | |
[pagina 515]
| |
die mijn vrees voor ogen hebben, dat zy d'afgoden niet aanbidden, dat zy zich tot hun Heer bekeren, en dat zy de vreuchden van 't Paradijs zullen genieten. Boodschap den genen, die mijn woort horen, en mijn geboden gehoorzamen, dat zy op de rechte weg, en wel bedacht zijn. Kont gy de geen, die verdoemt is, van 't helsche vuur verlossen? Zeker, de genen, die God gehoorzamen, zullen de geneuchten van 't Paradijs, daar veel vloeden vloejen, genieten, en daar eeuwiglijk blijven. Dit is Gods belofte: hy doet niet tegen 't geen, dat hy belooft. Ziet gy niet dat God de regen van de hemel zend, en de beeken op d'aarde doet vlieten? Hy doet de planten en kruiden van verscheide verwen voortkomen; en gy ziet hen geel, en daar na geheel droog worden: dit is een teken van zijn almachtigheid. Heeft de geen, aan de welk God het licht des geloofs gegeven heeft, niet een grote weldaat van zijn goddelijke Majesteit ontfangen? Ramp is over de genen, die een verhard hart hebben, en niet aan zijn wet gedenken. Zy zijn opentlijk afgedwaalt. Hy heeft een zeer goed boek gezonden, om de menschen t'onderwijzen. Zijn geboden zijn gelijk in zuiverheit, en zonder tegenspraak. De genen, die God vrezen, sidderen als zy van dit boek horen spreken, en vinden hun rust in't woort van zijn goddelijke Majesteit. | |
[pagina 516]
| |
Dit boek is de geleide der vromen. God geleid daar door de geen, die 't hem goet dunkt. De geen, die van God verleid word, zal niemant vinden, die hem geleid; hy zal in de dag des Oordeels in 't helsche vuur gestoten worden. Men zal in deze dag tot de bozen zeggen: Smaakt de pijnen, die gy verdient hebt. Hun voorgangers hebben de Profeten verloghent, en zijn gestraft toen zy 'er minst op dachten. God heeft hen in deze werrelt te schande gemaakt; en zy zullen in d'andere werrelt zwaarder pijnen gevoelen. Zy kennen hem niet. Wy hebben in dit boek 't geen geleert, dat tot de welstant van 't volk nootzakelijk is: Zy zullen 't misschien begrijpen. Het is in d'Arabische taal, zonder leugen en tegenspraak. Het volk zal misschien de goddeloosheit vlieden. God leert aan u een gelijkenis. Twee menschen hebben zich te zamen in hun handel verbonden, d'een is boos, en d'ander is vroom. Zijn zy gelijk? Men is lof aan een enig God schuldig: maar 't grootste deel der ongelovigen kent hem niet. Gy zult sterven, alle menschen zullen sterven, en gy zult in de dag des Oordeels vergadert worden, in de welk gy tegen malkander zult twistreedenen. Wie is ongerechtiger, dan de geen, die God, en de bekende waarheit lastert? Zullen de bozen niet verdoemt wezen? De genen, die de Profeet geloven, en de boos- | |
[pagina 517]
| |
heit vlieden, zullen van God het geen, dat zy begeren, verkrijgen; zodanig is de vergelding der vromen. God zal hen hun zonden vergeven, en hen van hun goede werken vergelden. Beschermt hy niet zijn dienaar? Zy zullen u met d'afgoden, die zy aanbidden, vervaert maken: Maar de geen, die van God verleid word, zal niemant vinden, die hem geleid; en niemant kan de geen verleiden, die van hem geleid word. Is hy niet almachtig, en wreekzuchtig? Indien gy aan d'ongelovigen vraagt, wie de hemel en d'aarde geschapen heeft, zo zullen zy zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Hebt gy dan d'afgoden, die gy aanbid, aangemerkt? konnen zy u van Gods gramschap bevrijden, als hy u straffen wil? konnen zy zijn genade afweeren, als hy u vergeven wil? Zeg tot hen: Mijn toevlucht is tot God; ik heb my aan zijn wil overgegeven. De wijzen vertrouwen in zijn goddelijke Majesteit. Zeg tot hen: O volk, doe gy, gelijk gy 't verstaat, ik zal doen gelijk ik 't versta. Gy zult eindelijk bekennen dat de geen, die verdoemt is, zeer beschaamt zal zijn, en in d'eeuwige pijnen gestort worden. Wy hebben 't zeer waarachtig boek aan u gezonden, om 't volk t'onderwijzen. De geen, die de rechte weg volgt, zal niets anders, dan goet, ontmoeten, en de geen, die afdwaalt, zal niets anders, dan quaat, vin- | |
[pagina 518]
| |
den. Gy zijt niet de beschermer der bozen. God doet de menschen sterven, als d'uur van hun doot is gekomen; hy schorst de doot van veel menschen terwijl zy slapen, en herstelt die van d'anderen tot aan de gezette tijt: dit is een bewijs van zijn almachtigheit voor de genen, die 'er op denken. Zult gy iemant anders, als God, aanbidden? Zeg tot hen: Hoe konnen uw afgoden voor u spreken, dewijl zy machteloos zijn? Kent gy hem niet? Zeg tot hen: Wy moeten een enig God, Koning der hemelen, en der aarde, aanroepen. Gy zult alle eens voor hem vergaderen, om geoordeelt te worden. D'ongelovigen sidderen van vrees, als zy van een enig God horen spreken, en verblijden zich, als men van hun afgoden spreekt. Zeg tot hen: God is Schepper der hemelen, en der aarde; hy weet het voorgaande, tegenwoordige, en aanstaande. (Heer) gy zult eens de verschillen uwer schepselen oordelen. Schoon d'ongelovigen alle de goederen van d'aarde, en noch eens zo veel bezaten, zo zouden zy in de dag des Oordeels het helsche vuur niet konnen ontgaan. Zy zullen zwaarder, dan zy menen, gestraft worden. Men zal hen hun zonden vertonen; en zy zullen, de strengheden der pijnen, die zy verachten, gevoelen. De mensch roept ons aan als hy in lijden is, en als wy onze genade aan hem bewijzen, zo zegt hy dat | |
