Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij12. Het Hooftdeel van de Donder, begrijpende drieënveertig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God: Ga naar margenoot+ Ik ben de zeer wijze en barmhartige God. Deze geboden zijn de geboden van 't boek, 't welk van wegen uw Heer gezonden is; dit is een zeer waarachtig ding; maar weinig willen 't geloven: het is van Gods wegen gezonden, die de hemel zonder steun en pyler, die men zien kan, opgeheven heeft, en, alles schikkende, in zijn troon zit. Hy doet de zon en maan tot aan de genoemde dag bewegen. Hy schikt alles naar zijn wil, en openbaart aan 't volk de tekenen van zijn almachtigheit. Gy zult misschien in de verrijzenis van 't vleesch geloven. Hy heeft d'aarde uitgestrekt, en de bergen opgeheven: hy doet de vloeden vlieten, en heeft alderhande vruchten, 't mannelijk en 't vrouwelijk, geschapen, en dekt de dag door de duister- | |
[pagina 277]
| |
heit des nachts. Deze dingen zijn tekenen van zijn Eenheit by de genen, die hen aanmerken. Hy heeft veel verscheide velden geschapen, en ook tuinen, die vol van druiven, en van veel verscheide vruchten zijn. Hy heeft dikke palmbomen geschapen, gelijk ook bosschen en wildernissen, en andere dingen, die over de velden verspreid zijn, daar af sommigen van wateren worden besproeit, en d'anderen een aangenamer smaak hebben. Deze dingen zijn tekenen van zijn Eenheit by de genen, die hen aanmerken. Gy verwondert u over de leugenen der ongelovigen; maar verwonder u over hun redenen, als zy de verrijzenis loghenen, en zeggen: Hoe! zal God ons noch eens van 't slijk der aarde maken, als wy aarde zullen wezen? en zullen wy een nieu volk zijn? Zy zijn boos, en zullen ketenen om de hals hebben, en eeuwiglijk in 't helsche vuur blijven. Zy storten zich in eeuwige pijnen, en verachten Gods barmhartigheit. Hun voorgangers hebben gelijk zy gedaan; maar God is goedertieren tegen de genen, die zich bekeren. Straf strengelijk de hardnekkige ongelovigen. Zy zeiden: Wy zullen niet in de Profeet geloven, zo wy niet enige wonderdaat zien verschijnen. Zeg tot hen: Ik ben niet gezonden, dan om Gods woort te verkondigen. Hy heeft lieden aan yder volk gezonden, om hen | |
[pagina 278]
| |
de rechte weg te leren. Niets in de werrelt is voor hem verborgen. Hy weet wat de vrouwen in hun buik dragen. Hy weet de tijt en 't ogenblik van yder ding, het tegenwoordige, verlede, en toekomende; hy is groot en almachtig. Hy weet het geen, dat gy verborgen houd, en openbaar maakt. Hy weet waar de genen zijn, die zich met de duisterheit van de nacht bedekken, en de genen, die in de klaarheit des dags wandelen. Yder heeft door zijn gebied een bewaarder, die op 't geen merkt, dat hy doet; en hy berooft niemant van de genade, zo hy zijn goddelijke Majesteit niet vergramt heeft. Niemant kan hem beletten de geen te straffen, die 't hem goetdunkt. Hy is 't, die de blixem, de welk de menschen verschrikt, aan u doet verschijnen, en die zijn schepselen door de regen voed, die hy neêr doet vallen. Hy schept de wolken, met vochtigheit beladen, hy doet de donder rommelen, schiet de blixem uit, en treft daar meê de geen, die 't hem goetdunkt. D'Engelen sidderen in zijn tegenwoordigheit; en nochtans twistreedenen de bozen van zijn almachtigheit. Men moet hem aanroepen. De gebeden der gener, die een ander God, als hem, aanroepen, zijn onnut. Zy zijn gelijk de genen, die dorst hebben, en de hant naar een springbron uitstrekken, daar zy niet by konnen komen. 't Gebed | |
[pagina 279]
| |
der ongelovigen is goddeloosheit. Al 't geen, 't welk in de hemel, en op d'aarde is, de schaduw van d'uchtent, en de duisterheit van d'avont verootmoedigen zich voor God door gewelt, of door liefde. Zeg tot hen: Wie anders, als God, is Heer des hemels, en der aarde? wie anders, als God, zal u beschermen? Uw afgoden konnen u geen goet of quaat aandoen. Is de blinde met de klaarziende, en de duisternis met het licht gelijk? Zullen zy de schepselen, in plaats van de Schepper, aanbidden. God heeft alles geschapen, en is almachtig: hy doet de regen van de hemel dalen, en de beeken, met schuim bedekt, in de dalen vloejen. 't Gout, zilver, en de metalen, die gy smelten doet, om u te verçieren, en te verrijken, zijn gelijk het schuim. Dus leert God het geen, dat nut, en dat onnut is: 't schuim verdween vaerdiglijk, en brengt den menschen geen nut toe; dus verdween de leugen voor de waarheit. Dus spreekt God door gelijkenis tot de genen, die hem gehoorzamen, en geeft aan hen het Paradijs. Alle de rijkdommen van d'aarde, ja en noch zo veel, zouden d'ongelovigen niet konnen vrijkopen: zy zullen eeuwiglijk in 't helsche vuur gestraft worden. Wie weet dat de waarheit, in dit Boek begrepen, niet van God aan u gezonden is? De geen, die'er af twijffelt, | |
