Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij18. 't Hooftdeel van Maria, begrijpende achtëntnegentig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. God is een vergelder en geleider (der vromen,) milt, wijs en waarachtig. Zacharias, uw Heers dienaar, gedacht aan zijn genade, toen hy in 't heimelijk zijn Heer bad, en zeide: Heer, mijn gebeente is zwak geworden, en mijn hooft is wit van ouderdom. Heer, ik ben nooit in mijn gebeden afgezet of geweigert, verhoor mijn gebed. Ik vrees dat de geen, die na my komen zal, uw Wet zal verkeren. Geef my een zoon, om op my te volgen, die mijn erfgenaam zy, erfgenaam van Jakobs stam, en die u aangenaam is. O Zacharias, ik boodschap u dat gy een zoon zult hebben, Joannes genoemt: Niemant is noch met deze naam genoemt geweest. Hy zeide: Heer, hoe zal ik een zoon hebben? mijn vrou is on- | |
[pagina 339]
| |
vruchtbaar, en ik ben al t'out. Men antwoordde hem: De zaak zal wezen gelijk ik u zeg: zy is gemakkelijk voor de geen, die u geschapen heeft. Hy zeide: Heer, geef my enig teken van mijns gemalins zwangerheit. Hy zeide tot hem: Gy zult in drie nachten niet spreken. Hy vertrok toen uit zijn bedeplaats, en gaf aan 't volk een teken van 's avonts en 's uchtens hun gebeden te doen. O Joannes, begrijp de Schrift met yver en genegentheit. Ga naar margenoot+ Wy gaven aan hem van zijn kintsheit af de wetenschappen, de goedertierentheit, liefde, godvruchtigheit, en de genegentheit tot vader en moeder, en niet het gewelt, en d'ongehoorzaamheit. Wy hebben de dag gezegent, in de welk hy geboren is, de dag, in de welk hy sterven, en de dag, in de welk hy verrijzen zal. Gedenk aan 't geen, 't welk van Maria geschreven is. Zy vertrok zich ter zijde naar 't Oosten, in een plaats van haar magen af, en nam een hooftdoek, om zich te dekken. Wy zonden aan haar onze Geest in gedaante van een man. Zy was ʼer af vervaert, en zeide: God zal my van u beschutten, zo gy zijn vrees voor ogen hebt. Hy zeide tot haar: O Maria! ik ben een bode van God, uw Heer, die een werkelijke en voorzichtige zoon aan u zal geven. Zy antwoordde: Hoe zal ik een kint krijgen, zonder een man aan te raken? Ik wil niet on- | |
[pagina 340]
| |
kuisch wezen. Hy zeide: 't Zal zijn gelijk ik tot u zeg; 't is licht te doen voor uw Heer. Uw zoon zal een bewijs zijn van Gods almachtigheit, en van zijn bezondere jonst tot de genen, die in zijn goddelijke Majesteit geloven. Zy wierd bevrucht, en vertrok zich enige tijt in een plaats, van 't volk afgelegen, daar zy de smarten van de kinderbaring aan de voet van een palmboom gevoelde, en zeide: Hoe! ben ik niet doot? waarom ben ik niet in 't getal der vergete lieden? D'Engel zeide tot haar: Bedroef u niet. God heeft een beek onder u gestelt. Schud de voet van deze palmboom, de dadels zullen vallen. Vergader hen, eet en drink, en wasch uw ogen. Zeg tot de genen, die u ontmoeten, dat gy vast, en dat gy een belofte gedaan hebt van tot niemant te spreken, voor dat uw vasten vervult is. Haar ouders bejegenden haar, terwijl zy haar kint droeg, en zeiden tot haar: O Maria, zie daar een vreemt ding. O Aarons zuster, uw vader heeft u niet geboden quaat te doen; en uw moeder was niet onkuisch. Zy gaf aan haar kint een teken van hen t'antwoorden. Hoe, zeiden zy, zal een kint, dat in de wieg legt, spreken? Haar kint sprak toen, en zeide: Ik ben Gods dienaar; hy heeft de Schrift aan my geleert, my Profeet gemaakt, in alle plaatsen gezegent, en my geboden hem te bidden. Hy heeft | |
[pagina 341]
| |
