Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij33. 't Hooftdeel van Saba, begrijpende vierënvijftig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ Gelooft zy God: al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is, behoort hem toe. Men is lof aan hem schuldig. Hy is zeer wijs, en weet alles. Hy kent al 't geen, dat op aarde koomt, en daar af vertrekt, al 't geen, dat ten hemel klimt, en daar van afkoomt. Hy is goedertieren en barmhartig tegen zijn schep- | |
[pagina 476]
| |
selen. De bozen vragen of zy de dag des Oordeels zullen zien. Zeg tot hen; ja, en dat uw Heer de tijt daar af weet. Hy weet het verleden, tegenwoordige en toekomende, en al 't geen, 't welk in de hemel en op aarde is, tot de zwaarheit van een vezeltje toe. 't Geen, 't welk noch kleinder, en 't geen, 't welk groter dan een vezeltje is, staat in een boek geschreven, dat alles verklaart. Hy zal de ware gelovigen, die goede werken gedaan hebben, vergelden, zijn barmhartigheit aan hen geven, en hen met kostelijke schatten verrijken. De genen, die gepoogt hebben zijn wet te verdrukken, zullen d'uitwerkingen van zijn gramschap gevoelen. De genen, die de Schrift kennen, weten dat het geen, 't welk God aan u geleert heeft, de waarheit zelve is, om 't volk op de rechte weg, op de weg van eer en deucht, te geleiden. Maar de bozen hebben onder malkander gezegt: Gelooft gy een man, die zegt dat gy na uw doot weêr opgewekt zult worden, en nieuwe schepselen wezen? Hy liegt onbeschaamdelijk, en is van de duivel bezeten. Zeker, de genen, die niet in de verrijzenis geloven, zijn in een zeer grote doling, en zullen zeer strenge pijnen gevoelen. Zien zy niet het geen, dat onder en boven hen is? Aanmerken zy de hemel en d'aarde niet? Ik zal, zo ik wil, haar droog maken, en, tot teken van mijn almachtigheit, een | |
[pagina 477]
| |
stuk des hemels op haar doen vallen. Wy hebben onze genade aan David bewezen, en tot de bergen, vogelen, en metalen gezegt dat zy my met hem zouden prijzen. Wy hebben hem geboden harnassen te maken; en 't yzer was zo zacht als was onder zijn handen. O Davids geslacht, weest niet ondankbaar; ik zie al 't geen, dat gy doet. Wy hebben de winden aan Salomon onderworpen gemaakt; en hy heeft hen des avonts en uchtens, van 't oosten tot aan 't westen geboden. Wy hebben een springbron en beek van gesmolte koper aan hem gegeven. De duivels wrochten dat naar zijn believen door onze toelating: en wy hebben de genen, die hem niet wilden gehoorzamen, in 't helsche vuur gestraft. Zy bouden voor hem heerlijke hoge gebouwen, en huizen laeg by d'aarde. Zy maakten voor hem waterbekkens, watergrachten, en waterpoelen. Wy zeiden tot hem: O Davids stam, wees niet ondankbaar van mijn weldaden, dewijl weinig lieden dankbaar daar af zijn. Toen hy door onz bevel gestorven was, heeft niets zijn doot aan de duivelen bekent gemaakt, dan de wormen, die 't einde van zijn stok, daar hy op steunde, knaagden. Toen de duivels hem zagen vallen, bekenden zy dat, zo zy het aanstaande, en 't geen, dat voor hen verborgen was, geweten hadden, zy niet zo lange tijt in | |
[pagina 478]
| |
zijn dienst gebleven zouden hebben. D'inwoonders van Saba hebben een bewijs van mijn almachtigheit in hun lant, te weten twee tuinen, een naar 't noorden, en d'ander naar 't zuiden. (Men zeide tot hen:) eet van de goederen, die uw Heer aan u gegeven heeft, en bedankt hem daar af; hun lant is vermakelijk. God heeft barmhartig tegen hen geweest. Zy waren echter ondankbaar en boos. Wy zonden de beek Arem, die over hun tuinen vloeide: wy hebben hen in twee tuinen van doornen, cypressen en een weinig tamarind verandert, en hen dus om hun boosheit gestraft. Wy hebben een weg met veel steden opgerecht, tot gemak van de koophandel onder hen, en ook de stat, die wy gezegent hebben. Wy zeiden tot het volk, dat zy by dag en nacht in verzekertheit, en zonder vrees deze weg zouden volgen. Zy zeiden: God verdelgt ons door de lankheit van deze weg. Zy zijn tot hun boosheit weêrgekeert; en wy hebben hen op d'aarde verstrooit, om tot een voorbeelt aan hun nakomelingen, en tot onderwijs aan de genen te dienen, die in mijn wet volstandig, en van mijn weldaden dankbaar zijn. De duivel heeft hen zijn gevoelen doen volgen: Zy hebben hem gevolgt, uitgezondert een deel der ware gelovigen, die onder hen waren. Hy heeft geen vermogen op hen gehad, dan om de genen te kennen, die in de | |
[pagina 479]
| |
