Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij22. 't Hooftdeel der ware Gelovigen, begrijpende hondert en achtien regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Zeker, de ware gelovigen zullen zalig zijn. Zy doen hun gebeden met ootmoedigheit, onthouden zich van qualijk spreken, betalen de Tienden, bedrijven geen hoerery, en raken geen andere vrouwen aan, dan hun eigen, en hun slavinnen. De genen, die anderen begeren, gaan buiten de palen van de zeden. De genen, die 't geen, 't welk aan hen vertrout is, getrouwelijk bewaren, de genen, die 't geen, dat zy belooft hebben, volbrengen, en de genen, die hun gebeden ter gestelde tijt doen, zullen erfgenamen van 't Paradijs zijn, daar zy eeuwiglijk zullen blijven. Wy hebben de mensch van 't stof der aarde, van slijk, van gestremt bloet, en van een weinig vleesch en been, dat wy met vel bekleed hebben, gemaakt. Wy hebben hem noch eens geschapen, toen wy hem | |
[pagina 381]
| |
de ziel in't lighaam inbliezen, en toen wy hem zegenden, gelijk een onzer heerlijkste werken. O menschen, gy zult alle eens sterven, Ga naar margenoot+ en in de dag des Oordeels weêr verrijzen. Wy hebben boven u zeven hemelen geschapen, en zijn voor de behoudenis van't volk, dat daar onder is, bezorgt. Wy zenden water genoech van de hemel op u, tot uw behoef; wy doen 't op d'aarde vallen, en hebben macht om dat te doen komen, en om u daar af te beroven. Wy hebben tuinen, palmbomen, druiven, en veel andere vruchten, van de welken gy leeft, geschapen, en doen voortkomen. Wy hebben op de berg Sinaï bomen geschapen, die olie en verwe voortbrengen. Gy ontfangt groot voordeel van de beesten: zy onderhouden u met hun melk, en geven veel andere grote winsten aan u; gy klimt 'er op, gelijk ook op de schepen, om u ter plaats,daar gy begeert te wezen, te voeren. Wy hebben Noah gezonden, die tot het volk gesproken en gezegt heeft: Aanbid een enig God. Wat ander God, als hem, zult gy aanroepen ? Ontziet gy niet een ander t'aanbidden? De voornaamsten onder 't volk, die afgodendienaars waren, hebben tot hun aanhangers gezegt: Deze man is een mensch gelijk gy: hy wil meer, dan gy, schijnen en geacht wezen. Indien God, gelijk hy zegt, alleen aangebeden wilde zijn, hy zou een Engel van de he- | |
[pagina 382]
| |
mel doen afdalen, die zijn geboden meêbrengen zou. Wy hebben onze voorouders 't geen, 't welk hy zegt, niet horen zeggen. Hy is een mensch, die van de duivel bezeten is. Wacht; gy zult zien wat hy worden zal. Noah zeide toen: Heer, bescherm my tegen hen, en beschut my van hun lasteringen. Wy geboden hem een Ark te bouwen, toen onz gebod van de bozen te verdelgen gegeven was: en toen 't water van zijn ketel kookte, geboden wy hem in d'Ark te treden, met twee beesten van yder geslacht en aart. Al 't volk wierd verdelgt, uitgezondert de genen, daar af wy voormaals gesproken hebben. (Wy zeiden tot hem:) Spreek my niet van d'ongelovigen; zy zullen verdrenken, als gy al 't geen, 't welk met u in d'Ark moet gaan, geschikt hebt. Zeg: Lof zy God, die ons van de boosheit der bozen verlost heeft. Heer, doe ons in een gezegende plaats geraken; gy zijt de beste stierman des werrelts. Dit was een teken van mijn almachtigheit, om Noahs volk te beproeven. Wy hebben na hem een ander volk geschapen, aan 't welk wy een Apostel hebben gezonden, om hen te leren een enig God aan te bidden: deze heeft gezegt: Wat God zult gy anders, als God, aanbidden? Zult gy zijn gramschap niet vrezen ? De leeraars onder hen, die goddeloos waren, de verrijzenis des | |
[pagina 383]
| |