my de zuiverheit alle mijn leven lang aanbevolen, en daar by mijn vader en moeder t'eren. Hy heeft my niet geweldig, noch boosaardig geschapen. Gelooft zy de dag, in de welk ik geboren ben, de dag in de welk ik sterven, en de dag, in de welk ik verrijzen zal. Dus sprak Jesus, Marias zoon, in der waarheit, van de welke gy twijffelt. God prijst niet de redenen der gener, die zeggen dat God een kint heeft. Gelooft zy God; als hy iets wil, zegt hy: Zy, en 't is. Hy is mijn, en uw Heer: aanbid hem, 't is de rechte weg. Daar zijn lieden, die ten deze opzicht verscheiden van gevoelen hebben geweest: Maar ramp is over d'ongelovigen, die in de dag des Oordeels rampzalig zullen zijn. D'ongelovigen zijn opentlijk van de rechte weg afgeweken: zo gy hen de helsche pijnen, en hun onwetentheit verkondigt, zo zullen zy u niet horen. Wy zijn Meesters van al 't geen, dat op aarde is, en bevelen alles naar onz believen. Zy zullen eens voor ons vergaderen, om geoordeelt te worden. Gedenk aan 't geen, 't welk van Abraham geschreven is. Hy was een vroom man, en Profeet, en zeide tot zijn vader: Aanbid niet het geen, dat niet ziet, niet verstaat, en niet nut aan u kan zijn. Ik weet het geen, dat gy niet weet. Volg my, ik zal u op de rechte weg geleiden. Aanbid de duivel | |
[pagina 342]
| |
niet, hy is God ongehoorzaam; anders vrees ik dat God u straffen zal, en dat gy in 't getal der verlore lieden zult wezen. Hy antwoordde hem: O Abraham! verwerpt gy mijn goden? Indien gy niet van redenen verandert, zo zal ik u stenigen; wijk van my voor een lange tijt. Abraham zeide: God wil u inblazen; ik zal hem voor u bidden. Hy is zeer goet, en zal mijn gebed verhoren. Wat zult gy aanbidden, als ik van u geweken zal zijn? Aanbid God, mijn Heer, en uw gebeden zullen verhoort worden. Hy week van hen, en aanbad een enig God. Wy gaven aan hem twee zonen, Isaak en Jakob, beide Profeten. Wy gaven aan hem onze genade, en een welspreekende en waarachtige tong. Gedenk aan 't geen, dat van Moises geschreven is: hy was een vroom man, onze Profeet en Bode. Wy hebben hem van de rechte zijde des bergs Sinaï geroepen, hem by ons doen komen, en onze geheimenissen aan hem geleert. Wy hebben door een bezondere genade een Profeet tot een broeder, Aaron genaamt, aan hem gegeven. Gedenk aan 't geen, 't welk van Ismaël geschreven is. Hy onderhield naaukeuriglijk het geen, dat hy beloofde. Hy was een Profeet en Apostel van de Heer. Hy preekte de reinigheit, en beval den menschen dikwijls hun gebeden te doen, en was zijn Heer aangenaam: Ge- | |
[pagina 343]
| |
denk aan 't geen, 't welk van Enoch geschreven is: hy was een rechtvaerdig man, en Profeet: wy hebben hem in een zeer hoge plaats opgeheven. God heeft zijn genade aan deze lieden onder de Profeten van Adams geslacht, onder de genen, die wy met Noah in d'Ark deden gaan, onder de genen van Abrahams en Ismaëls geslacht, en onder de genen, die wy vergadert, en op de rechte weg geleid hebben, gegeven. Toen men hen de wonderdaden van de Barmhartige verhaalde, bogen zy zich voor over, en aanbaden hem met de tranen in d'ogen. Hun nakomelingen hebben hun voetstappen verlaten, de Wet verzaakt, en hun begeerlijkheden gevolgt: maar zy zullen in 't helsche vuur gestoten worden, uitgezondert de genen, die zich zullen bekeren, en goede werken doen. Zy zullen in 't Paradijs intreeden; en men zal hen geen ongelijk aandoen: maar zy zullen in 't Hof van Eden intreeden. 't Geen, dat van de Barmhartige belooft word, is vast en zeker. Zy zullen in 't Paradijs niets horen, dat hen mishaagt: zy zullen de groetenis der Engelen verstaan, en 's avonts en 's uchtens al 't geen hebben, dat zy begeren. Zodanig is 't Paradijs, 't welk God aan zijn schepselen geeft, die zijn vrees voor ogen hebben. Ik daal niet van de hemel af, Ga naar margenoot+ dan door toelating van uw Heer: hy is de meester | |