verrijzenis geloven, en de genen, die 'er af twijffelen. Uw Heer ziet en merkt op alles. Zeg tot hen: Roept uw afgoden aan; Zy hebben niet het vermogen van de grootheit van een vezeltje, noch in de hemel, noch op aarde. God heeft geen medegenoot. Zy zullen niemant vinden, die hen in de dag des Oordeels beschermt. Niemant zal voor hen spreken, zonder verlof van zijn goddelijke Majesteit. Indien zy enige verlichting in hun vrees vinden, zo vragen zy malkander wat God gezegt heeft, en antwoorden dat hy de waarheit heeft gesproken, en dat hy zeer hoog en machtig is. Zeg tot hen: Wie verrijkt u met de goederen des hemels, en der aarde? Zy zullen zeggen dat 'et God is. Zeg tot hen: Wie van u, of van ons volgt de rechte weg? of wie van u of van ons is afgedwaalt? Verneemt niet naar onze zonden; wy zijn niet nieusgierig om 't geen te weten, dat gy doet. God zal ons in de dag des Oordeels vergaderen, en onze verschillen in billijkheit oordelen; hy is een zeer groot Rechter. Zeg tot hen: Toont ons d'afgoden, die gy aangebeden hebt. Zeker, daar is niet, dan een enig almachtig en wijs God. Wy hebben u niet gezonden, dan om den menschen de vreuchden van 't Paradijs te boodschappen, en de helsche pijnen te verkondigen: maar 't grootste deel kent het niet. Zy vragen in welke tijt zy de | |
[pagina 480]
| |
straffing, die men aan hen verkondigt, zullen zien; en of gy de waarheit zegt. Zeg tot hen: Als deze tijt gekomen zal wezen, zult gy de straffing niet een uur konnen vertragen, noch vorderen. Zy hebben gezegt dat zy niet in d'Alkoran zullen geloven: maar gy zult hen eens in tegenwoordigheit van uw Heer vergadert zien: gy zult bevinden dat zy malkander zullen beschuldigen. D'armen zullen tot de rijken zeggen: Gy hebt ons belet Gods geboden te gehoorzamen. Zy zullen antwoorden: Hebben wy u van de rechte weg afgeleid, die aan u geleert was? In tegendeel, gy zijt verkeert en boos geweest. Zy zullen tot hen zeggen: In tegendeel, gy hebt by dag en nacht uw listen aangewent, om ons ondankbaar van Gods weldaden te maken, en om ons te doen geloven dat hy medegenoten heeft, die hem gelijk zijn. Zy zullen berou van hun zonden hebben, als zy hun straffing zullen zien. Wy zullen hen de ketenen om de hals werpen; en zy zullen naar hun verdiensten gestraft worden. De voornaamste inwoonders der steden hebben tot de Profeten, die wy aan hen gezonden hebben, om hen de helsche pijnen te verkondigen, gezegt, dat zy niet in hun woorden zouden geloven. Wy hebben (zeiden zy) meer goederen en kinderen, dan de genen, die in hun redenen geloven: wy zullen niet verdoemt wezen, gelijk | |
[pagina 481]
| |
zy zeggen. Zeg tot hen: Mijn Heer geeft en beneemt het goet den geen, die 't hem goetdunkt: maar het grootste deel van 't volk weet het niet. Uw rijkdommen en kinderen zullen u God niet doen naderen. De genen, die goede werken doen, zullen daar af vergolden worden, en eeuwiglijk in de geneuchten van 't Paradijs leven. De genen, die pogen onze wet te verdrukken, zullen in 't helsche vuur gestoten worden. Zeg tot hen: Mijn Heer geeft en beneemt het goet den geen, die 't hem goetdunkt. Hy zal d'aalmoessen, die gy doet, vernietigen, zo gy zijn wet niet onderhoud; hy is de Rijke der rijken. Gedenk aan de dag, in de welk ik d'afgodendienaars zal vergaderen, en tot d'Engelen zeggen: Ziet daar de genen, die u aangebeden hebben. Zy zullen zeggen: Lof zy God; gy zijt alleen onze meester en beschermer. Zy hebben ons niet aangebeden, maar de duivel: 't grootste deel van hen heeft in zijn woort gelooft; zy konnen heden malkander noch goet noch quaat aandoen. Ik zal dan tot d'onrechtvaerdigen zeggen: Smaakt de pijnen van 't helsche vuur, die gy niet hebt willen geloven. Toen gy onze geboden aan hen verkondigde, hebben zy gezegt: Deze man wil ons beletten de goden onzer vaderen aan te bidden; hy is een godslasteraar. Zy hebben gezegt dat d'Alkoran niet dan guighelery en tovery is; en zy lezen niet | |
[pagina 482]
| |
de boeken, die wy aan hen hebben gezonden. De genen, die voor hen waren, deden gelijk zy. Zy hebben onze Apostelen verloghent, en hen belet het tiende van 't geen, dat wy hen ingegeven hadden, te verkondigen. Zy hebben hen verloghent, maar hoe zijn zy gestraft? Zeg tot hen: Ik verkondig u God by tween, of alleen, of verzelt te bidden: Gy zult eens bekennen dat uw vrient Mahomet niet van de duivel is bezeten, en dat hy u de helsche pijnen verkondigt. Ik verzoek niet van u vergelding van mijn vermaningen: God zal my daar af vergelden; hy ziet alles. Zeg tot hen: God leert de waarheit, en 't aanstaande aan zijn Profeten. De waarheit is gebleken, de leugen is bekent geworden, en de leugenaars zijn van zijn barmhartigheit berooft. Indien ik afdwaal, of 't geen doe, 't welk God aan my bevolen heeft, zo zal dit voor mijn ziel wezen. God verstaat alles, en is overal tegenwoordig. Gy zult d'ongelovigen vol vrees en verbaastheit zien, als zy uit hun graven zullen komen. Zy zullen de straf van hun ongelovigheit niet ontgaan, en zeggen dat zy in d'Alkoran geloven. Maar ik zal hen van verre de wet tonen, die zy in de werrelt veracht hebben. Zy zullen met hun onwetentheit in een plaats, die wijd van vergiffenis en barmhartigheit is, gestoten worden. Men zal hen van de ware gelovigen afscheiden, | |
[pagina 483]
| |
om dat zy aan de geboden van Gods wet getwijffelt hebben. |
|