Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij26. 't Hooftdeel van de Mier, begrijpende drieëntnegentig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God is zeer rein; hy verstaat alles. Deze geheimenissen zijn de geheimenissen van d'Alkoran, die de waarheit van de leugen onderscheit. Hy geleid de menschen op de rechte weg, en boodschapt de vreuchden van 't Paradijs aan de genen, die in Gods wet geloven, die hun gebeden ter gestelde tijt doen, die de Tienden betalen, en die de kennis van hun einde hebben. De genen, die niet in de dag des Oordeels geloven, vinden 't geen goet, 't welk zy doen, en zijn in verwarring: Zy zullen eindelijk in 't getal der verlore lieden wezen. D'Alkoran is u van wegen de Voorzichtigste gebracht, die alles weet. Gedenk dat Moises tot zijn gezin gezegt heeft: Ik zie een vuur, ik ga derwaarts; ik zal 'er u tijding afbrengen, en een vonkje meêneemen; misschien zult gy 'er af verwarmt worden. Toen hy dicht by 't vuur gekomen was, hoorde hy een stem, die tot hem zeide: O Moises, 't geen, dat gy in en omtrent dit vuur ziet, is gezegent. Men is aan God, die Heer van 't Heeläl is, lof schuldig. Ik ben d'almachtige en eeuwige God: Werp uw stok | |
[pagina 420]
| |
ter aarde. Toen Moises zijn stok, als of hy levendig was, zag roeren, week hy in diepe gedachten van daar, en quam 'er niet weêr. Wees niet bevreest van deze stok; mijn Boden en Profeten hebben geen vrees by my: de geen, die zich bekeert, zal my goedertieren en barmhartig vinden. Steek uw hant in uw zak, hy zal, zonder enig leet, wit daar uit komen, en een der negen tekenen van mijn almachtigheit wezen. Farao en zijn bedienaars zijn geheel afgeweken. Toen zy mijn wonderdaden zagen, zeiden zy dat 'et niets anders dan tovery was. Zy hebben mijn wonderdaden veracht, en hun boosheit vermeerdert. Aanmerk hoedanig 't einde der bozen is, en hoe zy verdelgt zijn. Wy hebben de wetenschap aan David en Salomen gegeven. Zy zeiden: Gelooft zy God, die ons boven veel van zijn dienaars, de welken in zijn almachtigheit geloofden, begenadigt heeft. Salomon was Davids erfgenaam, en sprak tot het volk: Wy weten de taal der vogelen, en al 't geen, dat men weten kan; dit is een zeer grote genade. Salomons heir, van menschen, duivelen en vogelen te zamen gezet, vergaderde eens by hem. Hy bracht het in 't dal der mieren. Een mier, hun Koningin, riep: O mieren, gaat in uw huizen, op dat Salomon en zijn benden u niet, zonder zulks te weten, onder hun voeten vertreden. Salomon, deze woor- | |
[pagina 421]
| |
den horende, stont enige tijt zonder te spreken. Hy begon eindelijk te lachen, en zeide: Heer, wees mijn hulp daar af, op dat ik u van uw weldaden, en van de jonsten, die gy aan mijn vader bewezen hebt, bedank. 't Zal u aangenaam zijn dat ik u weldoe. Stel my, door uw barmhartigheit, in 't getal der gener, die uw heerlijkheit verheffen. Hy vraagde naar de hop, en zeide: Waarom zie ik de hop niet? is zy in 't getal der afwezigen? Ik zal haar straffen, en doen doden, zo zy geen wettige verschoning heeft. Zy verootmoedigde zich weinig tijt daar na voor Salomon, die haar vraagde van waar zy quam. Zy antwoordde: Ik heb zo terstont het geen gezien, dat gy niet ziet; ik koom uit het Koninkrijk van Saba, van daar ik u zekere tijding breng. Ik heb een vrou, hun Koningin, gevonden, die al 't geen heeft, dat aan een Koning nootzakelijk is. Zy heeft een grote en heerlijke setel. Ik heb haar, en haar onderzaten gevonden, die de zon aanbaden; de duivel deê hen behagen in hun bedrijf hebben, en heeft hen van de rechte weg afgeleid. Zy zullen verdoolt zijn, tot dat zy een enig God aanbidden, die de regen van de hemel zend, die d'aarde haar planten en vruchten doet voortbrengen, die al 't geen weet, dat in 't hart der menschen is, en al 't geen, dat zy zeggen. God! daar is niet meer dan een enig God, Heer | |
