Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
dit Hooftdeel het bestant met de vijanden te breken, en de handen aan hen te slaan. Veel Mahometaansche Leeraars hebben dit het Hooftdeel der Straffing genoemt. Bezie de verklaring van Gelaldyn, van de Bedaoi, en de Tenoir.
PLakkaat van wegen God, en zijn Profeet aan d'ongelovigen, met de welken gy bestant hebt gemaakt. Trekt voort in zekerheit vier maanden lang: weet dat gy God niet machteloos zult maken, en dat hy de schande op uw aangezicht zal werpen. Bericht voor 't volk in de dag van de grote pelgrimagie van wegen God en zijn Profeet. God prijst niet het bedrijf der gener, die d'afgoden aanbidden; en zijn Profeet is onschuldig van deze zonde. Indien gy u bekeert, zo doet gy wel: maar indien gy Gods Wet verlaat, zo weet dat gy de straf van uw misdrijf niet schuwen zult. Verkondigt den ongelovigen dat zy droeve pijnen zullen lijden, uitgezondert de genen, met de welken gy bestant hebt gemaakt, die niet tegen 't geen doen, dat zy aan u belooft hebben, en die niemant tegen u beschermen. Onderhoud het geen, 't welk gy aan hen belooft hebt, naaukeuriglijk tot aan de gestelde tijt; God bemint de genen, die zijn vrees voor ogen hebben. Als de maant van Heram voorby is, zo dood hen waar gy hen vind, neemt hen gevangen, maakt hen tot slaven, en merkt waar zy | |
[pagina 209]
| |
trekken, om lagen tegen hen te besteken. Maar indien zy zich bekeren, hun gebeden ter gestelde tijt doen, en de Tienden betalen, zo laat hen in rust; God is barmhartig tegen de genen, die zich bekeren. Indien d'ongelovigen u om genade bidden, zo geeft hen genade, op dat zy Gods woort leren. Onderwijst hen in Gods geboden, want zy zijn onkundig. Hoe konnen zy met God, en met zijn Profeet bestant hebben, zo zy in geen van beide geloven, uitgezondert de genen, met de welken gy in de Tempel van Mecha bestant hebt gemaakt? Indien zy 't geen houden, dat zy aan u belooft hebben, zo onderhoud ook 't geen, dat gy aan hen belooft hebt; God bemint de genen, die zijn vrees voor ogen hebben. Hoe zullen zy bestant met u houden? Indien zy voordeel op u bemerken, zo zullen zy uw bestant en verbont niet ontzien. Zy zullen goet van u spreken, en in hun hart u verachten: 't grootste deel van hen zijn bozen. Zy hebben de goederen van deze werrelt boven Gods geboden gestelt, en 't volk belet zijn Wet te volgen, als of zy niet wisten wat zy deden. Zy zijn niet eerbiedig tot de ware gelovigen; in 't welk zy groot ongelijk hebben. Indien zy zich bekeren, hun gebeden ter gestelde tijt doen, en de Tienden betalen, zo zullen zy broeders in God wezen. Ik onderwijs de geheimenissen van 't geloof | |
[pagina 210]
| |
aan de genen, die hen konnen begrijpen. Indien zy tegen hun belofte doen, en den genen van uw godsdienst moejelijk zijn, zo dood hun Hoofden als lieden zonder geloof; zy zullen misschien van hun boosheit aflaten. Dood voornamelijk de genen, die hun geloof hebben verloghent, die gepoogt hebben de Profeet uit Mecha te verdrijven, en die begonnen u te doden. Zult gy hen vrezen? zult gy om hen in kommer wezen? 't Is redelijk dat gy God vreest. Indien gy in zijn Wet gelooft, zo strijd tegen hen. God zal hen door uw handen straffen: hy zal hen beschaamt maken, en u tegen hen beschermen. Hy zal 't hart der ware gelovigen versterken, en de droefheit daar uit verdrijven. Hy vergeeft de geen, die 't hem goetdunkt; hy weet alles, en is zeer voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt. Meent gy dat gy van God verlaten zijt, en dat hy de genen, die kloekmoediglijk voor zijn Wet gestreden hebben, niet van de genen onderscheid, die d'afgoden aangebeden, en zijn Profeet ongehoorzaam geweest hebben? De ware gelovigen verlaten hun godsdienst niet, om haar voor de tweede maal te belijden. God weet alles, dat gy doet. D'ongelovigen, wetende dat zy ongelovig zijn, moeten niet in de Tempel van Mecha komen: de goede werken, die zy in deze werrelt doen, zullen onnut voor hen wezen; en zy zullen eeuwiglijk in 't helsche | |
