Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij5. Het Hooftdeel der Dankzeggingen, begrijpende hondertvijfënzeventig regelen, te Medina geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ Lof zy aan God, Schepper des hemels, en der aarde, der duisternissen, en van 't licht. De genen, die niet in hun Heer geloven, zijn afgedwaalt. Hy is 't, die u van 't slijk der aarde heeft geschapen, en een gezette tijt tot uw doot en verrijzenis gestelt. Gy twijffelt echter daar aan. Hy is God in de hemel, en op d'aarde. Hy weet de geheimenis uwer harten, en al 't geen, dat gy openbaart. Hy weet het goet en quaat, dat gy doet. Hy weet dat zijn geboden (aan de stedelingen van Mecha) geleert zijn, en dat zy hen verworpen hebben. Zy hebben de bekende waarheit tegengestreeft; maar zy zullen om deze verachting gestraft worden. Aanmerken zy niet hoe veel volken wy in de voorgaande eeuwen verdelgt hebben? Wy gaven aan hen tot hun | |
[pagina 142]
| |
woning sterker en ruimer plaatsen, dan de genen, die gy bewoont, Ga naar margenoot+ zonden aan hen regen in overvloet, en deden springbronnen in hun woonplaatsen vloejen; doch wy hebben hen daar na verdelgt, uit oorzaak van hun zonde, en in hun plaats een nieu volk opgerecht. Wy hebben de Schrift aan u gezonden: d'ongelovigen hebben hem met hun handen gehandelt, en echter gezegt dat het klaarblijkelijke tovery en bedroch is, en dat zy 't niet zullen geloven, zo zy geen Engel zien afkomen, die zulks bevestigt. Indien wy een Engel hadden gezonden, zijn tegenwoordigheit zou hen verdelgt hebben; of wy zouden hem onder de gestalte van een mensch, hen gelijk, en als zy gekleed, hebben gezonden. Zy hebben met de Profeten en Apostelen, die voor u zijn geweest, gespot: de spot is op de genen gevallen, die hen veracht hebben. Zeg tot hen: Deurwandelt de werrelt, en aanmerkt welk het einde der gener is, die Gods Wet verwerpen. Zeg tot hen: Wien behoort al 't geen toe, dat in de hemel, en op d'aarde is? 't Is God; hy wil zijn barmhartigheit besteden, om u te bewaren. Hy zal zonder twijffel u alle in de dag des Oordeels vergaderen. D'ongelovigen geloven echter niet in zijn eenheit. Zy aanmerken niet dat het geen, 't welk zich by nacht en dag beweegt, en alles, dat in de werrelt is, zijn godde- | |
[pagina 143]
| |
lijke Majesteit toebehoort. Hy verstaat en weet alles. Zeg tot hen: Vraagt gy naar andere bescherming als de gene van d'almachtige God, Schepper des hemels, en der aarde? Hy voed alles, en niets voed hem. Zeg tot hen: Ik heb een gebod ontfangen, om d'eerste de wet der zaligheit t'omhelzen. Weest niet in 't getal der ongelovigen. Ik vrees mijn Heer ongehoorzaam te wezen, en schrik voor de pijnen, in de dag des Oordeels voor de bozen bereid: de geen, die zich daar af verlost, zal Gods genade, d'opperste gelukzaligheit, genieten. Zo God u straffen wil, niemant zal u van zijn straf verlossen; zo hy goet aan u doen wil, hy is almachtig, altijt verwinner, en heeft alle macht over zijn schepselen; hy is zeer wijs, en weet alles. Zeg tot hen: Is 'er beter getuigenis in de werrelt, als Gods getuigenis? Zeg tot hen: Hy zal getuig tusschen u en my zijn, dat hy my d'Alkoran ingegeven heeft, om u t'onderwyzen. Zal de geen onder u, die hem verstaat, konnen zeggen dat 'er een ander God, als God, is? Ik zal zulks niet zeggen. Daar is niet meer, dan een enig God. Ik ben onschuldig van de zonde, die gy doet, met hem by een medegenoot, die hem gelijk is, te stellen. Veel der gener, die kennis van de geschreve wet hebben, kennen de waarheit van d'Alkoran, gelijk ook hun kinderen: maar | |
[pagina 144]
| |
