Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij14. 't Hooftdeel van Hegir, begrijpende zevenënzeventig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ Ik ben de goedertiere | |
[pagina 291]
| |
en barmhartige God. Deze tekenen zijn de tekenen van d'Alkoran, die 't goet van 't quaat onderscheid. Hoe konnen d'ongelovigen 't geen verhopen, 't welk van de ware gelovigen verhoopt word? Geef hen over; dat zy (de goederen der armen) verslinden, dat zy zich rijkmaken, en dat zy zich in hun hoop vernoegen; zy zullen eens zien hoedanig hun einde zal zijn. Wy hebben geen stat verdelgt voor dat de tijt, tot haar ondergang gestelt, verstreken was. Daar is geen volk, dat zijn nootschikking verhaasten of vertragen kan. De bozen zeiden: O mensch, die gelooft dat d'Alkoran aan u gezonden is, wy zullen zeggen dat gy een tovenaar zijt, tot dat d'Engelen ons verzekeren dat gy waarachtig zijt. D'Engelen zullen niet op aarde afdalen, dan om hen te straffen; en zy zullen de tijt van hun straffing niet konnen vertragen. Zeker, wy hebben d'Alkoran op aarde gezonden, en zullen hem zonder verandering bewaren. Wy hebben voor dezen Profeten d'een na d'ander gezonden, de bozen hebben met hen gespot, en hen veracht. Dus druk ik de boosheit in 't hart der bozen. Zy zullen niet in de Profeet geloven, en in de straf der gener vallen, die voor hen geweest hebben. Indien wy d'ingang des hemels voor hen openden, en indien zy (d'Engelen) in de schaduw van de deur | |
[pagina 292]
| |
zagen intreeden en uitgaan, Ga naar margenoot+ zo zouden zy noch zeggen dat hun ogen, en zy zelven betovert waren. Wy hebben tekenen aan de hemel geschapen, en hen met starren verçiert, om de geest der gener, die hen aanschouwen, te vernoegen. Wy hebben hen voor de pogingen des duivels beschut: maar de vijfwouter volgt al 't geen, dat blinkt, en gelooft dat 'et een star is. Wy hebben d'aarde uitgestrekt, en de bergen naar evenredigheit verheven: wy hebben d'aarde alderhande vruchten doen voortbrengen, om u te voeden en verrijken. Wy hebben de sleutelen van haar schatten in onze macht behouden, om hen naar de maat, die nootzakelijk is, uit te delen. Wy deden een varsche wint rijzen, en zonden regen, om d'aarde te besproejen. Gy doet haar vruchten niet voortkomen. Wy geven 't leven en de doot, en hebben de schikking van al 't geen, dat in de werrelt is. Wy weten hoedanig de genen waren, die voor u zijn geweest; en hoedanig de genen zullen wezen, die na u komen. Ik zal hen alle in 't einde des werrelts vergaderen, om geoordeelt te worden. Wy hebben de mensch van 't slijk der aarde, en voor hem de duivel van vuur zonder rook geschapen. Gedenk dat God tegen zijn Engelen gezegt heeft: Ik zal de mensch van 't slijk der aarde scheppen, en tegen hem blazen, om leven aan hem te | |
[pagina 293]
| |
geven: buigt voor hem, en aanbid hem. D'Engelen, uitgezondert de duivel, hebben hem aangebeden. God zeide tot de duivel: Waarom aanbid gy de mensch niet? Hy antwoordde: Ik zal hem niet aanbidden; gy hebt my van vuur, en hem van 't slijk der aarde geschapen. God zeide: Vertrek uit het Paradijs; gy zult 'er tot aan de dag des Oordeels uitgebannen en vervloekt zijn. Heer, zeide de duivel, geef my uw vloek niet, dan tot aan de dag des Oordeels. Gy zult, zeide God, tot aan de genoemde dag vervloekt zijn. Heer, zeide de duivel, ik zal alle schepselen quellen, om dat gy my gequelt hebt: ik zal maken dat zy uw geboden ongehoorzaam zijn, uitgezondert de genen, die in u zullen vertrouwen, en zich aan uw goddelijke wil overgeven. God zeide: 't Is de rechte weg; gy hebt geen vermogen op de vromen, die mijn wet volgen, maar alleenlijk op d'ongelovigen, voor de welken de hel bereid is. De hel heeft zeven deuren, en yder deur heeft zijn bezonder bedrijf. De vromen zullen in tuinen wonen, die met heerlijke springbronnen verçiert zijn. Wy zullen hen van alderhande veete verlossen. Zy zullen, als broeders, met alle jonst en eerbiedigheit, op bedden rusten, en in een eeuwig geluk zijn. Boodschap den genen, die my aanbidden, dat ik goedertieren en barmhartig ben, en dat | |