[pagina 211]
| |
vuur blijven. De genen, die in God, en in de dag des Oordeels geloven, die hun gebeden ter gestelde tijt doen, de Tienden betalen, en een enig God alleen aanbidden, zullen de kerken van zijn goddelijke Majesteit bezoeken; en de genen, die de schepselen meer dan de Schepper vrezen, zijn van de rechte weg afgedwaalt. Wy hebben bevolen dat de genen, die den pelgrims varsch water toebrengen, en de genen, die de Tempel van Mecha bezoeken, van 't getal der gener, die in God, en in de dag des Oordeels geloven, zullen wezen. De genen, die voor 't geloof strijden, zijn niet alle gelijk in jonst en verdiensten voor God; hy geleid d'ongerechtigen niet. De genen, die in God hebben gelooft, van de bozen zijn geweken, en hun goederen en lijf besteed hebben om voor zijn Wet te strijden, zullen een bezondere staat en plaats by zijn goddelijke Majesteit hebben, en de gelukzaligsten zijn. God boodschapt hen door zijn goetheit, dat zy in vermakelijke tuinen zullen gaan, daar zy eeuwiglijk zullen wonen; by God is een zeer grote vergelding. O gy, die gelooft, gehoorzaamt niet uw vaders en broeders, die liever de goddeloosheit dan 't geloof willen volgen; de genen, die hen gehoorzamen, zullen groot ongelijk hebben. Indien uw vaders, kinderen, broeders, vrouwen, magen, vrienden, de goederen, die gy | |
[pagina 212]
| |
gewonnen hebt, de vrees van uw rijkdommen te verliezen, en de schrik voor d'armoede meer vermogen op u hebben, dan God, en zijn Profeet, en indien zy u beletten voor 't geloof te strijden, zo zal Gods gebod tegen u uitgevoert worden: hy geleid niet de bozen, maar hy heeft u in veel gelegentheden beschermt. Gedenkt aan de strijt van Hanin, in de welk gy om 't groot getal van uw volk verblijd waart, schoon 't u onnut was. De vrees deê u oordelen dat d'aarde te klein om te vluchten was; en gy keerde de rug gelijk de genen, die verwonnen zijn. Gedenkt dat God toen zijn Profeet, en de ware gelovigen in een plaats van zekerheit bracht, en dat hy onzichtbare benden zond, om d'ongelovigen te straffen. Hy vergeeft de zonden den geen, die 't hem goetdunkt: hy is goedertieren en barmhartig. O gy, die in God gelooft, d'ongelovigen zijn onreine lieden: laat niet toe dat zy na dit jaar in de Tempel van Mecha komen. Zo gy voor de noot vreest, God zal, zo 't hem belieft, u met zijn genade verrijken: Hy weet alles, en is zeer voorzichtig. Strijd tegen de genen, die niet in God, noch in de dag des Oordeels geloven, die niet verbieden 't geen te doen, 't welk van God, en van zijn Profeet verboden is, en die niet naar de Wet der waarheit oordelen, die aan de genen geleert is, de welken voor dezen de geschreve Wet ontfan- | |
[pagina 213]
| |
gen hebben. Zy willen liever de schatting betalen, dan zich bekeren; in 't welk zy te verachten zijn. De Joden zeiden dat Gods zoon zeer machtig is, de Christenen zeiden dat de Messias Gods zoon is: hun woorden zijn gelijk de woorden der ongelovigen, die voor hen geweest hebben; maar God zal hen zijn vloek geven. Aanmerk hoe zy lasteren. Zy aanbidden hun Leeraars en Priesters, en ook de Messias, Marias Zoon, die hen geboden heeft een enig God alleen aan te bidden. Daar is niet meer dan een enig God. Gelooft zy God. Daar is niets met hem gelijk. Zy willen door hun mont Gods licht uitblusschen, maar hy zal 't niet toelaten: hy zal 't te voorschijn brengen, schoon 't den