| |
34. 't Hooftdeel van de Schepper, begrijpende vijfënveertig regels, te Mecha geschreven.
Dit Hooftdeel word het Hooftdeel der Engelen genoemt in 't boek Teffir anf joahier, 't welk van de verklaring van d'Alkoran in de Turksche taal handelt.
IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Lof zy aan God, Schepper van hemel en aarde, die d'engelen, Boden van zijn geboden, geschapen heeft: zy hebben twee, drie en vier vleugels. Hy maakt van zijn schepselen 't geen, dat hem goetdunkt; hy is almachtig. Niemant kan de genade, die hy aan zijn volk bewijst, begrijpen; zy is onbegrijpelijk. Hy is almachtig en zeer wijs. O volk, gedenk aan Gods genade. Is 'er een ander Schepper, als hy? Hy verrijkt u met de goederen des hemels, en der aarde; daar is geen God, als hy. Hoe konnen de bozen zijn goddelijke Majesteit lasteren? Indien zy u verloghenen, zy hebben ook de Profeten verloghent, die voor u gezonden waren. Zy zullen eens voor God vergaderen, om geoordeelt te worden. O volk, 't geen, dat van God belooft word, is onfailbaar. Verhovaerdig u niet op de goederen van d'aarde. Zie toe dat de duivel u niet verleid, en u niet verwaant | |
| |
maakt, om dat God de straffing uwer misdaden enige tijt uitstelt. De duivel is uw vijant; weest gy zijn vijanden. Hy geleid de genen, die hem volgen, in 't helsche vuur, daar zy de strengheden van een oneindige pijn zullen lijden. De zonden zullen den genen vergeven worden, die in God geloven, en goede werken doen. De geen, die vermaak schept in 't geen, dat hy doet, gelooft dat hy wel doet. God verleid en geleid de geen, die 't hem goetdunkt. Hebt geen berou van dat gy van de bozen afwijkt: God weet al 't geen, dat zy doen. Hy zend de winden, die de wolken naar de dorre en droge plaatsen drijven, om d'aarde te vervarsschen, en om haar na haar doot weder te doen leven; dus zal hy ook de doden doen verrijzen. De geen, die grootheit bemint, zal in God alderhande grootheit vinden. De goede woorden komen tot voor zijn goddelijke Majesteit; en onze goede werken zijn hem aangenaam. De genen, die tegen de Profeet aanspannen, zullen grote pijnen gevoelen; en hun aanspanning zal onnut en vergeefs zijn. God heeft u van stof en slijk geschapen: hy heeft u mannen en vrouwen geschapen. De vrou ontfangt en baart niet, dan door zijn toelating. Niemant kan zijn leven verlangen, noch verkorten, dan volgens 't geen, dat in 't boek ('t welk in de hemel bewaart word) geschreven staat, deze dingen zijn | |
| |
licht voor God. Deze twee zeen zijn niet gelijk d'Eufrates, welks water zoet en aangenaam om te drinken is. 't Water van de zee is warm en zout; gy eet echter visschen van beide. Gy vischt in de zee gesteenten om u te verçieren. Gy ziet het schip op 't water vlieten, en de golven kloven, tot voordeel van uw koophandel. Gy zult misschien God van zijn jonsten bedanken. Hy doet de nacht in de dag, en de dag in de nacht treden. Hy heeft de zon en maan geschapen, die tot aan de gestelde dag in de hemel lopen. Deze God, die deze dingen geschapen heeft, is uw Heer: de heerschappy des werrelts behoort hem toe. D'Afgoden, die gy aanbid, hebben geen meer vermogen, dan de schors van een amandel: indien gy hen aanroept, zo zullen zy u niet verhoren: zy zullen u in de dag des Oordeels verloghenen, en u niet de vreuchden van 't Paradijs, noch de pijnen van de hel doen bekennen. O volk, gy zijt arm en behoeftig; gy behoeft Gods hulp, en God heeft met u niet te doen. Men is in alle plaatsen lof aan hem schuldig. Hy zal, zo 't hem goetdunkt, u verdelgen, en een ander nieu volk in uw plaats scheppen. Niemant zal eens anders last, hoe licht en zwaar hy is, dragen, ook niet schoon zy namagen waren. Verkondig de helsche pijnen aan de genen, die hun Heer vrezen, zonder hem te zien, en die hun gebeden ter gestelde tijt | |
| |
