Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij37. 't Hooftdeel der Waarheit, begrijpende achtëntachtig regels, te Mecha geschreven.Waarde Lezer, Mahomet heeft dit Hooftdeel naar de letter genoemt, die in 't Arabisch a b c ssad geheten is, 't welk in deze plaats ssidk betekent, dat is Waarheit. Bezie de verklaring van Gelaldijn, Kitabel tenoir. Zy hebben dit het Hooftdeel der Waarheit genoemt.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ik zweer by d'Alkoran dat dit boek de weg der zaligheit leert. D'ongelovigen verheffen zich echter tegen 't geloof, en zijn onder hen verscheide van gevoelen. Hoe veel hebben wy in de voorgaande eeuwen verdelgt, die hen gelijk waren? Zy riepen en baden om hulp, maar zy waren niet in de tijt om geholpen te worden. D'ongelovigen zijn verwondert van dat een mensch gelijk zy gezonden is om hen t'onderwijzen. Zy zeggen dat hy een tovenaar en leugenaar is om dat hy van een enig God verkondigt. Wat een vreemt ding! hun | |
[pagina 506]
| |
Leeraars hebben hun vergaderingen verlaten, en zijn deur de stat gaan preken, en hebben gezegt: Volhard in uw goden aan te bidden; wy verwerpen 't geloof van Gods eenheit. De leste aanhang heeft zulks niet verkondigt: 't is een klaarblijkelijke leugen. Is Mahomet onder ons verkozen, om alleen d'Alkoran, van de hemel gedaalt, t'ontfangen? Zeker, zy twijffelen van d'Alkoran; maar zy zullen de waarheit daar af bekennen, als zy in 't helsche vuur zullen wezen. Hebben zy de schatten der barmhartigheit van uw almachtige en milde Heer in hun macht? Bezitten zy het Koninkrijk der hemelen, en der aarde, en van al 't geen, dat tusschen hen is? Indien dit dus is, dat zy dan met hun krachten ten hemel klimmen. Zeker, zy zullen schandelijk in alle plaatsen geslagen worden. De bozen hebben voormaals Noah, Aad, Farao de nagelmaker, en Temod verloghent: d'inwoonders van Loths stat, de genen, die in 't bosch woonden, en hun makkers hebben de Profeten verworpen, en zijn naar hun verdiensten gestraft. D'ongelovigen aanmerken echter niet dat zy in de dag des Oordeels, als de trompet klinken zal, gestraft zullen worden, en dat zy niet weêr op d'aarde zullen keren, om zich te beteren. Zy zeggen uit spot: Heer, vertoon aan ons het rekenboek onzer zonden voor de dag des Oordeels. Volhard, en | |
[pagina 507]
| |
neem gedult. Bedroef u niet om hun redenen. Gedenk aan onze dienaar David, die sterk en yverig in mijn wet is. De bergen en de vogelen hebben my met hem gelooft. Zy zijn voor hem vergadert, en hebben hem gehoorzaamt. Wy hebben kracht aan zijn heerschappy, en aan hem wetenschap en welspreekentheit gegeven. Hebt gy de twist van David verstaan, toen men hem belette in de Tempel te gaan? en hoe hy voor zijn vijanden bevreest was. Toen zy naar hem toe traden, zeiden zy tot hem: Wees niet bevreest; wy hebben een zwarigheit onder ons: oordeel onz verschil in billijkheit, en leer de rechte weg aan ons. Deze man is mijn broeder; hy heeft negenëntnegentig schapen; en ik heb niet meer, dan een, dat hy my ontrooft heeft, om dat hy sterker was, dan ik. David zeide: Hy heeft u ongelijk aangedaan. Zijt gy over een schaap verwondert? De menschen verheffen zich ten meestendeel tegen hun naasten, uitgezondert de genen, die in Gods wet geloven, en die zijn geboden, de welken weinig in getal zijn, onderhouden. David bekende toen dat wy hem beproefden. Hy verzocht vergiffenis van zijn zonde, en verootmoedigde zich: hy aanbad ons, en bekeerde zich. Wy vergaven hem zijn misdrijf, en deden hem by ons komen, en plaatsten hem in een plaats van vernoeging. Ik zeide tot hem: | |
[pagina 508]
| |
Wy hebben u op aarde opgerecht, om de verschillen, die onder 't volk zouden rijzen, t'oordelen: volg niet uw begeerlijkheden; zy zouden u van de weg der zaligheit afleiden. De genen, die van mijn wet afdolen, zullen in de dag des Oordeels strenge pijnen gevoelen. Wy hebben de hemelen en d'aarde niet onnuttelijk geschapen, gelijk de goddelozen zeggen. Ramp zal hen overkomen: zy zullen in 't helsche vuur gestoten en gebrant worden. Zal ik de gelovigen en ongelovigen, de goeden en quaden op gelijke wijze op aarde handelen? Wy hebben dit boek aan u gezonden, en gezegent, op dat het volk des zelfs geheimenissen zou overdenken, en op dat de wijzen daar uit voordeel tot hun zaligheit zouden trekken. Wy hebben Salomon, onze dienaar, aan David gegeven: hy was boven maten yverig tot onze dienst. Gedenk dat men hem op d'avont vaerdige en wakkere paerden aanbood, dat hy vergat zijn gebed des avonts te doen, en zeide: Hoe! heb ik de liefde van 't aardsche goet boven Gods geheugenis, tot aan d'ondergang der zon, gestelt? Hy deê hen weêrbrengen, en een deel daar af offeren, (tot uitwissching van zijn zonde.) Hy deê hen de benen en de hals afsnijden. Wy hebben Salomon beproeft en deden een mensch tusschen beiden in zijn zetel zitten, en fielden hem daar na weêr | |