[pagina 422]
| |
van 't Heelal. Salomon zeide: Ik zal haast zien of gy de waarheit zegt, of in 't getal der leugenaars zijt. Breng haar de brief, en merk op 't geen, dat zy, en de haren zullen antwoorden. Deze Koningin zeide (in de koomst van deze hop) tot haar dienaars: O gy, die in mijn staten tot waerdigheit verheven zijt, men heeft my een brief van Salomon gebracht, van deze inhout: In de naam van de goedertiere en barmhartige God. Verheft u niet tegen my, maar weest my gehoorzaam. Geef my raat in 't geen, dat ik te doen heb; ik zal niets doen zonder uw toestemming, en zonder dat gy 't voor uw ogen ziet. Zy antwoordden: Onz geluk en ongeluk hangen van u af; gebied al 't geen, dat u aangenaam is, wy zullen u gehoorzamen. Zy zeide: Als de Koningen in een stat komen, brengen zy daar veel verwarring meê; zy vernederen en verkleinen de voornaamsten en aanzienelijksten der stedelingen. Indien Salomon en de zijnen hier komen, zy zullen desgelijks doen. Ik vind geraden een gezant, met enige geschenken, aan hem te zenden; hy zal misschien weêrom keren. Toen de gezant by Salomon gekomen was, zeide hy tot hem: Brengt gy my geschenken? God heeft meer rijkdommen aan my, dan aan u, gegeven. De geschenken verheugen u, om dat gy hen bemint. Keer weêr tot de genen, die u gezonden hebben; ik | |
[pagina 423]
| |
zal hen met zo grote heirkrachten bezoeken, dat zy hen niet zullen konnen tegenstaan. Ik zal hen uit hun staten drijven; en zy zullen rampzalig zijn, zo zy my niet gehoorzamen. Hy zeide toen tot de zijnen: Mijn Heeren, wie zal my de koninklijke zetel van deze vrou brengen, eer zy en haar onderzaten my gehoorzamen. Een van de duivels zeide tot hem: Ik zal hem voor u brengen, eer gy van uw plaats opbreekt: ik ben sterk genoech om hem te dragen; ik zal hem getrouwelijk brengen. Ga naar margenoot+ Een der gener, die by Salomon waren, de welk de Schriften wist, zeide: Ik zal hem in een ogenblik brengen. Toen Salomon deze setel voor hem zag, zeide hy: Zie daar een jonst van God, om te beproeven of ik dankbaar van zijn weldaden zal zijn. De geen, die God van zijn weldaden bedankt, doet het geen dat hy doen moet; hy heeft niet te doen met de geen, die ondankbaar is. Ga naar margenoot+ Ik zal zien of zy de rechte weg volgt, dan of zy in 't getal der verdoolden is. Hy veranderde iets in haar koninklijke setel, om te beproeven of zy hem zou kennen als zy by Salomon gekomen zou zijn. Men toonde hem aan haar, toen zy gekomen was, en vraagde of de hare deze geleek. Zy antwoordde: hy gelijkt hem, als of hy 't zelf was. Zy had kennis van de rechte weg; maar 't geen, 't welk de haren en | |
[pagina 424]
| |