ongelovigen lastig is. Hy heeft zijn Profeet gezonden, om 't volk op de rechte weg te geleiden, om de wet der waarheit te verkondigen, en om haar boven alle d'andere wetten des werrelts, tegen de wil der afgodendienaars, te doen uitmunten. O gy, die warelijk gelooft, veel onder de Leeraars en Priesters eten onnuttelijk de goederen des volks, en keren 't van Gods Wet af. Boodschapt den genen, die schatten opsluiten, en geen kosten aan godvruchtige werken doen, dat zy grote pijnen in die dag zullen lijden, in de welk het helsche vuur tegen hen ontsteeken zal worden, en hen van voren, ter zijden, en van achter zal ver- | |
[pagina 214]
| |
branden. Men zal tot hen zeggen: Zie daar de rijkdommen, die gy voor uw zielen hebt opgesloten; smaakt de vrucht der schatten, die gy vergadert hebt. Toen God de hemel en d'aarde schiep, maakte hy 't jaar van twaalf maanden, onder de welken vier met bezondere voorrechten begaaft zijn: Versteurt God niet bezonderlijk in deze maanden. Strijd t'alle tijden tegen d'ongelovigen, als zy tegen u strijden; en weet dat God met de genen is, die zijn vrees voor ogen hebben. Luiheit en vergetenheit vloejen over in goddeloosheit. God verleid door onachtsaamheit d'ongelovigen, die de maanden d'een boven d'ander stellen, om 't geen, 't welk hy geboden heeft, te volgen. Zy veroorloven 't geen te doen, dat God verboden heeft, en scheppen vermaak in de boosheit van hun werken: maar God geleid de bozen niet. O gy, die gelooft, waarom hebt gy u naar d'aarde gebogen? Waarom hebt gy de goederen van deze werrelt boven de genen van 't Paradijs gestelt, toen men tot u zeide dat gy uit uw huizen zoud trekken, om voor Gods Wet te strijden? De goederen van deze werrelt zijn te verachten, zo men op de genen van de hemel denkt. Indien gy niet uit uw huizen trekt, om met de Profeet te strijden, zo zal God u strengelijk straffen, en andere lieden in uw plaatst stellen. Gy zult de Profeet niet beschermen; God alleen is | |
[pagina 215]
| |
zijn beschermer, en die heeft hem beschermt, toen hy met zijn twee uit Mecha geraakte. Ga naar margenoot+ Terwijl zy beide in 't hol waren, zeide hy tot zijn makker; bedroef u niet, God is met ons. God heeft hem door onzichtbare benden beschermt en geholpen: hy heeft het woort der ongelovigen vernedert, en dat van de ware gelovigen verheven; hy is almachtig en wijs. Strijd naar uw vermogen voor Gods Wet. Gy zult wel doen, zo gy hem weet te kennen: indien gy de goederen van deze werrelt, eer en achting begeert, zy zijn naby u, en zy zullen u van naby volgen: maar de straffing der misdaden, en d'elenden zijn noch van d'ongelovigen af. Zy zullen by Gods naam zweren dat zy niet met de Profeet uit Mecha konden komen, in 't welk zy hun zielen verongelijken: want God weet wel dat zy leugenaars zijn. Verontschuldig hen hier niet meê, dat gy de genen, die waarheit gesproken hebben, en de genen, die leugenaars zijn, niet kent. De ware gelovigen zullen niet weigeren te strijden; noch hun goederen en lijf voor Gods eer te besteden; hy kent de genen, die zijn vrees voor ogen hebben. De genen, die niet in God, noch in de dag des Oordeels geloven, zullen weigeren met u te trekken: zy twijffelen van de geheimenissen des geloofs; maar zy zullen tot hun schande in hun twijffeling blijven. Indien zy tegen de vijanden had- | |
[pagina 216]
| |