[pagina 509]
| |
in zijn staten. Ga naar margenoot+ Hy zeide: Heer, geef my uw barmhartigheit, geef my een zo gelukkige heerschappy, dat men nooit een diergelijke ziet; gy zijt milt tegen uw schepselen. Wy hebben de winden onder hem gestelt, die door zijn bevel bliezen daar 't hem goetdacht. Wy onderwierpen hem de duivelen, van de welken sommigen zijn gebouwen timmerden; anderen doken in de zee, om hem parrelen aan te brengen, en d'anderen waren gebonden en vastgemaakt, om zijn bevelen te verwachten: hy weerhield of veroorlofde de genen, die 't hem goetdocht, zonder rekening te geven. Wy deden hem by ons komen, en herbergden hem in een plaats van vernoeging. Gedenk, aan onze dienaar Job, dat hy zijn Heer bad, en zeide dat de duivel hem met ramp en lijden opgehoopt had. Men zeide tot hem: Sla met uw voet d'aarde, gy zult 'er water zien uitkomen, om u te wasschen, en om te drinken. Wy hebben, door onze bezondere jonst, hem zijn kinderen en goederen weêrgegeven, om tot een voorbeelt aan de nakomelingen te dienen. Toen zijn gemalin hem wilde doen morren, zeide men tot hem: Neem roeden in uw hant, sla 'er uw wijf meê, en doe niet tegen 't geen, dat gy belooft hebt. Wy hebben hem geduldig en yverig in de gehoorzaamheit onzer geboden gevonden. Gedenk aan onze dienaar Abraham, | |
[pagina 510]
| |
aan Isaak, en aan Jakob, genegen en yverig tot onze wet: Wy hebben hen bewaart, en onder de goeden verkozen. De genen, die mijn vrees voor ogen hebben, zullen de geneuchten van 't hof Eden genieten, daar zy op zeer schone bedden zullen leunen: zy zullen daar alderhande vruchten, en lekkere drank hebben; en hun vrouwen zullen hun ogen op niemant anders, dan op hen, slaan. Daar ziet gy 't geen, dat men in de dag des Oordeels aan hen belooft heeft; en deze geneuchten zullen nimmer eindigen. De bozen en ongelovigen zullen in 't helsche vuur gestoten worden, en ziedend water in overvloet, en water, dat boven maten kout, en vol van alderhande stank is, drinken. Zy zullen in de vlam gestort worden, en tot de genen, die hen op aarde gehoorzaamt hebben, zeggen: Dat gy eeuwiglijk gepijnigt word; gy hebt ons verleid, en doen dolen. In tegendeel, dat gy zelven gepijnigt word; gy hebt oorzaak van onz ongeluk geweest, en zult met ons verdoemt zijn. Zy zullen dan zeggen: Heer, vermeerdert de straf des geens, die oorzaak van onze ramp is. Konnen wy de genen niet zien, die wy op aarde geloofden ongelovigen te wezen, en met de welken wy gespot hebben? konnen onze ogen hen niet aanschouwen? Dus zullen de verdoemden klagen. Zeg (tot het volk:) | |
[pagina 511]
| |
Ik ben niet gezonden, dan om u d'eenheit van d'almachtige God, Schepper van hemel en aarde, en van al 't geen, dat tusschen beide is, te verkondigen. Daar ziet gy de schoonste verkondiging, die ik aan u doen kan, en echter veracht gy haar. Ik wist niet wat in de hemel gebeurde, toen d'Engelen klaagden; maar God heeft het my ingegeven. Ik ben niet gezonden, dan om u t'onderwijzen, en opentlijk de helsche pijnen aan u te verkondigen. Gedenk dat God tot zijn Engelen gezegt heeft: Ik zal de mensch van 't slijk der aarde scheppen, en als ik hem gevormt heb, zal ik hem aanblazen, en mijn geest in zijn lighaam blazen; buigt u voor hem met ootmoedigheit. D'Engelen bogen zich voor hem, uitgezondert de duivel, die zich verhovaerdigde, en alreê in 't getal der bozen was. Uw Heer zei de tot hem : Waarom verootmoedigt gy u niet voor 't werk mijner handen? Gy zijt in 't getal der verwaanden. Hy antwoordde: Ik ben meer, dan de mensch. Gy hebt my van vuur, en hem van 't slijk der aarde geschapen. Uw Heer zeide toen tot hem: Vertrek van hier; gy zult van alle zijden gestraft worden, en mijn vloek zal over u zijn tot aan de dag des Oordeels. Hy antwoordde: Heer, stel uw straffing uit tot aan de dag der verrijzenis. Hy zeide weêr : Ik zal haar tot aan de gestelde dag uitstellen. De duivel zeide weer: Ik zal | |
[pagina 512]
| |
met uw verlof alle de werrelt bekoren, uirgezondert de genen, die yverig in uw wet zijn, en die uw geboden gehoorzamen. Hy zeide: Ik zeg u met waarheit, ik zeg u met waarheit, dat ik de hel met u, en met de genen, die u volgen zullen, vervullen zal. Zeg tot het volk: Ik eisch van u geen vergelding van mijn onderwijzingen; ik ben niet lastig. Zeker, dit boek is niet gezonden, dan om de menschen t'onderwijzen. Gy zult eens de waarheit van 't geen kennen, dat daar in geschreven staat. |
|