zy, in de plaats van God, aanbaden, had haar van de gehoorzaamheit van zijn goddelijke Majesteit afgeleid. Men zeide tot haar, dat zy in een wandelry zou treden. Toen zy de vloer zag, meende zy dat hy water was, en, haar knie ontblotende, lichtte haar kleet op, uit vrees dat zy 't natmaken zou. Salomon zeide tot haar, dat de vloer van geslepe glas was, en vermaande haar Gods wet t'omhelzen. Zy zeide toen: Heer, ik heb my zelfs ongelijk aangedaan van dat ik u vertoornt heb; ik gehoorzaam met Salomon de geboden van de God van 't Heeläl. Wy hebben Salhé aan Temod, en aan de zijnen gezonden, om hen te vermanen niet dan een enig God t'aanbidden. Hy zeide tot hen: O volk, neem uw toevlucht tot Gods barmhartigheit. Indien gy vergiffenis van hem verzoekt, gy zult haar verkrijgen. Zy zeiden: Wilt gy ons tot uw doling brengen? en in de doling der gener werpen, die met u zijn? Hy zeide: God zal u straffen; gy zijt oproerigen. In deze stat waren negen lieden, die d'aarde verontreinigden, en geen goet deden. Zy hadden onder malkander gezegt: Laat ons in deze nacht de Profeet, en de genen van zijn gevolg doden; wy zullen tot de genen zeggen, die hem zoeken, dat wy hem, noch de genen, die hem doodden, niet gezien hebben, en zweren dat wy waarheit spre- | |
[pagina 425]
| |
ken. Zy veinsden zich loos, maar wy waren noch lozer, dan zy, en zy wisten 't niet. Aanmerk hoedanig d'uitgang van hun schalkheden was. Wy hebben hen, met hun aanhang, verdelgt; en hun huizen zijn woest gebleven, uit oorzaak van hun boosheit. Dit zal tot een voorbeelt aan de genen dienen, die kennis van onze almachtigheit hebben. Wy bergden de Profeet, en alle de ware gelovigen, die met hem waren. Gedenk aan de geschiedenis van Loth, die tot zijn medeburgers zeide: Zult gy u altijt, in 't aanzien van malkander, in de vuiligheit verontreinigen? Zult gy de mannen meer, dan de vrouwen, beminnen? Gy zijt onwetende. Zy antwoordden: Laat ons Loth, en zijn gezin uit onze stat verdrijven; zy zullen zich niet ontreinigen, gelijk wy. Wy hebben hem gebergt, en zijn geheel gezin, uitgezondert zijn vrou, die by de genen bleef, de welken gestraft wierden. Wy deden een regen op hen vallen, die hen de strengheit onzer straffen deê bekennen. Zeg tot hen: Gelooft zy God, die de bozen verdelgt; en heil aan alle de genen, die hy verkozen heeft. Zijn zy niet gelukkiger, dan de genen, die geloven dat 'er veel goden zijn? Wie heeft de hemelen en d'aarde geschapen? Wie deê de regen van de hemel afvallen? wie veel vermakelijke tuinen voortkomen? Gy zoud zonder Gods hulp | |
[pagina 426]
| |
geen macht hebben om de planten voort te stuwen. Zeker, d'ongelovigen zijn van de rechte weg afgeweken. Wie heeft d'aarde vast gemaakt? Wie de vloeden doen vlieten? Wie heeft de bergen zwaar gemaakt? Wie anders, als God, heeft een scheiding tusschen de zeen gestelt? Het grootste deel des werrelts weet het niet. Wie maakt de menschen rampzalig? en wie verlost hen van lijden, als zy hem aanroepen? Wie anders, als God, doet u vermenigvuldigen, en u nakomelingen op aarde nalaten? Weinig lieden echter bedanken hem daar af. Wie geleid u in de duisternis der aarde, en der zee? Wie anders, als God, zend de winden, voorlopers van de regen? Hy is de hoogste en machtigste. Maar de bozen willen d'uitwerkingen van zijn almachtigheit niet aanmerken. Wie vormt de menschen? Wie doet hen leven, sterven en verrijzen? Wie anders, als God, verrijkt hen met de goederen des hemels, en der aarde? Zeg tot hen: Vertoont uw redenen, brengt uw bewijs by, zo 't geen, dat gy zegt, waarachtig is. Zeg tot hen: Niemant, dan God, weet het geen, dat in de hemel, en op d'aarde is; niemant weet het aanstaande, tegenwoordige en verleden. Weten de menschen de dag van de verrijzenis? In tegendeel, zy twijffelen 'er af, en zijn verblint. De bozen zeiden: Hoe! zullen wy stof zijn, gelijk onze | |