doen. De geen die zich wacht van te vergrammen, arbeid voor zich zelf. Alle de werrelt zal eens voor hem vergaderen, om geoordeelt te worden. De blinden zijn niet gelijk de genen, die klarelijk zien. De duisternissen zijn niet gelijk het licht, de schaduw en koelte is niet gelijk de hitte der zon, en de levendigen zijn niet gelijk de doden. God doet zich aan de geen, die't hem goetdunkt, verstaan. Gy kont Gods geboden den genen, die in de graven zijn, niet doen horen. Wy hebben u niet gezonden, dan om de pynen der hel, en de geneuchten van 't Paradijs te verkondigen: men vind geen plaats ter werrelt, daar zy niet verkondigt zijn. Indien d'ongelovigen u verloghenen, de genen die voor u geweest zijn, hebben ook de genen verloghent, die wy voormaals aan hen hebben gezonden, om de geheimenissen van 't geloof, en de Schriften aan hen te verkondigen. Zy wierden in hun zonden overvallen, en strengelijk gestraft. Ziet gy niet hoe uw Heer de regen van de hemel doet afdalen, om d'aarde veelderhande verscheide vruchten te doen voortbrengen, om de herten, hinden, en reen in de bergen te voeden, om de krajen en ravens, en de menschen en beesten van verscheide aart en geslacht te spijzen? God bejonstigt zijn schepselen, die zijn weldaden erkennen: hy is almachtig en barmhartig. De genen, die Gods | |
| |
boek aandachtiglijk lezen, die hun gebeden ter gestelde tijt doen, en die in 't heimelijk of in 't openbaar een deel der goederen, die wy aan hen gegeven hebben, in godvruchtige werken besteden, verhopen een vergelding, die nimmer vergaan zal. God zal hen vergelden; hy zal zijn jonsten over hen vermeerderen: hy is barmhartig tegen de goeden, en schept behagen in d'erkentenis zijner weldaden. 't Boek, 't welk wy aan u gegeven hebben, begrijpt de waarheit in zich, en bevestigt d'oude Schriften: God weet en ziet alles. Wy hebben 't verstant van d'Alkoran aan de genen gegeven, die wy onder onze schepsels verkozen hebben. Men vind lieden, die zich in 't geen, dat wy aan hen hebben geleert, qualijk gequeten hebben. Sommigen deden 't geen, dat aan hen bevolen was, en d'anderen onderwezen 't met yver en naerstigheit door Gods toelating. Dit is een zeer grote genade. Zy zullen in 't hof van Eden ingaan, daar zy eeuwiglijk zullen blijven. Zy zullen met goude halsbanden, met kostelijke gesteenten verrijkt, verçiert, en met fijne zijde gekleet wezen, en zeggen: Gelooft zy God, die ons van lijden verlost heeft. Hy is zeer barmhartig, en schept vermaak in de dankbaarheit zijner schepselen. De genen, die door zijn bezondere genade 't huis der eeuwigheit genieten, zullen geen pijnen lijden; en d'ongelovi- | |
| |
gen zullen in 't helsche vuur gestort worden. Zy zullen in deze pijnen niet sterven; en hun lijden zal nimmer verlicht worden: dus zal men de bozen straffen. Zy zullen onnuttelijk bystant van God verzoeken, en zeggen: Heer, verlos ons van deze pijnen; wy zullen beter doen, dan wy voormaals gedaan hebben. Ik zal uw leven op aarde niet langer verlangen. Ik heb mijn Profeten en Apostelen tot u gezonden: zy hebben mijn geboden aan u verkondigt; maar gy hebt hen niet willen horen. Smaakt tegenwoordiglijk de helsche pijnen, die gy verdient hebt. De bozen zijn heden van bescherming berooft. Zeker, God weet al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is; hy weet alles, dat in 't hart der menschen is. Hy is 't, die u op aarde doet vermenigvuldigen. De boosheit zal zich tegen de bozen verheffen, en hen van God afschuwelijk maken, en in 't getal der verlore lieden stellen. Zeg tot hen: Hebt gy op d'afgoden, die gy aangebeden hebt, wel gemerkt? Zegt my wat zy op d'aarde geschapen hebben. Hebben zy, in 't scheppen der hemelen, Gods medegenoten geweest? Heeft God een boek, en redenen, om hun boosheit te bevestigen, aan hen gezonden? Zeker, de bozen leren malkander niet, dan hoogmoet en verwaantheit. God ondersteunt de hemelen en d'aarde; niemant, als hy, kan hen ondersteunen; hy is goe- | |
| |
dertieren en barmhartig. De bozen hebben gezworen, dat zy voor d'uitbreiding van 't geloof zouden strijden, zo een verkondiger tot hen quam, om hen t'onderwijzen; maar toen hy gekomen was, hebben zy hun boosheit vermeerdert: zy hebben zich op aarde verhovaerdigt, en zijn tegen de ware gelovigen aangespannen; maar hun samenzwering is op hen zelven gevallen. Zy hebben niets anders te verwachten dan 't geen, 't welk tegen de genen gestelt was, die voor hen geweest zijn. Gods wet lijd geen verandering. Aanmerken zy niet hoedanig 't einde der gener was, die voor hen geweest zijn, die machtiger en rijker dan zy waren? Daar is niets onmogelijk voor God: hy weet alles, en is almachtig. Indien God het volk strafte als 't hem vergramde, zo zou hy niet een dier op aarde laten. Hy stelt het straffen der bozen tot aan de gestelde tijt uit; en als hun tijt gekomen zal wezen, zo zal hy hen naar hun verdiensten straffen: hy ziet alles.
|
|