[pagina 280]
| |
is verblint; en de verstandigen twijffelen 'er niet af. De genen, die 't geen, dat zy aan God beloven, voldoen, die niet tegen zijn geboden doen, die zijn vrees voor ogen hebben, die de dag des Oordeels vrezen, die om de liefde van zijn goddelijke Majesteit in hun lijden geduldig zijn, die hun gebeden ter gestelde tijt doen, die heimelijk en in 't openbaar aalmoessen uitreiken, en die door hun goede werken hun zonden uitwisschen, zullen zalig zijn, en met hun vader, vrouwen en gezinnen in 't hof van Eden gaan: d'Engelen zullen hen bezoeken, hen groeten, en tot hen zeggen: Ziet daar de vergelding van uw volstandigheit, ziet daar d'eeuwige genade. De genen, die tegen hun beloften doen, die Gods geboden ongehoorzaam zijn, en d'aarde verontreinigen, zullen van God vervloekt zijn, en strengelijk gestraft worden: hy geeft en beneemt de goederen den geen, die 't hem goetdunkt. D'ongelovigen hebben zich om de goederen van d'aarde verblijd, maar deze goederen zijn gering, zo men de genen aanmerkt, die in d'andere werrelt zijn. Zy zeggen: Indien Mahomet niet van Gods wegen enige wonderdaat doet verschijnen, zo zullen wy hem niet geloven. Zeg tot hen: God geleid en verleid de geen, die 't hem goetdunkt. Hy verzekert het hart der gener, die in zijn Wet geloven. 't Gedenken aan God | |
[pagina 281]
| |
verzekert het hart der ware gelovigen. De genen, die goede werken doen, zullen zalig worden. Wy hebben u gezonden gelijk wy d'andere Profeten aan de genen, die voor u waren, gezonden hebben. Onderwijst het volk 't geen, dat wy u ingegeven hebben, toen zy u ongehoorzaam waren. Zeg tot hen: God is mijn Heer: daar is niet dan een enig God; ik heb my geheel aan zijn goddelijke wil overgegeven; mijn toevlucht is tot zijn goetheit. Zo d'Alkoran de bergen deê gaan, d'aarde openen, en de doden verrijzen, alles zou van God voortkomen. De ware gelovigen moeten niet wanhopen. God zal, als 't hem goetdunkt, alle de werrelt op de rechte weg geleiden; en d'ongelovigen zullen de straf van hun misdaden niet ontgaan. Gy zult by hen wonen tot dat Gods woort vervult is; hy doet niet tegen 't geen, dat hy belooft. Zy hebben met de Profeten, die voor u gekomen zijn, gespot. Ik heb de tijt van hun straffing opgeschorst, en hen in 't einde strengelijk gestraft. Maar met wat straffingen! Ziet God niet het geen, dat van yder gedaan word? Zy zeiden dat God medegenoten heeft, aan de welken zy namen naar hun believen gegeven hebben. Zult gy iets aan God leren? De bozen hebben behagen in hun boosheit, en zijn van de rechte weg afgedwaalt. De geen, die van God verleid is, zal niemant | |
[pagina 282]
| |
vinden, die hem geleid: hy zal in deze, en noch meer in d'andere werrelt gestraft worden. Niemant, dan God, zal hem konnen bergen. Het Paradijs is aan de genen belooft, die zijn vrees voor ogen hebben: zy zullen eeuwiglijk alderhande vernoeging genieten. Zodanig is 't einde der vromen: maar 't helsche vuur is voor d'ongelovigen bereid. De genen, aan de welken wy de kennis der Schriften hebben gegeven, verblijden zich met de lering, die wy aan u gezonden hebben. Daar zijn lieden, die een deel daar af verloghenen; zeg tot hen: Ik beveel u niet dan een enig God aan te bidden; hy is een zekere toevlucht der vromen. Wy hebben d'Alkoran in d'Arabische taal gezonden, op dat d'Arabiers hem zouden begrijpen. Indien gy de begeerte der ongelovigen volgt na dat gy kennis van Gods eenheit hebt verkregen, wie zal u konnen beschutten of beschermen? Wy hebben Profeten voor u gezonden, en hen geboden te huwen; en zy hebben kinderen gehad. De Profeten konnen zonder Gods toelating geen wonderdaat doen. 't Einde van alle dingen is in Gods Boek geschreven: hy wischt 'er uit, en laat 'er in blijven, dat hem goetdunkt; het kan niet verandert worden. Ik zie dat enigen der bozen voorgenomen hebben u te doden: gy zijt alleenlijk verplicht hen te preken. Ik zal rekening van hun zonden houden, | |
[pagina 283]
| |
om hen te straffen. Zien zy niet dat hun landen en bezittingen dagelijks door uw veroveringen verminderen? God beveelt het geen, dat hem belieft. Niemant kan zijn oordelen ontgaan. Hy is zeer naaukeurig in 't rekenen. Hun voorzaten hebben zich loos geveinst, gelijk zy: maar God overtreft hen in loosheit. Hy weet het goet en quaat, dat yder doet. Zy zullen eens bekennen aan wien het Paradijs toebehoren zal. Zy zeggen dat gy geen Profeet zijt. Zeg tot hen: 't Is genoech dat God getuig van de waarheit tusschen u en my is. Wie weet al 't geen, dat in 't Boek van zijn goddelijke Majesteit geschreven staat? |
|