Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij25. 't Hooftdeel der Poëten, begrijpende twee hondert zevenëntwintig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God is zeer rein; hy verstaat alles, en is zeer wijs. Deze tekenen zijn de tekenen van 't boek, 't welk de waarheit van de leugen onderscheit. Wilt gy u zelf bederven, om dat de menschen boos zijn? Indien ik wil, zo zal ik mijn straffing op hen doen vallen, die hen verootmoedigen zal. Zy verachten mijn geboden, en spotten 'er meê; maar zy zullen strengelijk gestraft worden. Zien zy niet hoe veel vruchten wy d'aarde hebben doen voortbrengen? Dit is een bewijs van onze almachtigheit: en nochtans gelooft het grootste deel van hen niet, dat uw Heer d'Almachtige en Barmhartige is. Onderwijs hen hoe uw Heer tot Moises gezegt heeft: Gy zult mijn Bode by d'ongelovigen, en by Faraos volk zijn, op dat zy mijn vrees voor ogen hebben. Moises zeide: Heer, ik vrees dat zy my zullen verwerpen, en dat mijn tong niet los zal konnen worden: Ga naar margenoot+ Zend mijn broeder Aaron met my. Zy weten 't misdrijf, dat ik begaan heb, en zullen my doen ster- | |
[pagina 408]
| |
ven. De Heer zeide tot hem: Zy zullen u niet doen sterven: Gaat beide daar ik u gebied. Ik zal met u wezen, en 't geen horen, dat zy tot u zullen zeggen. Zeg tot Farao dat gy Boden van de Heer des werrelts zijt, en dat hy de kinderen van Israël met u laat trekken. Farao zeide tot Moises: Heb ik u niet een klein kint hier binnen gezien? Hebt gy niet veel jaren lang by ons gewoont? Hebt gy niet een man gedoot? Gy zijt een booswicht. Moises zeide: Ik heb gedaan 't geen ik gedaan heb, ik ben in 't getal der verdoolden geweest. Ik heb gevloden sedert dat ik voor u vreesde. Sedert deze tijt heeft God wetenschap aan my gegeven, en my in 't getal zijner Profeten en Apostelen gestelt. Hy heeft zijn genade aan my gezonden, om aan u 't quaat te vertonen, 't welk gy doet met u by de kinderen van Israël te doen aanbidden. Farao zeide tot hem: Wie is deze God des werrelts? Moises antwoordde: 't Is de Heer van hemel, en van aarde, en van al 't geen, dat tusschen beide is. Farao zeide tot de genen, die by hem waren: Verstaat gy niet het geen, dat hy zegt? Moises voer voort, en zeide: Mijn Heer is uw God, de God uwer vaderen, en der gener, die voor u geweest zijn. Farao zeide: Deze Profeet, die men aan u gezonden heeft, is zot. Moises zeide: ik ben warelijk de bode van de Heer der opgang, en der ondergang, zo gy hem | |
[pagina 409]
| |
kont kennen. Farao zeide: Indien gy een ander God, als my, aanbid, zo zal ik u in een diepe kuil werpen. Moises zeide tot hem: Zult gy zulks doen, dewijl ik met zo krachtige redenen, en onfailbare bewijzen tot u ben gekomen? Farao zeide tot hem: Vertoon uw redenen, zo gy waarachtig zijt. Hy wierp toen zijn stok ter aarde, die in een slang veranderde. Hy trok zijn hant uit zijn zak, en hy scheen blank en blinkende in d'ogen der aanschouwers. Farao zeide toen tot de genen, die omtrent hem waren: Zeker, ziet daar een konstig tovenaar; hy wil door zijn tovery u uit uw lant verdrijven: wat zegt gy 'er af? Zy antwoordden: Men moet hem, en zijn broeder vervaert maken, en lieden in alle uw steden uitzenden, om de geleertste tovenaars van uw Rijk te vergaderen. Toen zy ter gestelde dag vergadert waren, vraagde men hen, of zy geroepen waren om Moises en Aarons tovery te volgen. Zy zeiden: Wat vergelding zullen wy hebben, zo wy verwinners worden? Farao zeide tot hen: Ik zal u vergelden; gy zult onder de genen wezen, die by my zijn. Moises zeide tot hen: Wilt gy uw stokken op d'aarde werpen, of zal ik eerst de mijn daar op werpen? Zy wierpen hun gordels en stokken eerst neêr, en zeiden: Wy zullen met Faraos hulp verwinners zijn. Moises wierp toen zijn stok ter aarde, die hun stokken | |
[pagina 410]
| |
