Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij36. 't Hooftdeel der Ordeningen, begrijpende tachtig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ Ik zweer by d'ordenin- | |
[pagina 497]
| |
gen der Engelen, die God aanbidden, en zijn geboden verwachten, by de genen, die de menschen beletten de duivel te gehoorzamen, en by de genen, die d'Alkoran lezen, en overdenken, dat uw God een enig God is, Heer der hemelen, en der aarde, en van al 't geen, dat tusschen beiden is: hy is Heer van westen en van oosten. Wy hebben de hemel en d'aarde met dwaalstarren verçiert, en hen voor de boosheit der duivelen beschut. Zy konnen 't geen, dat in 't uitspansel gezegt word, niet verstaan: zy zijn van alle zijden schandelijk daar uit verdreven; en zullen eeuwiglijk gepijnigt worden. Indien zy iets horen, zo luisteren zy gratiglijk daar na, en volgen vaerdiglijk daar op. Maar de heldere dwaalstar volgt hen, (en brengt hun boosheit in 't licht.) De bozen vraagden of wy iets heerlijker, dan zy, geschapen hebben. Zeker, wy hebben hen alle van 't slijk der aarde geschapen. Gy verwondert u over hun lasteringen: zy spotten met uw verwondering, en zullen zich nimmer bekeren. Als zy wonderdaden zien, zullen zy 'er meê spotten, en zeggen dat het klaarblijkelijke tovery is, te geloven dat zy zullen sterven, en, aarde, been en stof zijnde, met hun vaders en voorzaten weêr opgewekt worden. Zeg tot hen dat zy zullen verrijzen, en dat zy van de rechte weg afgedwaalt zijn, dat de werrelt niet meer, | |
[pagina 498]
| |
dan eenmaal, verdelgt zal worden, en dat zy 't geen zullen zien, 't welk hen in de dag des Oordeels overkomen zal. Zy zullen in deze dag zeggen dat zy rampzalig zijn, en d'Engelen zullen tot hen spreken. Ziet hier de dag des Oordeels, ziet hier de dag, in de welk de goeden van de bozen gescheiden zullen worden, ziet hier de dag, in de welk gy niet hebt willen geloven. Men zal tot d'Engelen zeggen: Vergadert hen; vergadert hun wijven en afgoden, stelt hen op de weg der hellen, en doet hen stilstaan, om rekening van hun handel te geven, en waarom hun afgoden hen niet helpen. Zeker, zy zullen begeren in 't getal der gener te wezen, die Gods geboden gehoorzaamt hebben. Zy zullen tegen malkander kijven, en zeggen: Gy zijt de genen, die door uw eden ons van de rechte weg afgeleid hebt. Gy zwoert dat gy Gods wet volgde, en zijn geboden onderhield. In tegendeel, zullen zy antwoorden, wy hebben geen vermogen op u gehad: gy waart zelven in een klaarblijkelijke doling. Gods woort zal tegen ons vervult worden; en wy zullen gezamentlijk de helsche pijnen gevoelen. Indien wy u verleid hadden, wy waren verleid gelijk gy; en wy zullen heden medegenoten in de straf wezen. In deze dag zullen de bozen dus geplaagt worden. Zy verhovaerdigen zich op aarde, als men tot hen zegt dat 'er | |
[pagina 499]
| |
niet dan een enig God is, en zeggen: zullen wy, om een dwaas Dichter en leugenaar, onze goden verlaten? In tegendeel, hy leert de waarheit aan u, gelijk alle d'andere Profeten, die voor hem zijn geweest, gedaan hebben. Gy zult gestraft, en naar uw verdiensten gehandelt worden. De genen, die Gods geboden gehoorzamen, zullen een plaats van zekerheit, om te rusten, met alderhande vruchten in schone tuinen, hebben, op zeer vermakelijke bedden geschikt, met glazen, vol drank, die aangenaam is, zonder hen dronken te maken. Hun vrouwen, wit gelijk varsche aijeren, zullen hun ogen op niemant, dan op hen, slaan. Zy zullen te zamen kouten; en een onder hen zal zeggen: Ik had op aarde een medegenoot, die my vraagde of ik in de verrijzenis geloofde, en of wy, aarde, been en stof geweest hebbende, weêr opgewekt zouden worden. Koomt met my, en laat ons gaan zien wat hy doet. Hy zal hem in de diepte van de hel zien, en tot hem zeggen: By God, daar schilde weinig aan, of gy zoud my ook verleid hebben. Ik zou zonder Gods genade verdoemt zijn, gelijk gy: wy zijn niet in 't getal der doden, en lijden geen pijn; in tegendeel, wy zijn in een zeer grote gelukzaligheit. Dus worden de vromen vergolden. Wie zijn gelukkiger, of de genen, die in onz geluk zijn, of de genen, | |