den willen trekken, zy hadden wapenen gehad om dit te doen. God heeft hun uittocht veracht; hy heeft hen onachtsaam gemaakt, en hen by de zieken, wijven en kinderen doen wonen. Indien zy met u uitgetrokken waren, zy zouden meer verwarring dan genegentheit, ten dienst van zijn goddelijke Majesteit, meêgebracht hebben. Zy haten u, en gy hoort hen echter. God kent de genen, die ongelijk hebben. Zy hebben u voor dezen gehaat, en u van alle hun quaat beschuldigt, tot dat, door Gods toelating, de waarheit tegen hun wil te voorschijn is gekomen. Veel van hen zeiden: Verschoon ons, en breng ons niet te schande; en zy zijn zelven in schande en goddeloosheit gevallen: maar de hel is de woning dezer goddelozen. Indien gy goet verkrijgt, zy zijn moejelijk daar over: indien u quaat toekoomt, zo zeggen zy dat zy op hen wel acht genomen hebben, en dat zy 't wel voorzien hadden, en wijken met blijschap van u. Ga naar margenoot+ Zeg tot hen: Ons is niets overkomen dan 't geen, dat God bevolen had: hy is onze Heer; alle de ware gelovigen hebben zich aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven. Zeg tot hen: Zult gy wachten tot dat een der twee jonsten (de verwinning, of de martelary) ons overkoomt? zullen wy met u wachten tot dat God u door onze handen straft? Wacht, wy zullen met u | |
[pagina 217]
| |
wachten. Zeg tot hen: Besteed, of gedwongen, of uit liefde, tot Gods eer; uw werken zullen hem niet aangenaam zijn, om dat gy ongelovigen zijt. D'aalmoessen, die gy doet, zijn onnut, om dat gy niet in God, noch in zijn Profeet gelooft. Gy looft God niet, dan met onachtsaamheit, en met berou van de kosten, die gy om zijn dienst doet. Verwonder u niet over de menigte van hun schatten, noch over 't getal van hun kinderen. God zal hen gebruiken, om hen in deze werrelt te straffen; hy zal hen met hun boosheit verdelgen. Zy zweren by Gods naam, dat zy van d'uwen zijn: zy zijn 't niet; en zy vrezen ontdekt te worden. Indien zy enige kuil, hol of huis ontmoeten, om zich te verbergen, zy lopen vaerdiglijk derwaarts. Onder hen zijn lieden, die zeggen dat 'et een schandelijk ding is, aalmoessen te doen; en zo zy aalmoessen geven, 't is met gramschap. Indien zy hen om de wil van God en van hun Profeet deden, zo zouden zy zeggen: God is onze weldoender: hy zal door zijn genade aan ons, en aan de Profeet al 't geen geven, dat nootwendig aan ons is: wy hopen in hem alleen. D'aalmoessen zijn voor d'armen gestelt, en ook voor de genen, die zich aan God overgeven, om de slaven los te kopen, om de genen, die hun goet ten dienst van God hebben besteed, en om de genen, | |
[pagina 218]
| |
die in schulden en behoeftig zijn. God weet alles, en is geheel voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt. Onder hen zijn lieden, die de Profeet lasteren, en zeggen: Hy zal 't geen horen, dat wy spreken. Zeg tot hen: 't Zou groot voordeel voor u zijn, zo gy wel hoorde. De Profeet gelooft in God, en leert de waarheit den ware gelovigen. Gods barmhartigheit is voor de genen, die in zijn goddelijke Majesteit geloven. De genen, die qualijk van de Profeet spreken, zullen droeve pijnen gevoelen. Zy zweren by Gods naam dat zy God en zijn Profeet wilen vernoegen. 't Is redelijk dat zy hem vernoegen, zo zy vroom zijn. Weten zy niet dat de genen, die Gods wil, en de gene van zijn Profeet tegenspreken, eeuwiglijk verdoemt zullen wezen? De bozen vrezen dat God de boosheit, sie zy in hun zielen broeden, aan de vromen zal ontdekken, en dat zy hen zullen verachten. Zeg tot hen: Gy zult veracht worden; want God stelt het geen ten toon, dat gy vreest. Zo gy hen vraagt naar 't geen, dat zy gezegt hebben, zy zullen antwoorden, om zich te verschonen, dat zy geen quade wil hadden, en dat zy boertten. Zeg tot hen: Zult gy met God, met zijn geboden, en met zijn Profeet boerten? Daar is geen onschult voor u; gy zijt warelijk goddeloos. Indien God iemant onder u vergeeft, hy zal de ge- | |
[pagina 219]
| |