en gordels verslond. Toen zy deze wonderdaat zagen, bogen zy zich voor over, en zeiden: Wy geloven in de Heer des werrelts, Moises en Aarons God. Farao zeide tot hen: Indien gy zonder mijn verlof in Moises gelooft, zo zult gy zien wat u daarom overkomen zal. Hy is uw meester; hy heeft beter verstant van de tovery, dan gy. Ik zal u de rechte voeten, en de slinke handen, of de rechte handen, en de slinke voeten doen afhouwen; ik zal u alle doen hangen. Zy zeiden: Dat zal ons geen quaat doen. Wy zullen alle voor God, onze Heer, weêrkeeren; wy verhopen dat hy ons onze zonden zal vergeven, om dat wy d'eersten zijn, die ons bekeert hebben. Wy zeiden tot Moises: Trek met de kinderen van Israël, mijn dienaars, en vrees niet voor Faraos volk, dat u volgen zal. Farao zond afgevaerdigden in alle zijn staten, om 't volk te vergaderen, en (van de kinderen van Israël sprekende) zeide: Deze lieden zijn klein in getal; zy hebben my ongeneucht aangedaan, maar ik zal hen wel opwekken. Wy deden Farao, en de zijnen uit Egypten trekken, om de kinderen van Israël te volgen. Wy deden hen hun tuinen, springbronnen en speelhuizen verlaten, en maakten de kinderen van Israël erfgenamen van hun schatten. Zy achterhaalden hen met d'opgang van de zon. Toen de kinderen van Israël hen zagen, zeiden | |
[pagina 411]
| |
zy: Wy zijn gestut. Moises zeide tot hen: Neen, mijn Heer is met my: hy zal my geleiden. Wy hebben toen Moises ingegeven dat hy met zijn roede de zee zou slaan. Zy opende zich terstont van twee zijden, gelijk twee bergen: wy bewaarden hem, en alle de genen, die met hem waren, en verdronken Farao met de zijnen. Dit zal aan d'ongelovigen en hardnekkigen tot een voorbeelt dienen. Uw Heer is almachtig en barmhartig. Vertel aan d'ongelovigen de geschiedenis van Abraham, toen hy tot zijn vader, en tot de zijnen zeide: Wat aanbid gy? Zy antwoordden: wy aanbidden onze afgoden. Hy zeide tot hen: Verhoren zy u, als gy hen aanroept? doen zy u goet, als gy hen aanbid? en quaat, als gy hen niet aanbid? Zy antwoordden: Wy hebben bevonden dat onze vaders hen, gelijk wy, aanbaden. Abraham zeide tot hen: Gy en uw vaders aanbid onnutte dingen; gy aanbid niet, dan afgoden, mijn vijanden. Ik zal hen niet aanbidden. Ik aanbid de Heer des werrelts, die my geschapen heeft, die my geleid, die my voed, die my de gezontheit geeft als ik ziek ben, die my doet leven, die my zal doen sterven, en van de welk ik in de dag des Oordeels vergiffenis van mijn zonden verhoop. Heer, geeft aan my de kennis uwer begeerten: maak dat mijn tong en woorden van de nakomelingen waarachtig gelooft wor- | |
[pagina 412]
| |
den. Stel my in 't getal der erfgenamen van 't Paradijs. Vergeef mijn vader; hy is in 't getal der verdoolden. Maak my niet beschaamt in de dag der verrijzenis, in de dag, in de welk de rijkdommen en kinderen onnut zullen zijn, uitgezondert voor de genen, die een hart hebben, dat verre van boosheit is. God zal de vromen het Paradijs doen naderen, en de hel aan de bozen vertonen. Men zal tot hen zeggen: Konnen d'afgoden, die gy aangebeden hebt, u bewaren? konnen zy zich zelven bewaren? Zy zullen met u, met hun aanhang, en met de duivels in 't helsche vuur gestoten worden. D'afgodendienaars zullen in de hel met de genen twistreedenen, die zy aangebeden hebben, en zeggen: Zeker, wy waren verdoolt, toen wy u aangebeden hebben. De bozen hebben ons verleid. Wy hebben heden niemant, die voor ons spreekt, noch geen vrient, om ons te beschutten. Indien wy weêr in de werrelt mogten keren, wy zouden in Gods wet geloven. Deze reden zal tot een voorbeelt aan de goddelozen dienen, die niet geloven dat uw Heer d'Almachtige en Barmhartige is. 't Volk heeft in Noahs tijt d'Apostelen en Profeten, die aan hen gezonden waren, verloghent. Noah hun broeder zeide tot hen: Vreest God; ik ben zijn bode, gezonden om aan u te preken; vreest en gehoorzaamt God. Ik eisch van u geen | |
[pagina 413]
| |
