Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij15. 't Hooftdeel van de Honigby, begrijpende hondert achtëntwintig regels, te Medina geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ Gods straffing is niet verre; wensch haar niet voor de tijt. Gelooft zy God: hy heeft geen medegenoot. Hy doet zijn Engelen afdalen, en zend zijn ingeevingen aan de geen, die 't hem goetdunkt. Verkondig den ongelovigen | |
[pagina 297]
| |
zijn macht, en de helsche pijnen. Daar is geen God als hy; vreest hem: Hy heeft d'aarde en de hemelen geschapen. Hy is machtiger dan uw afgoden. Hy heeft de mensch van 't slijk der aarde geschapen; en hy is echter hardnekkig in zijn hoogmoed. Hy heeft de reine beesten tot uw gebruik geschapen; gy trekt 'er groot voordeel en nut af, om u te kleden, en te spijzen. Gy ziet hun schoonheit, als zy zich mesten, en weiden: zy dragen de last, en al 't geen, dat gy begeert, in de steden, en daar by 't geen, 't welk gy niet zonder hen, dan met zeer grote arbeit, kont dragen. God is goedertieren en barmhartig tot u. Hy heeft de paerden, mulen en ezels geschapen, om u te dragen. Hy heeft veel treffelijke dingen geschapen, daar af gy geen kennis hebt. Hy leert de rechte weg aan de genen, die zijn geboden onderhouden. Indien hy gewilt had, hy zou u alle op de weg zijner wet geleid hebben. Hy zond water van de hemel, om uw dorst te lesschen, en om de planten en bomen, die uw kudden voeden, te doen voortbrengen. Hy doet d'olijfbomen, palmbomen, wijngaarden, en alderhande vruchten voortkomen. Deze dingen zijn blijken van zijn Eenheit voor de genen, die hen aanmerken. Hy heeft de nacht, de dag, de zon, de maan, en de starren, die zich naar zijn wil bewegen, | |
[pagina 298]
| |
geschapen: deze dingen zijn tekenen van zijn almachtigheit by de genen, die wijs zijn. Hy heeft al 't geen, dat op aarde is, verscheiden van verwe, aart en geslacht geschapen; gelijk ook de zee, die visch, parrelen, en andere gesteenten, om u te verçieren, aan u geeft. Gy ziet dat de schepen op de wateren drijven, en, tot voordeel van uw koophandel, de golven deursnijden; gy zult misschien God van zijn jonsten bedanken. Hy heeft de bergen opgeheven, om d'aarde vast te stellen, en haar te beletten zich te bewegen. Hy heeft de vloeden geschapen, en wegen gestelt om u te geleiden: Hy heeft 'er de starren geschapen, om u by nacht op de zee te wijzen, en de bergen om by dag uw weg te kennen. Wie anders als hy kon 't geen scheppen, dat hy geschapen heeft? Zult gy 'er nooit op denken? Gy kont geen rekening van zijn jonsten houden: hy is heel goedertieren, en barmhartig, en weet de geheimenis van uw zielen. D'afgoden, die gy aanbid, konnen niets scheppen: in tegendeel, zy zijn geschape en dode dingen, zonder beweging, en die niet weten in welke tijt de werrelt verrijzen zal. Uw God is een enig God. De genen, die niet in 't einde des werrelts geloven, de genen, die zijn Eenheit loghenen, en de genen, die zich van hun valsch geloof beroemen, worden niet van zijn god- | |
[pagina 299]
| |
delijke Majesteit bemint. Als men hen van 't geen ondervraagt, dat God (Mahomet) ingegeven heeft, zo antwoorden zy dat hy niet dan fabelen van d'Aaloutheit preekt: maar zy zullen in de dag des Oordeels hun pak dragen. Zy, die hen van de rechte weg afgeleid, en hem niet gekent hebben, zullen hun pakken dragen. De genen, die voor hen waren, hebben bedriegers geweest. God heeft hun woningen omgeworpen, en de stukken zijn op hen gevallen; hy heeft hen gestraft, toen zy 'er minst op dachten. Hy zal hen in de dag des Oordeels beschaamt maken, en hen vragen waar hun afgoden zijn, om de welken zy tegen de ware gelovigen twistreedenden. De genen, die kennis van Gods geboden hebben, verzekeren dat de schande op 't voorhooft der ongelovigen zal zijn, en dat d'Engelen hen, om de lelijkheit van hun zonden, doden zullen. Zy zullen in d'uur des doots zeggen, dat zy in God geloven; en dat zy berou van hun misdaden hebben. God weet het geen, dat zy gedaan hebben; hy zal hen bevelen in de hel te gaan, daar de woning der hovaerdigen is. Hy zal den genen, die zijn vrees voor ogen gehad hebben, bevelen in 't huis der eeuwigheit, en in de hoven en tuinen van Eden in te treden, daar veel vloeden vloejen. Zy zullen daar eeuwiglijk met hun hoogste begeerte blijven. Zul- | |