nen, die volharden in hem te vergrammen, strengelijk straffen. De bozen leren onder malkander de boosheit aan hun nakomelingen: Zy wijken van de waarheit, slaan malkander in de hant, en komen overëen, om God ongehoorzaam te wezen. Zy vergeten God, en God vergeet hen. Hy heeft de hel voor hen bereid, daar zy eeuwiglijk zullen blijven. Hy heeft hen vervloekt; en zy zullen de strengheit der onëindige pijnen gevoelen. De bozen, die voor u geweest hebben, zullen hen gelijk gy gevoelen: zy hebben u in macht overtroffen, grote goederen bezeten, en veel kinderen gehad: zy hebben het deel van hun goederen bezeten, en gy bezit uw goederen, gelijk de genen hebben gedaan, die voor u geweest zijn. Gy waart, gelijk zy, (in de boosheit) gedompelt. De goede werken, die zy in deze werrelt gedaan hebben, zijn hen onnut; en zy zullen in de dag des Oordeels in 't getal der verlorenen zijn. Wisten zy niet de geschiedenis der gener, die voor hen geweest hebben, de geschiedenis der lieden van Noah, der lieden van Aad, van Temod, van Abraham, en van de steden, die verdelgt zijn. De Profeten verkondigden aan hen Gods geboden, die hen geen ongerechtigheit aandeê. Zy hebben zich zelven, door de snootheit van hun misdaden, ongelijk aangedaan. De ware gelovigen gehoorzamen mal- | |
[pagina 220]
| |
kander: zy gebieden dingen, die eerlijk zijn, te doen: zy verbieden 't geen, 't welk niet goet gekent is, te doen. Zy doen hun gebden ter gestelde tijt, zy delen de Tienden uit, en gehoorzamen God en zijn Profeet. God zal hen hun zonden vergeven; hy is almachtig. Hy heeft aan hen tuinen belooft, in de welken veel vloeden vloejen, en een woning vol vernoeging in Eden. Hy heeft zijn genade, die 't opperste van alle geluk is, aan hen belooft. O Profeet, strijd tegen d'ongelovigen, en versterk u tegen hen; de hel zal hun woning zijn. Zy zullen by Gods naam zweren dat zy van u niet miszegt hebben. Zy hebben echter qualijk van u gesproken, en woorden vol boosheit voortgebracht. Zy hebben geloghent dat zy door de genade van God en van zijn Profeet verrijkt zijn. Indien zy zich bekeren, zo doen zy wel: maar indien zy 't geloof verlaten, zo zal God hen in deze en in d'andere werrelt met droeve pijnen straffen; en zy zullen geen beschermer op aarde vinden. Onder hen zijn lieden, die met God verdrach wilden maken, en zeiden: Indien God goet aan ons doet, zo zullen wy in hem geloven; maar toen hy goet aan hen bewees, waren zy vrek en gierig daar over. Zy zijn afgedwaalt, en waren zijn geboden ongehoorzaam: maar hy heeft hen gestraft, uit oorzaak van hun boosheit, | |
[pagina 221]
| |
die hy in hun hart tot aan de dag des Oordeels ingedrukt heeft, om dat zy hem ongehoorzaam waren, en tegen hun beloften deden, en om hun leugenen. Weten zy niet dat God het geen weet, 't welk zy in hun hart verbergen? en dat hy het tegenwoordige, verleden en aanstaande weet? Onder hen zijn lieden, die met de ware gelovigen spotten, de welken echter aalmoessen naar hun vermogen doen. God zal met hen spotten; en zy zullen de strengheit der eeuwige straffe gevoelen. Verzoek vergiffenis voor hen, of niet. Schoon gy zeventigmaal voor hen vergiffenis verzocht, zo zal God hen niet vergeven, om dat zy ondankbaar tegen hem, en tegen zijn Profeet zijn. God geleid niet de genen, die hem ongehoorzaam zijn. Zy verblijdden zich van dat zy achter de Profeet gebleven zijn, toen hy voor de dienst van God ten strijt ging. Zy hadden een afkeer van te strijden, en hun lijf en goederen ten dienst van de goddelijke Majesteit te besteden. Zy zeiden: Wy zullen in deze hitte niet uit onze huizen trekken. Zeg tot hen: Het helsche vuur is veel heter, zo gy 't kont begrijpen. Zy zullen in deze werrelt een weinig lachen, en in d'andere veel wenen, tot straf van hun zonden. Indien gy hen bejegent, en indien zy van u verlof verzoeken van met u uit te trekken, om voor 't geloof te strijden, zo | |