[pagina 427]
| |
vaders, en uit de graven te voorschijn komen? Zulks is voormaals aan onze vaders, en aan ons belooft: 't is een praatje van oude wijven. Zeg tot hen, dat zy aanmerken hoedanig voormaals 't einde der bozen heeft geweest. Bedroef u niet om dat zy tegen u aanspannen, en aan u vragen, in welke tijt zy de beloofde straffing zullen zien. Zeg tot hen: Zy is niet verre van u; gy stort u zelven daar in. Maar God is meêdogende tot zijn volk; 't grootste deel echter bedankt hem niet van zijn genade. Uw Heer weet al 't geen, dat in hun hart is, en al 't geen, dat zy zeggen. In de hemel en op d'aarde is niets, 't welk niet in een zeer verstanelijk Boek geschreven staat. D'Alkoran verklaart aan de kinderen van Israël 't grootste deel van hun zwarigheden, en zal hen op de rechte weg geleiden, en de genen, die u geloven, van de helsche pijnen bevrijden. Uw Heer zal hen in de dag des Oordeels oordelen: hy is almachtig en wijs. Vertrou in God; gy zijt op de weg der waarheit. De doden en doven zullen u niet horen; en d'ongelovigen zullen bedeest en verbaast van u afwijken. Gy moet de blinden niet leiden, noch de doven doen horen, uitgezondert de genen, die in d'Alkoran zullen geloven, en gehoorzaam zijn. Als de tijt van de straffing, die men aan hen belooft heeft, gekomen zal wezen, zullen wy van onder d'aarde een dier doen | |
[pagina 428]
| |
voortkomen, dat tot hen zal spreken, en zeggen: Het volk gelooft niet in Gods wet, en kent zijn wonderdaden niet. Gedenk aan de dag, in de welk ik een groot getal van alle volken, die mijn geboden gehoorzaamt hebben, zal vergaderen, om hen rekening van hun werken te doen geven. Ik zal tot hen zeggen: Gy hebt mijn Profeten verloghent; gy wist niet wat gy zeide: wat hebt gy gedaan? Zy zullen dan van hun zonden gestraft worden, en zonder verontschuldiging wezen, en niet een woort spreken. Zien d'ongelovigen niet dat wy de nacht om te rusten, en de dag om t'arbeiden geschapen hebben? Dat is een bewijs van mijn almachtigheit. Gedenk aan de dag, in de welk d'Engel de trompet zal steken, en al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is, van vrees sidderen, uitgezondert de genen, die in Gods genade staan. Gy zult in deze dag de hangende bergen als wolken zien voortgaan. Dit zal een werk van God zijn, die alles geschapen heeft, en 't einde van alles weet. De geen, die goede werken gedaan heeft, zal daar af vergolden worden, en zonder vrees wezen; en de genen, die quaat gedaan hebben, zullen in 't helsche vuur wonen. Men zal tot hen zeggen: Zijt gy niet naar uw verdiensten gestraft? Zeg tot het volk: Ga naar margenoot+ Ik beveel u de Heer van deze bevoorrechte stat t'aanbidden. Alles behoort hem | |
[pagina 429]
| |
toe. Ga naar margenoot+ Ik gebied u in d' Eenheit van zijn goddelijke Majesteit te geloven, en u in d' Alkoran t' oeffenen. Die goet doet, zal goet vinden. Zeg tot de geen, die verdwaalt is: Ik ben niet gezonden, dan om de helsche pijnen te verkondigen. Zeg tot de ware gelovigen: Gelooft zy God, die zijn wonderdaden aan u heeft vertoont, en die aan u de kennis van de rechte weg heeft gegeven. Uw Heer is niet onkundig van 't geen dat zy doen. |
|