de genen, die hun zielen verlaten hebben, zullen niet in God geloven. Wie is onrechtvaerdiger als de geen, die lasteringen tegen God, en tegen zijn geboden uitstort? Zeker, de bozen zijn rampzalig; ik zal hen alle vergaderen, en tot hen zeggen: Waar zijn deze goden, die gy tot medegenoten met God gemaakt hebt? Zy zullen geen andere verschoning hebben, dan te zeggen: Zeker, Heer, wy zijn niet in 't getal der afgodendienaars geweest. Aanmerk hoe zy zullen liegen, en hun lasteringen ontkennen. Onder hen zijn lieden, die u horen; wy hebben hun hart verhard; zy zullen (d'Alkoran) niet verstaan, om dat hun oren gestopt zijn. Schoon zy alle de wonderdaden des werrelts hoorden vertellen, en hen met hun ogen zagen, zo zullen zy niet geloven dat zy tegen u getwistreedent hebben. De bozen zeggen dat d'Alkoran niets anders dan leugen, en een verdichtsel van d'aaloutheit is; zy verbieden 't volk daar aan te geloven, en verachten hem. Zeker, zy verdelgen hun zielen, en kennen hem niet. Gy zult zien dat zy, in 't helsche vuur zijnde, zeggen zullen: Och dat ik weêr in de werrelt kon keren, ik zou de geboden van zijn goddelijke Majesteit gehoorzamen, en in 't getal der ware gelovigen wezen. Zy wisten de waarheit wel, maar verbergden haar. Zo zy weêr in de werrelt keerden, zy zou- | |
[pagina 145]
| |
den ook tot hun boosheit weêrkeeren; zy zijn leugenaars. Zy zeggen dat 'er geen ander leven, dan 't leven des werrelts, en dat 'er geen verrijzenis is. Als zy voor God staan, zullen zy hun dolingen bekennen; hy zal hen de straffingen, die zy door hun lasteringen verdient hebben, doen gevoelen. De genen, die niet in de verrijzenis geloven, zijn verlore menschen. Zy zullen, als d'uur des doots hen overvalt, berou van hun zonden hebben. Zy zullen 't pak van hun misdaden op hun rug dragen, en belijden dat het leven van deze werrelt niets, dan bedroch en ydelheit, en dat het leven van d'andere werrelt vol van gelukzaligheit voor de vromen is. De bozen zullen echter zich niet bekeren. Ga naar margenoot+ Ik weet dat gy zeer versteurt tegen de genen zult wezen, die zeggen dat zy u willen gehoorzamen, en uw lering verwerpen. De genen, die Gods geboden verachten, zijn boos. Zy hebben de Profeten, die voor u gekomen zijn, verloghent: de Profeten hebben hun leugenen verdragen, en geduldig geweest, tot dat wy hen verdelgt hebben. God doet niet tegen 't geen, dat hy belooft. Gy weet wat de Profeten voorzegt hebben; indien de menschen u verlaten, kont gy wenschen op aarde te blijven, (om hen t'onderwijzen) en ter zelfde tijt in de hemel te zijn, om wonderteke- | |
[pagina 146]
| |
nen (getuigenissen van uw zending) aan hen te vertonen? Zo God gewilt had, hy zou hen alle op de rechte weg vergadert hebben; en zy zouden niet in 't getal der onwetenden zijn. Zeker, hy verhoort de gebeden der vromen, die zijn woort horen. Hy zal de doden weêr doen verrijzen, en hen alle vergaderen, om hen naar hun verdiensten te vergelden. Zy zeiden: Wy zullen de Profeet niet geloven, zo gy niet van wegen zijn Heer enige wonderdaat doet verschijnen. Zeg tot hen: God heeft veel wonderdaden aan u vertoont, maar 't grootste deel van u kennen hen niet. De dieren, die op d'aarde gaan, en de vogelen, die in de lucht vliegen, zijn van 't getal zijner schepselen. Wy hebben niets vergeten van 't geen te schrijven, dat in 't boek geschreven is, 't welk in de hemel bewaart word. De menschen zullen alle eens voor God vergadert worden. De genen, die niet in zijn wet gelooft hebben, zullen doof en stom zijn, en in de duisternissen wonen. God verleid de geen, die 't hem goetdunkt, en geleid de geen, die 't hem goetdunkt, op de rechte weg. Zeg tot hen: Hebt gy Gods straf gevoelt? Hebt gy kennis van de dag des Oordeels gehad? Zult gy een ander, als God, aanroepen, zo gy vroom zijt? Indien gy hem aanroept, zo zal hy u van de quaden, daar voor gy vreest, verlossen; en indien | |