[pagina 222]
| |
zeg tot hen: Gy zult niet uittrekken, en nooit met my tegen de vijanden strijden. Gy hebt voor d'eerste maal blode en traag geweest; blijf by d'ongelovigen. Bid niet voor hen na hun doot, en blijf niet op hun graven staan, om dat zy niet in God, noch in zijn Profeet gelooft hebben, maar in hun boosheit gestorven zijn. Verwonder u niet over d'overvloet van hun goederen, noch over 't getal van hun kinderen, die God gebruiken wil om hen in deze werrelt te straffen, en in hun boosheit te verdelgen. Toen zy 't bevel hadden ontfangen van in God te geloven, en met zijn Profeet te strijden, hebben de machtigsten onder hen u gebeden hen te verschonen, en gezegt: Laat ons by de genen, die in hun huizen blijven. Zy wilden by de zieken, wijven en kleine kinderen blijven. God heeft hun hart verhard; en zy zullen nimmer de waarheit begrijpen. De Profeet, en de ware gelovigen, die by hem waren, gestreden en hun lijf en goet ten dienst van God besteed hebben, zullen zalig zijn. Hy heeft voor hen tuinen bereid, in de welken veel vloeden vloejen, met een volmaaktheit van geluk. Sommigen van d'Arabiers quamen om zich te verontschuldigen van ten oorlog te trekken; en de genen, die God en de Profeet verloghenden, bleven t'huis; maar zy zullen wrede pijnen gevoelen, uit oorzaak | |
[pagina 223]
| |
van hun boosheit. De zieken, machtelozen, en de genen, die geen middel hebben om zich in d'oorlog t'onderhouden, vertoornen God niet met in hun huizen te blijven, zo zy zijn goddelijke Majesteit, en des zelfs Profeet getrou zijn. De vromen zijn niet verplicht dan 't geen te doen, dat in hun macht is; God zal goedertieren en barmhartig tegen hen wezen. Ga naar margenoot+ De genen, die by u gekomen zijn, om te strijden, en die gy weêrom gezonden hebt, om dat gy hen niet gebruiken konde, hebben God niet vertoornt: zy zijn weêr naar hun huizen gekeert, met de tranen in d'ogen, en met ongeneucht van dat zy geen middelen hadden om hen ten dienst van zijn goddelijke Majesteit te gebruiken. D'oorlog is den genen opgelegt, die u bidden hen daar af te ontslaan, die rijk zijn, en die middel hebben om te leven: zy verzoeken verlof om by de wijven en kinderen te blijven. God heeft hun hart verhard; en zy kennen hem niet: zy zullen zich verontschuldigen, als gy hen te gemoet koomt. Zeg tot hen: Verontschuldig u niet; ik geloof u niet. God heeft ons bericht van u gegeven. Hy heeft uw goede werken ydel en onnut gemaakt; gelijk ook zijn Profeet. Gy zult eens voor de geen, die 't verleden, tegenwoordige en aanstaande weet, vergadert worden. Hy zal u aan al 't geen, 't welk gy ge- | |
[pagina 224]
| |
daan hebt, doen gedenken, en u naar uw verdiensten straffen. Zy zullen, als gy by hen koomt, u by Gods naam vermanen dat gy van hen wijken zult. Wijk van hen; zy zijn vol smette: de hel zal hun woning wezen, daar zy van hun misdaden gestraft zullen worden. Zy zullen u vermanen hen te beminnen: indien gy hen bemint, zo weet dat God niet de genen bemint, die hem ongehoorzaam zijn. Deze Arabiers, die de geboden niet gehoorzamen, de welken God aan zijn Profeet gezonden heeft, zijn de boosten en ondankbaarsten. God weet alles, en is zeer voorzichtig. Onder d'Arabiers zijn lieden, die 't geen, 't welk zy voor de dienst van God besteed hebben, voor verlore gelt achten. Zy verlangen hun vertrek, om 't uwe te vertragen, en om u te doen wachten. 't Rad van ongeluk is over hen. God verstaat al 't geen, dat zy doen. Onder hen zijn ook lieden, die in God, en in de dag des Oordeels geloven: zy achten dat de kosten, die zy voor de dienst van God doen, hen zijn goddelijke Majesteit doen naderen, en nodigen de Profeet om voor hen te bidden. God zal zijn barmhartigheit aan hen geven; hy is goedertieren en barmhartig tegen de genen, die hem gehoorzamen. De genen, die d'eersten te Medina zijn gekomen, en d'eersten uit Mecha zijn ge- | |