[pagina 300]
| |
len de bozen in hun zonden blijven tot dat d'Engelen hen doen doden, of tot aan de dag des Oordeels? Dus hebben de genen gedaan, die voor hen geweest zijn. God heeft hen geen ongerechtigheit aangedaan, maar zy hebben zich zelven door hun onbillijkheit verongelijkt: zy zijn 'er om gestraft, en hebben de straf, die zy veracht hadden, gevoelt. Zy zeiden: Zo God gewilt had, onze vaders en wy zouden niet, dan hem alleen, aangebeden hebben: dus hebben ook hun voorzaten gesproken. De Profeten zijn niet verplicht, dan te preken, en 't volk t'onderwijzen. Wy hebben aan yder volk een Profeet gezonden, om hen t'onderwijzen, en aan hen te bevelen een enig God t'aanbidden, en d'aanbidding van Tagot, en der afgoden te verlaten. God heeft sommigen van hen op de rechte weg geleid; en d'anderen zijn afgedwaalt. Aanmerk hoedanig 't einde der bozen is. Indien gy tracht hen op de rechte weg te brengen, zo zult gy uw tijt verliezen. God geleid niet de genen, die afdwalen willen. Zy zullen in de dag des Oordeels van bescherming berooft zijn. Zy hebben by hun trouw gezworen dat God de doden niet zal doen verrijzen. In tegendeel, hy zal hen doen verrijzen, om hen naar zijn beloften te straffen: maar het grootste deel der menschen weet het niet: indien zy 't wisten, | |
[pagina 301]
| |
zy zouden hun doling, en de bozen hun lasteringen kennen. Als wy iets wilden zeiden wy: Zy, en 't was. De genen, die om de liefde van hun Heer van de bozen afwijken, en zich bekeren, zullen in deze werrelt vergolden worden, en noch meer in d'andere, zo zy 't konden bekennen. De genen, die 't ongelijk der ongelovigen geduldiglijk verdragen, en zich in hun Heer vertrouwen, zullen, als zy 'er minst op denken, vergolden worden. Wy hebben voormaals niet dan menschen gezonden, om onze wet te verkondigen; vraagt den genen, Ga naar margenoot+ die kennis van de geschreve wet hebben, of het niet waarachtig is. Wy hebben d'Alkoran aan u gezonden op dat gy onze geboden aan de menschen zoud leren; zy zullen 'er misschien op denken. D'aarde zal niets voor de genen voortbrengen, die tegen de Profeet aanspannen: zy zullen gestraft worden als zy 'er minst op denken. God zal hen in hun handel straffen: zy zullen zijn straffing niet ontgaan; en hun goederen zullen allengs voor hun ogen verminderen. God is alleenlijk goedertiere en barmhartig tegen de genen, die hem eren. Zien zy niet de schaduw van 't geen, dat God geschapen heeft, nu ter rechte, en dan ter slinke hant, om zijn goddelijke Majesteit aan te bidden? Zeker, zy zijn te verachten. Al 't geen, 't welk op d'aarde, en in de hemelen is, | |
[pagina 302]
| |
de beesten, en d'Engelen aanbidden God met ootmoedigheit: zy vrezen hun Heer, en gehoorzamen zijn geboden. God heeft hen bevolen niet dan een enig God te vrezen, en t'aanbidden, aan de welk men eeuwiglijk gehoorzaamheit verplicht is. Wie zult gy anders, als God, vrezen? Wie anders, als God, zal u beschermen? Als u enig quaat overkoomt, zo neemt gy uw toevlucht tot zijn goddelijke goetheit: en als gy verlost zijt, zo bedankt hem een deel daar af, en gelooft echter niet in zijn wet. Gy zoekt niet dan de rijkdommen van d'aarde; maar gy zult zien hoedanig uw einde zal zijn. Zy zeggen dat hun goederen van hun afgoden voortkomen. Zeker, men zal hen eens rekening van hun lasteringen afëisschen. Zy zeggen dat God dochters heeft: zeker, zy bedriegen zich, en zijn niet wel voldaan, als men tot hen zegt, dat hen een dochter geboren is. Zy vlieden de genen, die hen de straffing van hun zonden aanzeggen. God zal hen in de schande laten; en zy zullen veracht worden gelijk d'aarde, die men met voeten treed, om dat zy niet in de dag des Oordeels geloven: ramp zal hen eeuwiglijk volgen. God zal altijt gebieden, en eeuwiglijk machtig en verwinner zijn. Indien God het volk strafte als het hem vergramt, zo zou hy geen dier op aarde laten. Hy schorst de straf der menschen | |