[pagina 519]
| |
hy haar verdient heeft. In tegendeel, 't is om hem te beproeven: maar 't grootste deel onder hen kent hem niet. De genen, die voor hen geweest zijn, hebben gelijk zy gesproken. 't Goet, 't welk zy gedaan hebben, heeft hen niets gevordert; en 't quaat, 't welk zy verdienden, is hen overgekomen. Zy zullen de straf van hun misdaden niet ontgaan. Weten zy niet dat God het goet den geen geeft en beneemt, die hy wil? Dit is een bewijs van zijn almachtigheit voor de vromen. Zeg tot hen: O volk, de genen, die God vergramt hebben, moeten van zijn genade niet wanhopen; hy is goedertiere en barmhartig. Bekeert u, en geeft u aan zijn wil over, eer gy verdoemt zijt; andersins zult gy zonder bescherming blijven. Volgt het onderwijs, dat God aan u gezonden heeft, eer gy gestraft word. De straffing uwer misdaden zal u overvallen; gy weet niet de tijt daar af. De bozen zullen berou krijgen van dat zy Gods geboden niet gehoorzaamt hebben. Zy zullen hun verdoemenis bekennen, en daar by de zonde, die zy bedreven hebben, om dat zy met de ware gelovigen de spot hebben gedreven. Zy zullen zeggen: Indien God my op de rechte weg had geleid, ik zou zijn vrees voor ogen hebben gehad. Als zy de hel zien, zullen zy zeggen: Zo ik weêr in de werrelt mogt keren, ik zou in 't getal der vromen wezen. In tegendeel, mijn | |
[pagina 520]
| |
geboden waren u geleert; maar gy waart verwaant, en hebt hen veracht. Gy zult in deze dag zien hoe zwart het aangezicht der ongelovigen zal wezen. Is 'er voor de verwaanden niet een plaats in de hel bereid? God bemint de genen, die zijn vrees voor ogen hebben, en zal hen in een gelukzalige plaats brengen: Zy zullen geen lijden, noch ongeneucht gevoelen. God heeft alles geschapen, en doet alles naar zijn believen. Hy heeft de steutelen des hemels, en der aarde in zijn macht. De genen, die hem niet gehoorzamen, zijn verlore lieden. Zeg tot hen: O onweetenden, zult gy my bevelen een ander god, als God, aan te bidden? Men heeft aan u, en aan de genen, die voor u geweest zijn, verkondigt dat alle uw goede werken onnut zullen wezen, zo gy veel goden aanbid, en dat gy in 't getal der verlore lieden zult zijn. Daar is niet, dan een enig God; aanbid hem, en weest dankbaar van zijn weldaden. D'ongelovigen hebben God niet geprezen, gelijk hy geprezen moet worden, en zijn macht niet gekent. Hy zal in de dag des Oordeels, door de kracht van zijn rechte hant, d'aarde doen beven, en de hemelen vergaderen. Gelooft zy God; hy heeft geen medegenoot. Als de Trompet voor d'eerste maal zal klinken, zal hy 't geen doen sterven, 't welk hy in de hemelen en op d'aarde doden wil: de tweede maal zal al- | |
[pagina 521]
| |
le de werrelt verrijzen, en zijn bevelen verwachten. D'aarde zal vol van 't licht van haar Heer wezen. Hy zal zijn boek meêbrengen, daar in 't geen geschreven staat, 't welk van zijn Profeten en martelaren geleert is. Hy zal de werrelt met billijkheit oordelen; en niemant zal ongelijk aangedaan wezen. Yder zal naar zijn werken vergolden en gestraft worden; hy weet al 't geen, dat zy gedaan hebben. Hy zal d'ongelovigen by benden naar 't helsche vuur zenden. Als zy aan de deur komen, zal zy voor hun ogen opengaan; en men zal tot hen zeggen: Ziet daar de hel, die gy verdient hebt. Zijn 'er geen Profeten noch Apostelen geweest, om Gods geboden aan u te leren, en de koomst van deze strenge dag op aarde aan u te verkondigen? Zy zullen ja zeggen: maar Gods woort word tegen de bozen vervult. Men zal tot hen zeggen: Gaat, treed in de hel; gy zult 'er eeuwiglijk blijven: 't is de woning der verwaanden. De genen, die Gods vrees voor ogen hebben, zullen by benden naar de deur van 't Paradys geleid worden; de deur zal voor hun ogen opengaan, en men zal tot hen zeggen: Daar ziet gy 't geen, dat gy gewonnen hebt. Gods vrede is met u. Gy zijt niet van d'onwetenden geweest: treed in 't Paradys, daar gy eeuwiglijk zult wonen. Zy zullen zeggen: gelooft zy God van dat wy in zijn wet gelooft hebben, en | |
[pagina 522]
| |
erfgenamen van zijn genade zijn. Wy zullen in 't Paradijs in zodanig een plaats gaan, als ons goet zal dunken. God geeft zijn zegening aan de vromen. Gy zult d'Engelen rontom de zetel van uw Heer zien, die hem zullen prijzen, en zijn heerlijkheit verheffen. Zy zullen zeggen: God heeft zijn schepselen in billijkheit geoordeelt; men is lof aan de Heer van 't Heeläl schuldig. |
|