[pagina 225]
| |
trokken, om van de bozen af te wijken, de genen, die in de strijt van Beder waren, en de genen, die hen in wel te doen gevolgt zijn, zullen Gods genade genieten; hy heeft tuinen voor hen bereid, daar veel vloeden in vloejen, met een opperste gelukzaligheit. Omtrent u, en in Medina zijn Arabiers, die de boosheit beminnen: gy kent hen niet, maar ik ken hen alle. Ik zal hen tweemaal op aarde straffen, (te weten met schande, en met de doot) en zy zullen in d'andere werrelt zeer grote pijnen gevoelen. Daar zijn anderen, die hun zonden belijden, en goede en quade werken doen: God zal hen misschien vergeven; hy is goedertieren en barmhartig. Neem van hun goet tot aalmoessen. Gy zult hen vroom en rein maken. Bid voor hen. Gy zult door uw gebden Gods barmhartigheit vervorderen: God verstaat, en weet alles. Weten zy niet dat God een behagen in de bekering van zijn schepselen heeft, dat hun aalmoessen hem aangenaam zijn, en dat hy goedertieren en barmhartig is? Zeg tot hen: Doet het geen, dat u belieft; God, zijn Profeet, en de ware gelovigen zullen zien wat gy doet. Gy zult eens voor hem, die het tegenwoordige, verleden, en toekomende weet, vergadert worden; hy zal u al 't geen, dat gy gedaan hebt, doen bekennen, en u naar uw verdiensten straffen. Daar zijn anderen, die Gods wil, | |
[pagina 226]
| |
of zijn genade, of zijn gramschap, of zijn straffing, of zijn barmhartigheit verwachten. God weet het geen, dat in hun zielen is, en is zeer wijs: de genen, die geacht hebben dat de kerk, door d'ongelovigen gebout, om de vromen te verleiden, om de bozen van de goeden t'onderscheiden, en om op de genen te merken, die te voren tegen God, en tegen zijn Profeet gestreden hebben, de kerk van zijn goddelijke Majesteit is, zweren dat zy niet wenschen, dan wel te doen, en dat hun woning zeer goet is: maar zy zijn leugenaars; en God zal getuig van hun leugen zijn. Doe uw gebeden niet in deze kerk, maar in de kerk, die op Gods vrees gesticht is; en dit is redelijk. In deze kerk zijn lieden, die wenschen gereinigt te wezen: God bemint de genen, die een reine ziel hebben. Wie timmert best; de geen, die zijn gebou op Gods vrees sticht, of de geen, die zijn gebou op de kant van een zantgracht bout, 't welk valt en nederstort? De genen, die geacht hebben dat de kerk, door d'ongelovigen gesticht, om 't volk te verleiden, Gods kerk is, zullen met deze kerk, en met d'ongelovigen, die haar gebout hebben, in 't helsche vuur branden. God geleid niet d'onrechtvaerdigen; hun gebou zal niet dienen, dan om hen te pijnigen. God, die zeer wijs is, weet hun voorneemen. Hy koopt de zielen en goederen der ware gelovi- | |
[pagina 227]
| |
gen, en geeft het Paradijs aan hen. 't Zy zy gedoot worden, of zelven doden als zy voor 't geloof strijden, zy zullen 't geen hebben, 't welk in 't oudeTestament, in 't Euangelium, en in d'Alkoran aan hen belooft is. Wie voldoet beter 't geen, dat hy belooft, als God? Boodschap hen dat zy een goede koop gedaan, en d'opperste gelukzaligheit verkregen hebben. De genen, die vast in hun geloof zijn, die God smeken, eren en aanbidden, die zijn geboden onderhouden, en alle de ware gelovigen zullen met alderhande vernoeging de wellusten van 't Paradijs genieten. De Profeet, en de ware gelovigen moeten God niet om vergiffenis voor d'ongelovigen bidden, schoon zy hun magen waren, na dat zy bekent hebben dat zy, om hun ongelovigheit, verdoemt zijn. Abraham, na dat hy belooft had een enig God aan te bidden, bad niet voor zijn vader, toen hy wist dat zijn vader Gods vijant was; maar hy verklaarde dat hy vijant van zijn zonde was. Hy liet af van voor hem te bidden, schoon hy anders grotelijks barmhartig, en lijdsaam in zijn quellingen was. God verleid niet de genen, die hy op de rechte weg gebracht heeft. Hy geeft aan hen de kennis van 't geen, dat zy moeten doen. Hy kent de genen, die verdienen verleid, en de genen, die verdienen langs de rechte weg geleid te worden. | |