[pagina 303]
| |
tot aan de gestelde tijt: zy konnen hem niet verhaasten, noch vertragen. Zy zeggen dat God het geen heeft, 't welk zy zelven niet gaerne zouden hebben. Zy liegen, als zy zeggen dat het Paradijs voor hen is: zy zijn zonder twijffel afgeweken, en zullen in 't helsche vuur gestoten worden. Zeker, wy hebben voormaals Profeten aan 't volk gezonden: de duivel heeft de menschen verleid, en de meester der bozen in deze werrelt geweest; maar zy zullen in d'andere werrelt grote pijnen gevoelen. Wy hebben aan u d'Alkoran gezonden, om den menschen de twijffelingen, die zy aangaande de Godsdienst hebben, te verklaren, en om de ware gelovigen op de rechte weg te geleiden. God zend regen van de hemel, om d'aarde te vervarschen; 't is een klaarblijkelijk teken van zijn almachtigheit by de genen, die naar zijn woort luisteren. Gy hebt noch een bewijs van zijn almachtigheit in de beesten, die aan u melk geven, om u te voeden, en een ander bewijs in de vruchten der aarde, in de vrucht der palmbomen, en van de wijngaart, daar gy wijn af trekt, en voordeel af krijgt. Deze dingen zijn tekenen van zijn almachtigheit by de genen, die hen begrijpen. De Heer heeft den honigby ingegeven in 't velt te wonen, zich in de bomen, en korven t'onthouden, en van alderhande vruchten t'eten. Hy | |
[pagina 304]
| |
brengt honig van verscheide verwe voort, die tot geneesmiddel in de ziekten der menschen dient. Deze dingen zijn tekenen van Gods almachtigheit by de genen, die hen aanmerken. God heeft u geschapen, en zal u doen sterven. Onder u zijn lieden, die in hun leven vol schande zullen zijn, op dat zy zouden bekennen dat God alles weet, en dat hy almachtig is. Hy geeft de goederen aan sommigen meer, dan aan anderen. De knechten hebben geen deel in de middelen van hun meester, en zijn niet met hem vergezelschapt, en nochtans verzellen zy met God een andere god, die hem gelijk is, en lasteren zijn genade. God heeft u mannen en wijven geschapen, en heeft aan u kinderen, en aan uw kinderen noch andere kinderen gegeven: hy heeft u met de goederen van d'aarde verrijkt. Zult gy na deze genade in uw afgoden geloven, die onbezielde, ydele en onnutte dingen? Zult gy van Gods weldaden ondankbaar wezen? Zult gy 't geen aanbidden, dat u noch goet noch quaat aandoen kan? Gelooft niet dat 'er een ander god is, die gelijke macht als God heeft, en met hem verzelt is. Hy weet het geen, dat gy niet weet. Hy leert een gelijkenis aan u. Een slaaf, die arm is, kan geen aalmoessen bewijzen; en de geen, die rijk is, doet aalmoessen in 't heimelijk, en in 't openbaar, gelijk 't hem | |
[pagina 305]
| |
goetdunkt. Zijn zy beide gelijk? moeten zy met malkander geleken worden? Lof zy God. Zeker, 't grootste deel van 't volk kent zijn jonsten niet: hy leert aan u een gelijkenis. Daar zijn twee menschen, d'een is stom en doof geboren, en tot een last aan zijn voocht, die niet weet waar toe hy hem gebruiken zal; hy is niet bequaam om wel te doen, of om wel te zeggen: is hy gelijk met de geen, die spreekt, die hoort, die de gerechtigheit aan de menschen leert, en die de rechte weg volgt? Al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is, behoort aan God: als hy iets gebied, zo is 't in een ogenblik, ja noch eer, gedaan. Hy is almachtig. Hy is 't, die u uit de buik uwer moeders doet komen, die 't gehoor, 't gezicht en 't gevoel aan u geeft: gy zult 'er hem misschien af bedanken. Ziet gy niet de vogelen, die in de lucht vliegen? wie anders, als God, ondersteunt hen? Dit is een klaarblijkelijk teken van zijn almachtigheit voor de ware gelovigen. Hy heeft huizen om te wonen, en de vellen en pelssen der beesten, om u te dekken, aan u gegeven. Hy geeft aan u hun hair en wol, om uw huizen te verzien, en om u te verrijken. Hy heeft bomen en wolken geschapen, om u in schaduw te houden. Hy heeft bergen en holen geschapen, om u van de regen te beschutten. Hy heeft klederen geschapen, om u | |