[pagina 500]
| |
die by Zakon, de helsche boom, staan? Deze boom koomt uit de gront van de hel voort, en heft zich in de hoogte op. Zijn takken schijnen hoofden van duivelen te wezen: de verdoemden zullen van zijn vrucht eten, en van ziedend water drinken; en de hel zal hun woonplaats wezen. Hun vaders waren ongelovig: zy hebben hun voetstappen, en de weg der gener gevolgt, die voor hen verdoolt zijn geweest Wy hebben Prekers aan hen gezonden, die zy niet wilden horen: maar aanmerk hoedanig 't einde der bozen, en der vromen is. Wy hebben Noah bewaart, en genade aan de genen bewezen, die hem gehoorzaamden: wy hebben hem, met zijn gezin, van een groot gevaar verlost, en zijn geslacht eeuwig gemaakt. Hy zal van alle de genen, die na hem komen, geprezen worden, om dat wy onze zegening aan hem hebben gegeven; ik vergeld dus de vromen. Hy was in 't getal der gener, die mijn geboden gehoorzaamden: Wy hebben hem gebergt, en de genen, die hem volgden; wy hebben d'ongelovigen verdronken. Gedenk aan Abraham: God gaf aan hem een hart, dat vry van goddeloosheit en boosheit was. Hy zeide tot zijn vader, en tot de zijnen: Waarom aanbid gy valsche goden, in plaats van de ware God? Meent gy de straf uwer zonden t'ontgaan? Hy had toen een verschijning in de hemel, en | |
[pagina 501]
| |
zeide: Ik ben krank van uw afgodery. Zy scheidden van hem, met voorneemen van zich te bekeren, en de tempelen der afgoden van hun schatten leeg te maken. Hy zeide tot d'afgoden: Waarom eet gy d'offeringen niet, die voor u staan? waarom spreekt gy niet? en hy gaf hen een grote slag met zijn rechte hant. 't Volk quam met grammigheit toelopen, om dat hy hun goden geslagen had. Hy zeide tot hen: Zult gy 't werk uwer handen aanbidden? weet gy niet dat 'et God is, die u geschapen heeft? Zy zeiden toen onder malkander: Laat ons een grote houtmijt oprechten, het vuur daarin steken, en Abraham in de gloet werpen. Zy spanden tegen hem aan; maar wy hebben hen beschaamt en verbaast gemaakt. Abraham zeide tot hen: Ik ga naar mijn Heer, hy zal my op de weg der zaligheid geleiden. Heer geef my een zoon, die in 't getal der vromen is. Wy boodschapten hem dat hy een zoon zou hebben, die zeer wijs was. Toen deze zoon tot een bescheide ouderdom gekomen was, zeide Abraham tot hem: Mijn zoon, ik heb in deze nacht gedroomt dat ik u offerde; wat wilt gy dat ik doen zal? Hy antwoordde: Vader, doe 't geen, dat aan u bevolen is; gy zult my vol gedult vinden. Toen zijn vader hem ter aarde gelegt, en 't mes tot by zijn keel gebracht had, zeiden wy tot hem: O Abraham, 't is | |
[pagina 502]
| |
