Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij7. Het Hooftdeel van de Roof, begrijpende vijfénzeventig regels, te Medina geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ Zy zullen u vragen aan wie de roof toebehoort. Zeg tot hen: De roof behoort aan God, en aan zijn Profeet. Vreest God, leeft in onderlinge | |
[pagina 197]
| |
vrientschap, en gehoorzaamt God, en zijn Profeet, zo gy in zijn wet gelooft. De genen, die bevreest zijn, als zy van God horen spreken, welkers geloof toe genomen is toen zy zijn wonderdaden hoorden vertellen, die zich op hem vertrouwen, die in hun gebeden volharden, en die enig deel van hun goederen in goede werken besteden, geloven in d'Eenheit van zijn goddelijke Majesteit. Zy hebben hun woning in 't Paradijs. Zy zullen van hun Heer vergiffenis van hun zonden en een zeer grote schat verkrijgen. Toen uw Heer u deê uit uw huis scheiden, om tegen d'ongelovigen te trekken, had een deel der ware gelovigen een weêrzin van te strijden. Zy twistreedenden tegen u om de nootwendigheit der strijden, na dat zy zagen dat hun vijanden hen tot een zekere doot geleidden. Gedenkt dat God aan u belooft heeft dat een deel van 't heir der ongelovigen u gehoorzamen zou. Begeert gy iets anders, als de roem en eer van de zege? God bevestigt de waarheit door zijn woorden, en verdelgt de bozen; hy bevestigt de waarheit; en verdelgt de leugen, schoon het tegen de wil der bozen is. Gedenkt dat uw Heer u verhoorde, toen gy bystant van hem verzocht, en dat hy u hielp, met duizent van zijn Engelen, uit de Hemel gezonden. God zond deze bystant niet aan u, dan om zijn jonst aan u bekent te | |
[pagina 198]
| |
maken, en om uw harten te verzekeren. De verwinning koomt van God alleen voort: hy is almachtig en alwijs. Gedenkt dat God u met een zekere slaap bedekte, en water van de hemel deê dalen, om u te wasschen, om u te reinigen, en om u van de boosheit des duivels te verlossen. Vest d'edelmoedigheit en 't gedult in uw harten, en gaat in verzekering voort. God heeft tot zijn Engelen gezegt: Ik zal met u zijn; verzekert de treden der ware gelovigen. Ik zal de vrees in de harten der ongelovigen instorten: Slaat hen op 't hooft, op de handen, en op de voeten, om dat zy tegen mijn wil, en tegen die van mijn Profeet gedaan hebben. God straft strengelijk de genen, die zijn geboden ongehoorzaam zijn, en de wil van zijn Profeet tegenstreven. D'ongelovigen hebben te voren zijn straffingen in deze werrelt beproeft, en zullen eindelijk de pijnen van 't helsche vuur gevoelen. O gy, die in God gelooft, keert den goddelozen de rug niet toe, als of gy verwonnen waart, als zy u genaken, om tegen u te strijden. De geen, Ga naar margenoot+ die hen de rug toekeert, zal weêr in Gods gramschap vervallen, en in 't helsche vuur gestoten worden. Gy hebt (in de strijt van Beder) niet d'ongelovigen gedoot; God zelf heeft hen gedoot. Gy niet, maar God heeft de stenen tegen hen geworpen, om | |
[pagina 199]
| |
de ware gelovigen te believen; hy hoort al 't geen, dat zy zeggen, en weet al 't geen, dat zy doen: Zeker, hy zal 't lijden der bozen vermeerderen. Toen gy de verwinning verzocht, is zy aan u gegeven. Gy zult weldoen, zo gy uw boosheit verlaat. Indien gy weêr ten strijt keert tegen de Profeet, zo weet dat ik hem tegen u beschermen zal: uw krijgslieden, schoon veel in getal, zullen niet dienstig aan u wezen, om dat God met de ware gelovigen is. O gy, die gelooft, gehoorzaamt God, en zijn Profeet: wijkt niet van hem, dewijl gy de geboden van zijn goddelijke Majesteit gehoort hebt. Weest niet gelijk de genen, die zeggen, wy