[pagina 306]
| |
tegen de hitte der zon, en wreetheit der koude te bewaren. Hy heeft zijn genade over u opgehoopt: gy zult u misschien aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven, en zijn Eenheit belijden. Indien d'ongelovigen van de weg der wet afdwalen, gy zijt niet verplicht, dan om verstanelijk voor hen te preken. Zy konnen Gods genade, en verachten haar, om dat het grootste deel onder hen boos is. Verkondig hen de dag, in de welk ik alle de volken des werrelts, en de Profeten en Apostelen, die mijn geboden aan hen verkondigt hebben, zal doen verrijzen. Daar zal geen verschoning voor d'ongelovigen zijn. Zy zullen geen bescherming noch verlichting in hun elenden vinden. Als zy dan hun afgoden zien, zullen zy d'Eenheit van uw Heer belijden, en daar by, dat hun afgoden niet voor hen konnen spreken. God heeft de straf der ongelovigen vermeerdert, en hen quaat op quaat toegezonden, om dat zy de werrelt beletten zijn wet te volgen. Verkondig hen de dag, in de welk ik alle de volken des werrelts zal doen verrijzen, en met hen de Profeet, die voor hen gepreekt heeft, om getuig van hun werken te zijn. Ik zal getuig tegen de genen van uw volk wezen. Ik heb 't boek, 't welk de geheimenissen van mijn wet verklaart, aan u gezonden, om 't volk op de rechte weg te geleiden, en om den genen, | |
[pagina 307]
| |
die mijn Eenheit belijden, de vreuchden van 't Paradijs aan te zeggen. God gebied aan u niets anders te doen, dan 't geen, dat redelijk is. Hy gebied u gaven aan d'armen te geven, en goet aan uw magen te doen. Hy verbied u de hoerery, ongehoorzaamheit en ongerechtigheit: hy gebied u wel te doen: misschien zult gy 'er op denken. Voldoet het geen, dat gy aan God belooft hebt: doet niet tegen de beloofde eer. Gy hebt God tot getuig van uw beloften geroepen: hy weet al 't geen, dat gy doet. Doet niet gelijk de vrou, die gaeren gesponnen en gewonden, en daar na dat alles bedorven en geschonden heeft. Gelooft niet dat 'er bedroch en doling in uw wet is. Indien d'ongelovigen groter in getal zijn, dan gy, God laat zulks toe om u te beproeven. Hy zal in de dag des Oordeels de twijffelingen, die onder u zijn, verklaren. Indien hy gewilt had, gy zoud alle een zelve wet onderhouden hebben: hy geleid en verleid de geen, die 't hem goetdunkt, en zal naaukeuriglijk rekening van uw werken van u eisschen. Geloof niet dat 'er bedroch in uw wet is. Wacht u van struikelen, na dat gy uw treden vast en zeker gestelt hebt. Gy zult strengelijk gestraft worden, zo gy 't volk van de rechte weg afleid. Doet niet om enige waarde tegen 't geen, dat gy aan God belooft hebt. Zijn jonst is vorderlij- | |
[pagina 308]
| |
ker voor u, dan de goederen van d'aarde, zo gy hem kont kennen: Uw goederen zijn vergankelijk, en de goederen des hemels zijn eeuwig. Hy zal de genen vergelden, die volharden in wel te doen: en de geen, die goede werken doet, zal in deze, en in d'andere werrelt gezegent zijn. Als gy d'Alkoran leest, zo verzoek van God dat hy u van de boosheit des duivels, die aan alle schepselen schrikkelijk is, verlost: hy heeft geen vermogen op de genen, die in zijn goddelijke Majesteit vertrouwen. Zijn macht strekt zich over de genen uit, die afdwalen, die hem gehoorzamen, en die veel goden aanbidden. Als wy enige geboden veranderen, (God weet wel wat hy beveelt) zo zeggen zy dat gy een leugenaar zijt: in tegendeel, 't grootste deel onder hen is onkundig. Zeg tot hen, dat de heilige Geest zulks van wegen uw Heer geleert heeft, om de gelovigen in hun geloof te bevestigen, de genen, die zijn Eenheit belijden, op de rechte weg te geleiden, en hen de vreuchden van 't Paradijs aan te zeggen. Ik weet dat zy zeggen dat een mensch d'Alkoran aan hem geleert heeft. De geen, van de welk zy vermoeden dat hy 't aan hem geleert heeft, is een Persiaan van geboorte, en spreekt de Parsiaansche taal; en d'Alkoran is in d'Arabische taal, vol onderwijzing en welspreekentheit. De genen, die | |