[pagina 228]
| |
Het Koninkrijk der hemelen, en der aarde komt God toe: hy geeft het leven, en de doot aan de geen, die 't hem goetdunkt. Wie anders, dan God, zal u beschermen? Hy heeft zijn genade aan de Profeet, en aan de genen, die hem in zijn quelling gevolgt zijn, gegeven; schoon het weinig schilde of het hart van veel onder hen waar naar de zijde der ongelovigen overgeslagen: maar hy heeft hen vergeven, en goedertieren en barmhartig tegen drie mannen geweest, Ga naar margenoot+ die van de Profeet afgeweken waren, en berou van hun misdaden hebben. Zy bekenden dat 'er geen zekere toevlucht, dan in God, was? hy heeft hen vergeven, toen zy zich bekeerden: hy is goedertieren en barmhartig tegen de genen, die zich bekeren. O gy, die gelooft, vreest God, en weest vroom. De stedelingen van Medina, en d'Arabiers, die omtrent deze stat wonen, moeten de wil van Gods Profeet niet tegenstreven, noch 't geen verwerpen, 't welk hy goetkent; om dat zy geen dorst, kommer noch pijn voor de dienst van zijn goddelijke Majesteit hebben geleden. Zy zijn niet door hun vijanden verdrukt geweest. Zy zullen d'ongelovigen tergen, en geen leet van hen ontfangen: in tegendeel, zy zullen verdienste verkrijgen, en een goed werk doen. God berooft de genen niet van vergelding, die goet doen. Hy | |
[pagina 229]
| |
zal de kosten, die zy voor zijn dienst doen, en 't getal der afgoden, die zy vernielen, opschrijven, om hen van hun goede werken te vergelden. 't Is niet nootzakelijk dat alle de gelovigen zich ten oorlog begeven: 't is genoech dat van yder stam en volk een deel derwaarts gaat, terwijl d'anderen de wetten en geheimenissen leren, om hun medemakkers t'onderwijzen, als zy van de tocht weêr t'huis gekomen zijn; zy zullen misschien Gods straffing vrezen. O gy, die in God gelooft, strijd tegen de genen, die u in de boosheit onrein willen maken: weest edelmoedig, en weet dat God met de genen is, die zijn vrees voor d'ogen hebben. Toen God enig Hooftdeel van d'Alkoran uit de hemel deê afdalen, zeiden enigen van hen uit spot: Dat zal 't geloof van dit volk doen toeneemen. Zeker, het vermeerdert het geloof der ware gelovigen; het verblijd hen, en vergroot de gramschap van zijn goddelijke Majesteit over d'ongelovigen, die in hun snootheden volharden, en in hun boosheit sterven. Zy weten niet dat God eenmaal of tweemaal des jaars de goeden beproeft: zy zullen zich niet bekeren; 't is tijt verloren voor hen te preken. Toen God enig Hooftdeel des Alkorans van de hemel afzond, zagen zy op malkander, en zeiden: Ziet iemant ons? Zy zijn weêr tot hun boosheit gekeert; | |
[pagina 230]
| |
en God heeft hun hart van de rechte weg afgetrokken, om dat zy de waarheit niet willen begrijpen. God heeft een Profeet van uw volk aan u gezonden, die met grote yver wenscht u van uw hardnekkigheit te verlossen: hy is boven mate genegen om de weg der zaligheit aan u te leren. God is zachtmoedig en goedertieren tegen de ware gelovigen. Indien zy 't geloof verlaten, zo zeg tot hen: God is mijn beschermer,daar is niet meer, dan een enig God; ik heb my aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven, hy is de Heer van de heerlijke troon. |
|