vleeschs loghenden, en die wy met de goederen der aarde hebben begiftigt, zeiden: Hy is een mensch; hy drinkt en eet gelijk gy. Zult gy verloren wezen, als gy een mensch, die u gelijk is, niet gehoorzaamt? Belooft hy u weêr in de werrelt te doen komen, na dat gy been en stof zijt geweest? O doling! ô misverstant! gy zijt bedrogen in 't geen, dat hy aan u belooft: hy is een mensch gelijk d'anderen. Hy is een leugenaar: wy zullen hem niet geloven. Deze Apostel zeide: Heer, bewaar my van hun lasteringen: Zy zullen haast berou van hun boosheit hebben. De donder heeft hen toen overvallen, en verdelgt, gelijk zy verdient hadden. Wy hebben d'aarde dor en droog, en zonder vruchten gemaakt, en andere lieden in hun plaats geschapen. De mensch kan niet voor zijn uur sterven; en niemant kan haar vertragen. Wy hebben onze Apostelen en Profeten gezonden, om 't volk t'onderwyzen; maar zy zijn d'een na d'ander gedoot. Yder volk heeft de Profeet, die wy aan hen gezonden hadden, verloghent. Wy hebben hen tot een voorbeelt aan de nakomelingen doen dienen, en d'ongelovigen verdelgt. Wy hebben Moises, en zijn broeder Aaron aan Farao, en aan zijn Leeraars, met onze wonderdaden en met verstanelijke redenen, gezonden. Zy zijn tegen 't geloof opgestaan; zy hebben de kinderen van Israël gepijnigt, | |
[pagina 384]
| |
nigt, en gezegt: Zullen wy in een man, die ons gelijk is, en welkers volk ons gehoorzaamt, geloven? Zy hebben hen beide verworpen, en zijn in 't getal der verlore lieden geweest. Wy gaven aan Moises het boek des wets; misschien zal het de kinderen van lsraël op de rechte weg geleiden. Wy hebben Jesus, en zijn moeder Maria geschapen: Zy zijn tekenen van onze eenheit. Wy hebben hen in een verheve plaats gestelt, daar zy by een springbron bleven staan. O Apostelen en Profeten! eet van de vruchten der aarde, en doet goet: ik weet al 't geen, dat gy doet: uw wet is een enige wet; en ik ben alleen uw Heer. Neemt acht op u; volgt niet de wet der ongelovigen: yder acht het geen goet, 't welk hy doet. Wijkt van de bozen, en laat hen in hun dolingen. Men zal hen rekening afëisschen van de rijkdommen, en van de kinderen, die wy aan hen gegeven hebben: maar zy weten 't niet. De genen, die de straffing van de Heer vrezen, die zijn geboden gehoorzamen, zijn eenheit belijden, aalmoessen van 't goet doen, dat hy aan hen gegeven heeft, en in hun hart ontzien hem te mishagen, zullen alle in zijn tegenwoordigheit vergadert worden. De genen, die hem gehoorzamen, zullen zijn genade genieten. Hy eischt van niemant anders, dan hy doen kan. Wy hebben een boek, 't welk de waarheit zegt. De | |
[pagina 385]
| |
geen, die zo veel doet, als hy kan, zal geen onrecht aangedaan worden. Zeker, d'ongelovigen zijn in d'onkunde van Alkoran: zy doen heel anders, dan aan de ware gelovigen bevolen is: maar wy hebben de voornaamsten onder hen in hun voorspoet gestraft. Betoont u heden niet onversaagt; gy zult niet van ons beschermt worden. Men heeft onze geboden aan u geleert; gy zijt echter weêr te rug gekeert, en hebt u tegen 't geloof verheven; en gy zijt al koutende in de nacht van de vromen afgeweken. Aanmerken zy niet de woorden van (d'Alkoran?) Begrijpt hy iets in zich, dat niet aan hun voorzaten bevolen heeft geweest? kennen zy niet de Profeet, die God aan hen gezonden heeft? Waarom willen zy hem niet erkennen? Zullen zy zeggen dat hy van de duivel bezeten is? Integendeel, hy leert aan hen de waarheit; en nochtans heeft het grootste deel van hen een afschrik van hem. Indien hun wil plaats had, zo zou de hemel en d'aarde, en al 't geen, dat tusschen beiden is, verwarren. Wy hebben aan hen de wet gegeven, die zy onderhouden moeten; maar zy hebben haar verworpen. Eischt gy van hen enige vergelding van uw onderwijzingen? Uw Heer zal u daar af vergelden: daar is niemant, die u beter vergelden kan, als hy. Roep hen tot de rechte weg. De genen, die niet in de verrijzenis geloven, zijn af- | |
[pagina 386]
| |