[pagina 294]
| |
mijn straffingen ruw en streng zijn. Preek hen de geschiedenis van Abrahams gasten. Zy groetten hem, toe zy in zijn huis traden. Abraham was bevreest van hun koomst; maar zy zeiden tot hem: Vrees niet, wy zijn Gods Boden; wy boodschappen aan u, dat gy een zoon zult hebben, die een groot man zal zijn. Boodschapt gy my, zeide hy, dat ik in mijn ouderdom een kint zal hebben? Waarom spreekt gy dus? Wy zeggen u de waarheit, zeiden d'Engelen, wanhoop niet van Gods genade; niemant, dan de bozen, wanhopen van haar. O Gods Boden, zeide Abraham, wat eischt gy? Wy zijn gezonden om d'ongelovigen te verdelgen, en om alle 't gezin van Loth te verlossen, uitgezondert zijn gemalin, die onder de genen zal blijven, de welken gestraft zullen worden. Toen deze Boden by Loth quamen, zeide hy tot hen dat hy hen niet kende. Wy zijn, zeiden zy, by u gekomen, om dit volk van de twijffel, die 't van Gods Almachtigheit heeft, te verlichten. 't Geen, dat wy tot u zeggen, is zeer waarachtig. Doe uw gezin in deze nacht uit de stat trekken, en volg het allengs. Dat niemant van u te rug zie; en ga daar men u gebieden zal. De bozen zullen alle des uchtens verdelgt worden. De stedelingen quamen by Loth, om deze vreemdelingen te zien. Loth zeide tot hen: Ik bid u | |
[pagina 295]
| |
dat gy u niet met mijn gasten besmet. Vreest God, en ontëert niet u zelven. Daar zijn mijn dochters, neemt hen. Zy zeiden; Wy beletten u niet uw gasten te herbergen; en zy bleven verwart in hun dronkenschap. Zy wierden 's uchtens van de donder overvallen. Wy hebben de stat het onderste boven gekeert, en deden stenen met vuur op hen regenen, die hen geheel verdelgt hebben. Dit zal aan de voorbygangers, die deze puinhopen zien, tot een voorbeelt, en aan de genen, die in zijn goddelijke Majesteit geloven, tot een teken van Gods almachtigheit dienen. De genen, die de bosschen by Medina bewoonden, waren boos; maar wy hebben ons aan hen gewroken: zy hebben, gelijk het volk van Loths stat, aan de nakomelingen tot een voorbeelt gedient. De genen, die in 't dal van Hegir woonden, hebben de Profeten geloghent: wy hebben onze wonderdaden aan hen vertoont, en onze geboden aan hen geleert; doch zy hebben hen veracht. Maar zy rusten des uchtens in hun huizen, op de bergen gebout, en in hun vestingen, toen de donder hen overviel. Hun schatten hebben hen niet gebergt; maar zy wierden alle verdelgt. Wy hebben d'aarde en hemelen niet geschapen, dan tot een teken van de waarheit, en van onze Eenheit. D'uur van 't Oordeel nadert. Onttrekt u van uw volk met zoe- | |
[pagina 296]
| |
tigheit; uw Heer, die alles geschapen heeft, Ga naar margenoot+ weet alles. Wy hebben zeven tekenen, en de waardste Alkoran aan u geleert. Verlet u niet met de verscheide slach van goederen t'aanmerken, die van de bozen bezeten worden: bedroef u niet, zo zy in hun boosheit volharden. Zeg tot hen: ik verkondig u niets anders, dan Gods woort, en de helsche pijnen. Wy zullen de bozen straffen, gelijk wy de genen straffen, die d'Alkoran hebben gedeelt, en een deel daar af aangenomen, en 't ander deel verwerpen. Ik ben uw Heer. Ik zal hen rekening van hun bedrijf afëisschen. Preek het geen, dat aan u geboden is, en wijk van d'ongelovigen. Wy zullen u van de genen beschutten, die u bespotten, gelijk ook van de genen, die d'afgoden aanbidden. Ik weet dat gy u om hun redenen zult bedroeven; maar loof en aanbid uw Heer tot aan de doot. |
|