vergelding van mijn onderwijzingen. God, alleen Heer des werrelts, zal my van mijn moeiten vergelden; vreest en gehoorzaamt hem. Zy zeiden: Zullen wy in u, en in de genen van uw gevolg, die onëerlijk zijn, geloven? Hy zeide: Ik weet niet wat zy doen; mijn Heer houd rekening van hun werken. Indien gy de rechte weg kende, zo zoud gy d'afgoden niet aanbidden. Ik verdrijf de ware gelovigen niet uit mijn gezelschap. Ik ben niet gezonden, dan om de helsche pijnen te verkondigen. Zy zeiden tot hem: O Noah, indien gy niet van deze redenen aflaat, zo zult gy gestenigt worden. Noah zeide: Heer, dit volk is goddeloos; oordeel onz verschil: verlos my, en alle ware gelovigen, die met my zijn, van hun boosheit. Wy hebben hem, en de genen, die met hem waren, in d'Ark gebergt, en de genen, die op aarde bleven, verdelgt. Dit is een bewijs van onze almachtigheit. D'ongelovigen geloven nochtans ten meestendeel niet dat uw God d'Almachtige en Barmhartige is. Het volk heeft in de tijt van Aad de Profeten en Apostelen, die aan hen gezonden waren, verloghent. Hod, zijn broeder, zeide tot hen: Vreest God, ik ben zijn Bode, u gezonden om met getrouheit voor u te preken. Vreest God, en gehoorzaamt hem. Ik eisch van u geen vergelding van mijn prekingen, de Heer | |
[pagina 414]
| |
van het Heeläl zal my rijkelijk daar af vergelden. Zult gy burgten en heerlijke gebouwen timmeren, als of gy eeuwiglijk in de werrelt zoud blijven. Zult gy wreet zijn, zonder deernis met u zelven te hebben? Vreest God, en gehoorzaamt hem. Vreest de geen, die zijn genade aan u geeft, die goederen, kinderen, tuinen, en springbronnen aan u beschikt. Ik vrees dat gy in de dag des Oordeels strenge pijnen zult lijden. Zy zeiden tot hem: Zijt gy gekomen om dat men voor u, of gy voor ons zoud preken? Gy vertelt ons fabelen van oude wijven. Zy hebben hem verloghent, en wy hen verdelgt. Dit is een bewijs van onze almachtigheit: en nochtans geloven d'ongelovigen ten meestendeel niet dat uw Heer d'Almachtige en Barmhartige is. De lieden van Temod hebben de Profeten, die aan hen gezonden waren, verloghent: zijn broeder Salhé heeft tot hen gezegd: Vreest God; ik ben een Bode, van God gezonden, om voor u te preken. Vreest God, en gehoorzaamt hem. Ik eisch van u geen vergelding van mijn prekingen; de Heer van 't Heeläl zal my van mijn moeiten vergelden. Zult gy d'eeuwige goederen verlaten, om u aan de goederen van de werrelt te verbinden? om uw steun op tuinen, springbronnen, lantbou, in uw palmbomen, en in uw vruchten te stellen? Zult gy voorzichtig geacht worden, | |
[pagina 415]
| |
als gy speelhuizen in 't gebergte doet bouwen? Vreest God, gehoorzaamt zijn geboden, en gehoorzaamt niet de bozen, die d'aarde ontreinigen, en geen goet doen. Zy zeiden tot hem: Gy zijt een tovenaar, en een mensch gelijk wy. Vertoon aan ons enige wonderdaat, zo gy warelijk een Profeet zijt, die van God gezonden is. Ga naar margenoot+ Hy zeide: Zie daar een kameel: hy heeft een plaats om te drinken in een gestelde dag; gy hebt haar ook om te drinken, gelijk hy: doet hem geen quaat; anders zult gy in de dag des Oordeels gestraft worden. Zy quetsten deze kameel uit verachting: maar zy hebben berou daar af gehad, en zijn ruwelijk gestraft. Dit is een voorbeelt voor de nakomelingen; maar d'ongelovigen geloven echter ten meestendeel niet, dat uw Heer de Goedertieren en Barmhartige is. Loths medeburgers verloghenden de Profeten, die aan hen gezonden waren. Loth, hun broeder, zeide tot hen: Vreest God; ik ben een getrouwe Bode, van God gezonden, om u te preken. Vreest God, en gehoorzaamt hem. Ik eisch van u geen vergelding van mijn moeiten; God zal my daar af vergelden. Zult gy u aan de werrelt vastbinden, om de heerlijkheit, die hy voor u geschapen heeft, te verlaten? Zult gy 't goet verlaten, om 't quaat t'omhelzen. Zy zeiden tot hem: O Loth, indien gy niet van | |
[pagina 416]
| |