[pagina 147]
| |
hy wil, zo zult gy d'afgoden, die gy met d'ongelovigen aanbid, verlaten. Wy hebben onze Profeten aan de genen gezonden, die voor u zijn geweest. Toen zy hen verachtten, zonden wy aan hen quelIingen, om hen te bekeren; 't welk zy niet gedaan zouden hebben zonder d'elenden, die wy aan hen gezonden hebben: hun hart is echter verhard; de duivel heeft hen d'ongehoorzaamheit vorderlijk doen vinden; en zy hebben 't geen, dat men aan hen geleert had, vergeten. Toen wy de deur des geluks voor hen openden, verblijdden zy zich boven gemeen, en zijn ondankbaar daar over geweest. Maar zy wierden ook gestraft toen zy 'er minst op dachten. Zy wierden wanhopig, en zijn verdelgt, tot groter eer van God, en die Heer van 't Heelal is. Zeg tot hen: Ga naar margenoot+ Zo God u blint, doof en onwetend maakt, wat God anders, als God, zal aan u 't gezicht, gehoor, en de wetenschap weêrgeeven? Aanmerk hoe ik mijn Eenheit openbaar: zy wilden haar echter niet geloven. Zeg tot hen: Hebt gy Gods geessel heimelijk en opentlijk beproeft? Heeft God anderen, als de bozen, daar toe verwezen? Hy heeft de Profeten en Apostelen niet gezonden, dan om de gelukzaligheit van 't Paradijs te boodschappen, en de helsche pijnen te verkondigen. De geen, die gelooft, en goede werken doet, zal in de dag des | |
[pagina 148]
| |
Oordeels vry van vrees zijn; en d'ongelovigen zullen om hun ongehoorzaamheit gestraft worden. Zeg tot hen: Ik zeg niet aan u dat ik alle Gods schatten in mijn vermogen heb, noch dat ik het toekomende en verleden weet: ik zeg niet tot u dat ik een Engel ben; ik doe niets anders, dan my ingegeven is. Is de blinde gelijk met de geen, die klarelijk ziet? Denkt op 't geen, dat ik tot u zeg. Ik verkondig het alleenlijk aan de genen, die de dag des Oordeels vrezen. Zy zullen niemant anders, als God, vinden, om hen te beschermen. Zy zullen misschien zijn goddelijke Majesteit vrezen. Ga naar margenoot+ Quel niet de genen, die God 's avonts en 's uchtens bidden, en die zijn aangezicht begeren te zien. Gy zult geen rekening van hun werken geven: zy zullen ook geen rekening van 't geen geven, dat gy doet; indien gy hen quelt, zo zult gy in 't getal der onrechtvaerdigen zijn. Wy hebben de menschen, d'een met d'ander, beproeft: zy hebben al lachende onder malkander gezegt; Zie daar de genen onder ons, aan de welken God zijn genade geeft. Kent God niet de genen, die zijn weldaden erkennen? Groet de ware gelovigen vriendelijk, als zy u komen bezoeken; God bemint de vriendelijkheit, goedertierenheit en beleeftheit. Hy zal onder u aan de geen vergiffenis geven, die hem uit onkunde | |
[pagina 149]
| |
versteurt zal hebben, die berou van zijn misdrijf heeft, en goede werken doet; hy is goedertieren en barmhartig. Ik verhaal dus Gods weldaden, en maak de weg der zondaren bekent. Zeg tot hen: My is verboden 't geen aan te bidden, dat gy aanbid; andersins zou ik van de rechte weg afgedwaalt zijn. Ik heb van God een licht ontfangen, 't welk gy veracht hebt. God is Rechter van alle dingen; hy oordeelt met waarheit, en is zeer gerechtig in zijn oordelen. Ik kan niet vaerdiglijk de helsche pijnen, en Gods straffingen, daar gy zo heftiglijk opdringt, aan u vertonen; zulks hangt af van zijn goddelijke Majesteit: indien ik deze macht had, zo zou onz verschil haast beslecht zijn. God kent de genen, die ongerechtig zijn; hy heeft de sleutels van 't aanstaande in zijn macht: niemant weet 'et, als hy; hy weet al 't geen, dat op d'aarde, en in de zee is: hy weet het getal der bladen, die van de bomen vallen, en 't getal der vezeltjes, die in de duisternissen der aarde zijn. Op d'aarde is niets groen of dor, 't welk niet in 't Boek des lichts geschreven is. Hy is 't, die u des nachts doet sterven, en die 't goet en quaat weet, dat gy des dags gedaan hebt. Hy zal u ter gestelde dag weêr doen verrijzen. Gy zult alle voor hem vergadert worden. Hy zal u uwe zonden doen bekennen, en u naar uw ver- | |