[pagina 344]
| |
onzer werken in de hemel, en op d'aarde, en van al 't geen, dat tusschen beide is. Hy heeft u niet vergeten: aanbid hem, en volhard in uw bidding. Kent gy iemant, die gelijk hy genoemt word? De mensch zegt: Hoe! zal ik sterven, en weêr opgewekt worden? Hy aanmerkt niet dat God hem van niets geschapen heeft. Ik zal eens d'ongelovigen en duivelen vergaderen, en voor de deur van de hel op hun kniejen doen verschijnen, en alderhande ongeluk op hen werpen, om dat zy hun boosheit tot hun Heer vermeerdert hebben. Ik ken de genen, die verdienen in de hel gebrant te worden: men zal hen daar in stoten. Dit is een vonnis, zeer gerechtiglijk door de Heer gegeven. Ik zal de vromen bewaren, en den ongelovigen verbieden voor hun afgoden te knielen. Toen d'ongelovigen, en veel der gelovigen mijn geboden hoorden preken, zeiden zy onder malkander, dat zy op een beter weg waren, dan hun naaste. Hoe veel van hen hebben wy in de voorgaande eeuwen verdelgt, die rijker dan zy, en geveinsden gelijk zy, waren? Zeg tot hen: God verlangt den afgedwaalden 't leven, op dat zy hun dolingen zouden kennen, en kennis van de pijnen, die voor hen bereid zijn, verkrijgen. Zy zullen de genen kennen, die d'ongelukkigsten zijn, en de genen, die de zwaksten in hun ge- | |
[pagina 345]
| |
loof, en minst ten dienst van zijn goddelijke Majesteit hebben geweest. God zal 't geloof der gener, die de rechte weg volgen, vermeerderen; en de genen, die hem gehoorzaam zijn, zullen zijn genade genieten. Hebt gy op 't bedrijf der bozen gemerkt? Zy vragen of zy na hun verrijzenis rijkdommen en kinderen zullen hebben. Wilt gy het toekomende weten? Wilt gy met de Barmhartige verdrag maken? ik zal 't niet doen. Ik zal al 't geen, dat zy zeggen, opschrijven, en hun elenden vermeerderen. Ga naar margenoot+ Ik zal hen in deze werrelt al 't geen geven, dat zy begeren; en zy zullen naakt (zonder schatten en kinderen) verrijzen. Zy hebben d'afgoden aangebeden, om hun bescherming te hebben. Zeker, zy hebben in deze aanbidding gedoolt: zy zullen hen verzaken, en in de dag des Oordeels hun vijanden zijn. Ziet gy niet hoe wy de duivelen tegen d'ongelovigen gezonden hebben, om hen te verleiden? Wees niet ongeduldig om hen gestraft te zien: zy zullen in de gestelde dag geoordeelt worden. Gedenk aan de dag, in de welk ik alle de vromen in Gods tegenwoordigheit zal vergaderen, en alle de bozen in de hel stoten: hun gebeden zullen niet verhoort worden, uitgezondert der gener, die de beloften, de welken zy aan de Barmhartige deden, volbracht hebben. Zy zeiden: Gelooft gy dat God een | |
[pagina 346]
| |
kint heeft? Gy zegt wat vreemts: 't verschilde weinig of de hemel en d'aarde zouden zich daar om geopent hebben, en de bergen, met hun gehele ondergang, gevallen zijn. Zy riepen God; God de Zoon. God heeft met geen kint te doen. Al 't geen, 't welk in de hemel, en op d'aarde is, aanbid hem. Hy weet het getal, en de rekening van alle de dingen des werrelts. De menschen zullen in de dag des Oordeels voor hem vergaderen; en de ware gelovigen, die goede werken doen, zullen van zijn goddelijke Majesteit bemint worden. Wy hebben d'Alkoran, in uw taal geschreven, aan u gezonden, om de geneuchten van 't Paradijs aan de genen, die mijn vrees voor ogen hebben, te boodschappen, en den genen, die met hardnekkigheit tegen 't geloof twistreedenen, de helsche pijnen te verkondigen. Hoe veel bozen hebben wy in de voorgaande eeuwen verdelgt? Hebt gy van hen horen spreken? Hebt gy van hun geheugenis horen gewach maken? |
|