genoech; gy hebt u droom voldaan. Ik handel dus de vromen: wy hebben dit gedaan om u te beproeven. Wy kochten zijn zoon met een goed lam vry. Hy zal van de nakomelingen geprezen zijn; en de genen, die na hem komen, zullen zijn geheugenis zegenen. Ik vergeld dus de vromen. Hy was in 't getal der gener, die mijn geboden gehoorzamen. Wy boodschapten hem dat hy een zoon zou hebben, Isaak genoemt, uit de welk veel gelovigen en ongelovigen zouden spruiten. Zeker, wy hebben onze genade aan Moises en Aaron gegeven, en hen, met hun gevolg, van een blijkelijk gevaar verlost, en hen beschermt. Zy zijn in 't getal der verwinners geweest. Wy hebben 't boek vol licht aan hen gegeven, en hen op de rechte weg geleid. Zy zullen in de toekomende eeuwen geprezen worden; en de nakomelingen zullen hun geheugenis zegenen. Ik vergeld dus de vromen. Zy waren in 't getal der gener, die mijn geboden gehoorzaamden. Elias is in 't getal mijner Profeten en Apostelen. Hy zeide tot het volk: Waarom vreest gy God niet? Waarom aanbid gy d'afgod Balan, en verlaat de Schepper des werrelts? God is uw Heer, en de Heer uwer voorgangers. Zy hebben hem verloghent, en zijn tot het helsche vuur gedoemt, uitgezondert de genen onder hen, die mijn geboden gehoorzaamt hebben. Wy hebben | |
[pagina 503]
| |
zijn zalige geheugenis aan de nakomelingen gelaten. Ik vergeld dus de vromen: hy was in 't getal der gener, die mijn geboden gehoorzaamden. Loth was in 't getal mijner Profeten en Apostelen. Gedenk hoe wy hem, en zijn gezin van een blijkelijk gevaar hebben verloft, uitgezondert zijn vrou, die onder de genen bleef, de welken gestraft wierden. Na dat wy hen gebergt hadden, verdelgden wy de bozen. Men. zag des uchtens de speuren van hun ondergang, die hen in de voorgaande nacht overgekomen was; zult gy deze wonderdaat niet begrijpen? Jonas was in 't getal der Profeten. Gedenk dat hy in een schip vlood, en dat hy oorzaak van de ramp der bootsgezellen was. Hy wierd van de walvisch ingezwolgen. Indien hy geen berou van dit misdrijf had gehad, hy zou tot aan de dag des Oordeels in de buik van deze visch zijn gebleven. Wy wierpen hem zeer zwak aan d'oever, en bedekten hem met de bladen van een hazelaar, en zonden hem ter verkondiging van meer dan hondert duizent menschen, die zich bekeerden, welkers doot wy tot aan de gestelde tijt opgeschorst hebben: D'ongelovigen vraagden of uw Heer dochters heeft, gelijk zy zonen hebben. Hebben wy in hun tegenwoordigheit d'Engelen mannelijk en vrouwelijk geschapen? Zy liegen, als zy zeggen dat God een kint heeft. Wilde hy liever doch- | |
[pagina 504]
| |
ters, dan zonen hebben? Hoe moogt gy dus lasteren? Aanmerkt gy niet dat hy alleen God is, zonder kinderen? Hebt gy enige reden of macht om dus te spreken? Brengt uw blijken by, zegt uw redenen, zo gy waarachtig zijt? D'ongelovigen zeiden dat d'Engelen van Gods stam waren: maar d'Engelen weten wel dat d'ongelovigen om hun lasteringen verdoemt zullen wezen. Gelooft zy God; hy heeft noch zoon, noch dochters, anders dan de vromen, die hem aanbidden, en die zijn geboden gehoorzamen. Gy, en uw afgoden kont niet de straf van uw zonden schuwen; gy zult tot het helsche vuur verdoemt worden. Daar is niemant (onder d'Engelen) die niet zijn plaats en ordening in 't Paradijs weet, om zijn goddelijke Majesteit te loven, en t'aanbidden. Indien d'ongelovigen zeggen: Wy onderhouden de godsdienst onzer voorzaten, wy zijn op de rechte weg, zo zeg tot hen dat, zo zy niet in d'Alkoran geloven, zy eindelijk hun ongelovigheit zullen bekennen. Wy hebben aan de gelovigen, en aan de Profeten belooft hen te beschutten. Zy zullen beschermt wezen, en verwinners zijn. Wijk enige tijt van de bozen: aanmerk hoe God hen straft; zy zullen de straffing van hun boosheit gevoelen. Willen zy zich zelven in de helsche pijnen werpen? Zeker, zy zullen verbaast zijn, als zy hen zullen gevoelen. | |
[pagina 505]
| |
Wijk uit hun gezelschap, en aanmerk dat zy de straf van hun misdaden niet zullen konnen ontgaan. Looft uw Heer, een Heer van macht en grootheit boven de goddelozen. Zaligheit zy den Profeten, en eeuwige lof aan de God van 't Heeläl. |
|