hebben gehoort, en waren doof en stom. De schande en ramp, die God aan de beesten geeft, is doof en stom te zijn, en geen gebruik van reden te hebben. Indien God enige goede wil in d'ongelovigen had gezien, hy zou hen niet in hun doofheit hebben gelaten. Maar schoon zy klarelijk hadden gehoort, zy zouden echter altijt van hem zijn geweken, en hardnekkig hebben geweest. O gy, die in God gelooft, gehoorzaamt God, en de Profeet. Bid in uw gebeden om 't eeuwig leven, en weet dat God de gal van de lever, en d'ongelovigen van de ware gelovigen afscheiden zal, en dat gy alle door hem vergadert zult worden, om van uw werken vergolden en | |
[pagina 200]
| |
gestraft te wezen. Vreest de straf, die bezonderlijk over d'oproerigen en ondankbaren zal komen. God is streng in zijn straffingen. Gedenkt dat gy in 't lant van Mecha niet dan een hantvol van zwakke lieden waart, met vrees van door d'ongelovigen wechgevoert te worden. God heeft u verzekert: hy heeft u beschermt, en met alderhande goederen verrijkt; misschien zult gy hem daar af bedanken. O gy, die gelooft, verraad God niet, noch de Profeet, noch de genen, die zich op u vertrouwen, en die hun goederen onder uw handen hebben vertrout: andersins zullen uw rijkdommen en kinderen u in d'andere werrelt pijnigen. By God is een zeer grote vergelding voor de vromen. O gy, die gelooft, indien gy God vreest, zo zal hy uw vijanden van u doen wijken, en u uwe zonden vergeven; zijn goetheit is onëindig. De bozen zijn tegen u aangespannen, om u te vatten, en te doden, of om uit Mecha te verdrijven. Maar God heeft hun samenzwering vruchteloos gemaakt; hy weet alle d'aanslagen der samenzweerders. Toen men zijn wonderdaden aan hen vertelde, en zijn geboden aan hen leerde, zeiden zy: Wy hebben hen gehoort, en zouden, zo wy gewilt hadden, wel diergelijke dingen gezegt hebben; 't is niets anders, dan een liedje, en een fabel der oude lieden. Gedenkt | |
[pagina 201]
| |
hoe zy zeiden: Mijn God, zo 't geen, 't welk Mahomet aan ons vertelt, waarachtig is, zo doe een regen van stenen op ons vallen, en straf ons strengelijk. Hy zal hen niet straffen als gy met hen zijt, noch als zy vergiffenis verzoeken. Wat is 'er, dat God beletten kan hen te straffen? Zy zijn niet in zijn genade, als zy de ware gelovigen beletten naar de Tempel van Mecha te gaan. Hy beschermt alleenlijk de genen, die zijn vrees voor ogen hebben: maar 't grootste deel van hen kan hem niet kennen. Hun gebeden zijn zeer gering. Zy raken in de Tempel malkander in de hant; maar zy zullen eens Gods straf, om hun boosheit, gevoelen. D'ongelovigen, die hun goet besteden, om 't volk van Gods wet af te trekken, zullen berou van hun besteding hebben, en daar over beschaamt zijn, en in de hel gestoten worden. God zal de goede van de boze scheiden: hy zal de bozen in 't helsche vuur stoten; en zy zullen in 't getal der verlore lieden zijn. Indien zy zich bekeren, zo zal hy hen 't voorgaande vergeven; en indien zy weêr tegen de Profeet ten strijt keren, zo zullen zy gelijk d'eersten gehandelt worden. Dood hen, om oproer te schuwen, op dat 'er geen wet in de werrelt is, dan Gods wet. Zo zy hun boosheit verlaten, God zal zien wat zy doen, en zo zy van 't geloof afwijken, weet dat | |
[pagina 202]
| |