gedwaalt. Indien wy hen vergeven, en van lijden verlossen, zo zullen zy altijt, tot hun schaamte, in hun dolingen blijven. Wy hebben hen voormaals gestraft: Zy hebben echter zich niet vernedert, en hun Heer niet aangeroepen; en toen wy de deur onzer straffingen over hen openden, wierden zy wanhopig. (God) geeft aan u 't gezicht, 't gehoor, en 't gevoel; maar weinig onder u bedanken hem daar af. Hy is 't, die u van aarde geschapen heeft. Gy zult eens voor hem vergaderen, om geoordeelt te worden. Hy is 't, die 't leven en de doot geeft, en die 't onderscheit van de dag en nacht maakt. Zult gy hem niet eren? zult gy niet op hem denken? In tegendeel, zy hebben, gelijk hun voorgangers, gezegt; zullen wy dan sterven? zal onz gebeente stof zijn, en zullen wy opgewekt worden? Zulks is aan onze vaders, en aan ons voormaals belooft. Zeker, 't is een oud deuntje. Zeg tot hen: Aan wie behoort d'aarde, en al 't geen, dat op d'aarde is, zo gy (des zelfs Schepper en Koning) kent? Zy zullen zeggen dat zy aan God behoort. Zeg tot hen: Weet gy dan niet dat de geen, die u geschapen heeft, u ook kan doen verrijzen? Wie is de Heer der zeven hemelen? wie bezit de setel des hemels? zy zullen zeggen dat 'et God is. Zeg tot hen: Zult gy dan niet vrezen een ander God, als hem, t'aanroepen? Zeg | |
[pagina 387]
| |
tot hen: Wie is Koning van alles? wie ondersteunt alles, en word van niemant ondersteunt? zegt het, zo gy 'tweet. Zy zullen zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Waarom bedriegt gy u dan? Wy hebben de waarheit aan hen geleert; maar zy hebben haar verworpen, en gezegt, dat God een kint heeft. Indien 'er een ander God met God was, zo zou d'een 't geen ontdoen, dat van d'ander gedaan was; en zy zouden zich tegen malkander verheffen. Gelooft zy God. 't Geen,'t welk zy zeggen, is niet waarachtig. God weet het verleden, tegenwoordige en toekomende; hy heeft geen medegenoot. Zeg: Heer, vertoon aan my d'uitwerking van al 't geen, dat gy aan hen belooft hebt, en stel my niet onder d'onrechtvaerdigen. Verlos ons van 't quaat, en geef ons goet; ik ken hun boosheit. Heer, verlos my van de bekoringen des duivels; verlos my van hun boosheit. Als iemant van hen sterft, zegt hy: Heer, laat my toe dat ik in de werrelt keer, ik zal beter doen, dan ik gedaan heb. Daar is geen weêrkeering: 't is vergeefs gesproken. Daar is een verhindering achter hen, die hen weêrhoud tot aan de dag des Oordeels. Als de trompet klinkt, zal 'er niets wezen, dat hen vertraagt. Zy zullen niet met malkander roemen en kouten. De schaal der gelukzaligen zal zwaar van goede werken wezen, en de schaal der | |
[pagina 388]
| |
rampzaligen zal zwaar van quade werken zijn. Heeft men mijn geboden niet aan u verkondigt? Waarom hebt gy hen veracht ? zy, zullen zeggen: Heer, onze ramp heeft ons te machtig geweest. Wy waren afgedwaalt; Heer, verlos ons van deze elende: Men had het tegendeel aan ons belooft; zeker, wy hebben zeer groot ongelijk gehad. Men zal tot hen zeggen: Wijkt in 't vuur, en spreekt niet van daar uit te komen. Veel der gener, die my aanbidden, zeggen: Heer, wy geloven in u: vergeef ons onze zonden; gy zijt zeer barmhartig. Gy hebt, ô bozen, met hen gespot, en mijn geboden veracht; maar ik zal hen van hun volharding vergelden; en zy zullen zalig wezen. Men zal tot de genen, die verrezen zijn, zeggen: Hoe veel jaren hebt gy in d'aarde geweest ? zy zullen antwoordden; wy hebben 'er een, of enige dagen geweest: Vraagt het d'Engelen, die gestelt zijn om rekening daar af te houden; gy hebt 'er zeer korte tijt geweest, zo gy 't kont kennen. Gelooft gy dat ik u onnuttelijk geschapen, en voor my vergadert heb. Prijst en verheft God, de Koning der waarheit: daar is geen God, als hy; hy is de Koning des hemels. De geen is zonder reden, die een ander God beneffens hem aanroept. Hy zal hem rekening van zijn werken doen geven; en d'ongelovigen zullen zeer rampzalig zijn. Zeg: Heer, ver- | |
[pagina 389]
| |
geef den vromen de zonden; gy zijt de grote Barmhartige. |
|