spraak verandert, zo zullen wy u uit onze stat bannen. Hy zeide: Misschien ben ik een der gener, van de welken gy een afkeer hebt. Heer, verlos my, met mijn gezin, uit hun handen. Wy hebben hem gebergt, met alle zijn gezin, uitgezondert zijn gemalin, die by de stedelingen bleef. Wy deden een regen op hen vallen, die hen alle verdelgde. Dit is een voorbeelt voor de nakomelingen: d'ongelovigen geloven nochtans ten meestendeel niet dat uw Heer d'Almachtige en Barmhartige is. Ga naar margenoot+ De genen, die in 't bosch woonden, hebben de Profeten, die aan hen gezonden waren, verloghent. Chaib zeide tot hen: Vreest God; ik ben een getrouwe Bode, van hem gezonden, om de helsche pijnen aan u te verkondigen. Vreest God, en gehoorzaamt hem. Ik eisch van u geen vergelding van mijn verkondigingen; de Heer van 't Heeläl zal my daar af vergelden. Meet met goede maat, en weegt met goed gewicht. Onthoud niets van uw naaste. Verontreinigt niet d'aarde. Vreest de geen, die u, en alle de genen, die voor u geweest zijn, geschapen heeft. Zy zeiden tot hem: Gy zijt een tovenaar; gy zijt niets anders, dan een mensch gelijk wy. Wy geloven dat gy een leugenaar zijt. Doe een deel van de hemel op ons vallen, zo gy warelijk van God gezonden zijt. Hy zeide: God weet het geen, dat gy niet weet. | |
[pagina 417]
| |
Zy hebben hem geloghent, maar zy wierden ook gestraft, en met een wolk overdekt, die een vurige regen op hen geregent heeft; en zy wierden verbrant, als of 't in de dag des Oordeels was. Dit is een bewijs van mijn macht. Maar 't grootste deel der ongelovigen gelooft niet dat uw Heer d'Almachtige en Barmhartige is. Zeker, d'Alkoran is van de Heer des werrelts gezonden: de gelovige geest heeft hem in uw hart ingegeven, op dat gy in d'Arabische taal de helsche pijnen aan 't volk zoud verkondigen. De Geschriften hebben voormaals gewach daar af gemaakt: zo (d'ongelovigen van Mecha) hem niet kennen, de Leeraars der kinderen van Israël weten hem wel te kennen. Schoon wy hem niet in de Persiaansche taal hebben gezonden, laat echter daarom niet den Persianen 't geen te leren, dat zy niet weten. Wy hebben de leugen in 't hart der bozen ingedrukt: zy zullen 't geen, dat in d'Alkoran geschreven is, niet geloven, tot dat zy de straffing zien, die voor d'ongelovigen in de dag des Oordeels bereid is. Deze dag zal onvoorziens komen; 't welk zy niet weten. Zy zeggen: Laat ons wachten, en noch niet in 't geen geloven, dat in dit boek begrepen is. Zijn zy ongeduldig om hun straf te zien? Hebt gy gezien hoe wy haar enige jaren hebben uitgestelt, en hoe eindelijk | |
[pagina 418]
| |
't geen, dat wy aan hen beloofden, hen overkomen is. Hun rijkdommen zijn hen onnut geweest. Wy hebben geen steden verdelgt, zonder hen eerst van hun ondergang verwittigt te hebben. Wy doen niemant ongelijk aan. De duivelen hebben d'Alkoran niet gebracht: hy was hen niet nut. Zy konden 't niet doen; zy zijn verre (van d'Engelen) en konnen hun woorden niet horen. Zeg niet dat 'er een ander God met God is; indien gy 't zegt, zo zult gy gestraft worden. Verkondig helsche pijnen aan de genen, die u volgen: Wees ootmoedig en heusch tot de ware gelovigen. Indien zy u ongehoorzaam zijn, zo zeg tot hen: Ik ben onschuldig van 't geen, dat gy doet, en heb my aan de wil van d'Almachtige en barmhartige God overgegeven. Hy ziet u, als gy uw gebeden doet, en als gy hem aanbid; hy verstaat en weet alles. Zal ik u zeggen tot wie de duivelen zich keren? Zy keren zich tot te leugenaars. Zy zeggen hen 't geen, dat zy hebben horen zeggen; maar zy liegen alle. D'afgedoolden volgen de Poëten, en zijn verwart in hun redenen. Ga naar margenoot+ Zy zeggen dat zy 't geen gedaan hebben, 't welk zy niet hebben gedaan, uitgezondert de genen, die in God geloven, die goede werken doen, die dikwijls op zijn goddelijke Majesteit denken, en die tegen d'ongerechtigheit der ongelovigen beschermt zijn geweest. D'on- | |
[pagina 419]
| |
rechtvaerdigen zullen bekennen dat zy eens opgewekt zullen worden. |
|