God alleen uw Heer en beschermer is. Het vijfde deel van de roof, die gy op uw vijanden verkrijgt, behoort aan God, aan de Profeet, aan zijn magen, aan de wezen, armen en pelgrims, die in noot zijn. Gy zult het geen, 't welk hier voor geboden is, onderhouden, zo gy in God gelooft, en in 't geen, dat wy onze dienaar ingeblazen hebben, en in de dag, Ga naar margenoot+ in de welk d'onderscheiding der goeden en bozen, in de bejegening der twee heiren, bekent heeft geweest. God is almachtig. Gy waart op een verheve plaats naast aan Medina: uw vijanden waren ter zijden des dals van u, en de ruitery der vijanden was beneden u. Indien gy belooft had te strijden, zo zoud gy tegen uw belofte gedaan hebben, uit oorzaak van 't groot getal der ongelovigen. Maar 't geen, dat God wil, word vaerdiglijk volbracht. Hy zal de genen verdelgen, die boos zijn, na dat zy deze strijt gezien hebben, die een klaarblijkelijk teken van de waarheit der zending des Profeets is; en hy zal den ware gelovigen 't leven geven. Hy verstaat en weet alles. Hy vertoonde uw vijanden aan u in een klein getal in uw droom: want indien hy hun groot getal aan hen vertoont had, zo zoud gy voor de strijt gevreest hebben. Maar hy heeft u van vrees verlost: hy weet het geen, dat in de harten der menschen is. Toen hy u voor hun | |
[pagina 203]
| |
ogen deê verschijnen, vertoonde hy u in klein getal, om zijn wil te volbrengen; alles hangt van God af. O gy, die gelooft, houd stil, als gy voor de benden der vijanden verschijnt, en bid God met yver, gy zult misschien zalig worden. Gehoorzaamt God, en de Profeet zijn Apostel. Indien de wanördening en vrees u overvallen, zo zult gy uw achting verliezen. Volhard, God is met de genen, die volharden in wel te doen. Weest niet gelijk de genen, die met een geveinsde blyschap en huighelary uit hun huizen zijn getrokken, en de werrelt van de rechte weg afweeren. God weet al 't geen, dat zy doen. De duivel deê hen hun werken aangenaam vinden, en zeide tot hen: Niemant zal heden de verwinning op u behalen; ik zal met u wezen. Maar toen hy de twee slagördeningen zag, keerde hy weêrom, en zeide: Ik ben ontschuldig van 't quaat, dat gy doet: ik zie 't geen, 't welk gy niet ziet: Ga naar margenoot+ ik ben bevreest voor d'almachtige God; hy is streng in zijn straffingen. De bozen, en de genen, die zwak in hun geloof waren, zeiden, van de ware gelovigen sprekende: Deze lieden beroemen zich op hun geloof. Men antwoordde hen: De geen, die zijn steun in God stelt, zal bekennen dat hy machtiger dan zijn vijanden, en zeer voorzichtig is in 't geen, dat hy doet. Gy hebt d'Engelen gezien, | |
[pagina 204]
| |
die d'ongelovigen deden sterven. Zy hebben hen van voren en van achter geslagen, en tot hen gezegt: Smaakt de pijnen van 't vuur, dat gy verdient hebt. God doet zijn schepselen geen onrecht aan. Faraos volk was ongelovig; en de genen, die voor hen geweest hebben, verachtten Gods wonderdaden en geboden; maar hy heeft hen strengelijk gestraft: hy is almachtig, en zeer streng in zijn straffingen. Hy zal de genen niet verdelgen, die de weldaden veranderen, de welken hy aan 't volk heeft gegeven, tot dat zy de genade, die hy aan hen zelf gedaan heeft, verandert hebben. Faraos lieden waren ongelovig; de genen, die voor hen waren, gehoorzaamden niet de geboden van uw Heer: Maar wy hebben hen om hun zonden verdelgt: wy hebben hen verdronken, om dat zy ongerechtig waren. De goddelozen zijn gelijk de beesten: zy zullen nooit in God geloven. De genen, die belooft hebben (geen bystant aan d'ongelovigen te geven) en tegen hun belofte hebben gedaan, hadden Gods vrees niet voor ogen. Indien gy hen op de reis ontmoet, zo scheid u van hen af: hun straf volgt hen van naby; zy zullen 'er misschien op denken. Indien gy vreest dat iemant u verraden, en zijn woort niet houden zal, zo ontfangt geen belofte van hem, en belooft niets aan hem: God bemint de verraders niet. | |
[pagina 205]
| |