[pagina 309]
| |
niet in God geloven, zullen grote pijnen gevoelen. De genen, die zijn geboden verwerpen, lasteren zijn goddelijke Majesteit. De genen, die zijn wet verwerpen, na dat zy die beleden hebben, zullen d'uitwerkingen van zijn gramschap gevoelen, en gestraft worden om dat zy de goederen van d'aarde boven de goederen des hemels gestelt hebben. God geleid niet d'ongelovigen. De genen, in welkers harten hy d'ongehoorzaamheit ingedrukt heeft, de genen, die hy van 't gehoor en gezicht berooft heeft, zijn onkundig. Zy zullen zonder twijffel in 't einde des werrelts in 't getal der verlorenen staan. Hy is barmhartig aan de genen, die zich bekeren, aan de genen, die berou hebben van dat zy 't volk van de rechte weg hebben afgeleid, en aan de genen, die in de gehoorzaamheit zijner geboden volharden. Gedenk aan de dag, in de welk de mensch tegen zich zelf zal twisten, en yder zonder ongerechtigheit van zijn werken vergolden zal worden. God leert aan u een gelijkenis: Daar is een vrije stat, met grote voorrechten, aan de welke God van alle zijden zijn weldaden in overvloet zend, en echter daar over ondankbaar is, in voegen dat hy, om haar ondankbaarheit, d'elende, hongersnoot en vrees aan haar heeft gezonden. God heeft aan haar stedelingen een Profeet van hun landäart | |
[pagina 310]
| |
gezonden; zy hebben hem verloghent, en zijn gestraft uit oorzaak van hun zonden. Eet van 't geen, 't welk God aan u gegeven heeft, en bedankt hem van zijn genade, zo gy hem aanbid. 't Is u verboden van een kreng, van bloet, van varkensvleesch, en van al 't geen t'eten, 't welk niet in 't uitspreeken van Gods heilige naam gedoot is. Hy zal goedertieren en barmhartig tegen de geen zijn, die 'er door noot af eet, zonder voorneemen van hem te vergrammen. Liegt niet, als gy zegt: Ziet daar het geen, 't welk veroorloft is t'eten. Lastert God niet: de genen, die hem lasteren, zullen in deze werrelt geen voorspoet hebben, en in d'andere werrelt droevige pijnen lijden. Wy hebben voormaals den Joden verboden van 't geen t'eten, 't welk wy aan u verhaalt hebben: wy hebben hen geen ongerechtigheit aangedaan; maar zy hebben zichzelven, door hun zonde, verongelijkt. Uw Heer is goedertieren en barmhartig aan de genen, die hem uit onkunde vergrammen, die zich bekeren, en goede werken doen. Abraham was God gehoorzaam, hy beleed des zelfs Eenheit: hy aanbad niet d'afgoden, en bedankte God van zijn weldaden. God verkoos en geleidde hem op de rechte weg; hy gaf aan hem 't goet in deze werrelt, en stelde hem in d'andere werrelt in 't getal der gelukzaligen. Wy hebben | |
[pagina 311]
| |
u ingegeven Abrahams wet te volgen: hy beleed Gods Eenheit, en aanbad niet d'afgoden. Hy heeft onder de Joden de Sabat opgerecht, daar over zy twistreedenen; God zal hun verschil in de dag des Oordeels oordelen. Roept het volk met voorzichtigheit en preking tot Gods wet, en twistreedent met goede redenen tegen hen. God kent de genen, die van de rechte weg afdolen. Indien zy u mishandelen, zo handel met hen gelijk zy u zullen zullen handelen. Indien gy geduldig zijt, 't gedult is vorderlijk voor de genen, die 't gewilliglijk aanneemen. Hebt gedult om Gods wil, en quelt u niet om de handel, noch om de boosheit der bozen. God is met de vromen, die zijn vrees voor ogen hebben. |
|