Gelooft niet dat d'ongelovigen Gods straf zullen schuwen; keert weêr ten strijt tegen hen, met alle uw macht. De halsters der paerden zullen Gods, en uw vijanden, en noch van anderen, die gy niet kent, verschrikken: maar God kent hen alle. De kosten, die gy tot zijn dienst doet, zal u betaalt worden; en men zal u geen onrecht aandoen: Indien uw vijanden tot vrede neigen, zo zult gy niet qualijk doen dat gy 'er ook toe neigt, gelijk zy. Vertrou in God; hy verstaat al 't geen, dat zy zeggen, en weet al 't geen, dat zy doen. Indien zy u willen bedriegen, God zal u en alle ware gelovigen beschermen. Tracht hun harten te vereenigen; maar schoon gy alle de goederen des werrelts besteedde, zo zoud gy hen niet konnen vereenigen: God zal hen eens vereenigen; hy is almachtig en voorzichtig in zijn werken. O Profeet, Gods bescherming is genoech voor u, en voor de vromen, die u gevolgt zijn. Vermaan de ware gelovigen om tegen d'ongelovigen te strijden. Zo gy twintig in getal met stantvastigheit en volharding vergadert zijt, gy zult twee hondert ongelovigen verslaan: indien gy hondert zijt, gy zult duizent verwinnen. D'ongelovigen zijn onwetende; maar God wil uw pak verlichten. Hy kent uw zwakheit. Zo gy hondert ware gelovigen zijt, gy zult twee hondert ongelovigen verwinnen; zo gy duizent zijt, | |
[pagina 206]
| |
gy zult twee duizent door Gods toelating verslaan. Hy helpt de genen, die zijn bystant met volharding verwachten. De Profeet kan geen gevangen zijn; hy zal zich op aarde, met voordeel op d'ongelovigen, oprechten. Gy verzoekt de goederen der aarde; en God wil u de schatten des hemels geven; hy is almachtig en wijs. Zo God zijn geboden niet aan u geleert had, gy zoud grote pijnen geleden hebben. Eet van de reine beesten, die hy aan u veroorloft heeft t'eten; en vreest God. Hy is goedertieren en barmhartig aan de genen, die zijn vrees voor ogen hebben. O Profeet, zeg tot de genen, die in uw handen gevangen zijn: God weet het geen, dat in uw harten is. Hy zal u met het geen, dat gy verloren hebt, vergelden, en u uwe zonden vergeven, zo gy u bekeert; hy is goedertieren en barmhartig. Zo zy u verraden, zy hebben God voor u verraden. Scheid hen van de ware gelovigen; God weet alles, en is zeer voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt. De genen, die in God gelooft hebben, de genen, die van de bozen afgeweken zijn, de genen, die hun goet, en hen zelven besteed hebben om voor Gods Wet te strijden, de genen, die de Profeet beschut en beschermt hebben, zijn alle beschermers en vrienden van malkander. Gy zult geen achting op 't verbont der ware gelovigen hebben, die niet van 't gezelschap der | |
[pagina 207]
| |
ongelovigen afgescheiden zijn, tot dat zy zich van hen ontslagen hebben. Indien zy u om bystant aangaande de godsdienst verzoeken, zo zijt gy verplicht hen te beschutten, uitgezondert tegen de genen, die in verbont met u staan: God ziet al 't geen, dat gy doet. D'ongelovigen beschermen malkander: indien gy hen gehoorzaamt, zo zullen 'er grote wanordeningen, en veel beroerten op aarde wezen. De genen, die in God hebben gelooft, de genen, die van de bozen afgescheiden zijn, de genen, die voor Gods wet hebben gestreden, de genen, die de Profeet weêr ingezet, en hem tegen zijn vijanden verdadigt hebben, zijn warelijk vromen, en ware gelovigen: zy zullen van God vergiffenis van hun zonden, en zeer grote schatten ontfangen. De genen, die, in God gelovende, van de bozen afgeweken zijn, en met u gestreden hebben, zijn van d'onzen. Zy zijn erfgenamen van hun magen: God heeft het dus geboden; hy weet alles. |
|