[pagina 150]
| |
diensten straffen: hy is altijt verwinner, en almachtig. Hy zal uw werken doen waarneemen; en als gy aan d'uur des doots gekomen zult zijn, zal hy zijn boden zenden, die niet zullen nalaten 't geen te doen, dat hy gebied. Het volk zal zich tot hem, als tot zijn Heer, voegen: hy is naaukeurig in rekening te houden. Zeg tot hen: Hy zal u uit de duisternissen van de zee en aarde verlossen, als gy hem heimelijk, of in 't openbaar aanroept. Zo hy my daar af verlost, zal ik hem van zijn genade bedanken. Zeg tot hen: God kan u van de duisternissen, en van alderhande quellingen verlossen: gy zegt nochtans dat hy een medegenoot by hem heeft. Zeg tot hen: Hy kan straffingen van boven en beneden zenden, u van malkander scheuren, en u ontellijke qualen, die gy malkander veroorzaken zult, doen smaken. Aanmerk hoe ik d'uitwerkingen van mijn Almachtigheit aan hen leer; zy zullen misschien mijn woorden verstaan. De genen van uw landäart hebben hen verworpen, schoon zy zeer waarachtig zijn. Zeg tot hen: Ik ben niet uw beschermer. Yder ding heeft zijn tijt. Gy zult in d'aanstaande tijt de waarheit bekennen. Wijk af van de genen, die verachtelijk van onze wet spreken, tot dat zy iets anders zeggen. De duivel wil u mijn geboden doen vergeten, en u by d'ongerechtigen plaat- | |
[pagina 151]
| |
sen. De ware gelovigen zullen zich niet met hun redenen bekreunen, en niet aflaten van hen te vermanen; zy zullen zich misschien bekeren. Wijk van de genen, die met hun godsdienst boerten en spotten; de goederen van deze werrelt maken hen hoogmoedig. Boodschap hen dat zy strengelijk gestraft zullen worden: niemant kan hen beschermen noch verhoren, dan God. Daar is geen waarde, die hen verlossen kan. Zy zullen 't goet en quaat, dat zy gedaan hebben, vinden. Zy zullen een drank, die boven maten heet is, drinken, en om hun boosheit droeve pijnen gevoelen. Zeg tot hen: Zullen wy, in plaats van God, het geen aanbidden, 't welk ons geen goet noch quaat aandoen kan? Zullen wy weêr op onz oude pad naar onze zonden keren, na dat wy door zijn goddelijke Majesteit geleid zijn geweest, even gelijk de geen, die van de duivel verleid is? Hy heeft hem verbaast en bedeest in 't midden van zijn reis verlaten, na dat hy van zijn reisbroeders, die de rechte weg aan hem toonden, gescheiden was. God geleid het volk op de weg der zaligheit. Ik wil my geheel aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven. Doet uw gebeden ter gestelde tijt, en betaalt de Tienden. Gy zult alle, in de dag des Oordeels, voor God vergadert worden, om rekening van alle uw werken te geven; hy is 't, | |
[pagina 152]
| |
die hemel en aarde geschapen heeft. Gedenk aan de dag, in de welk hy zeide: Zy, en alles was. Hy zal heerschen, en in de dag gebieden, in de welk d'Engel de trompet zal blazen, om de levenden en de doden tot het algemeen Oordeel te roepen. Hy weet het toekomende, tegenwoordige en voorleden: hy is zeer wijs; en niets is voor hem verborgen. Gedenk hoe Abraham tot zijn vader Azer zeide: Ga naar margenoot+ Waarom aanbid gy d'afgoden, in plaats van God? Ik zie uw gezin in een klaarblijkelijke doling. God vertoonde aan Abraham het Koninkrijk der hemelen, en der aarde; en hy heeft in 't getal der gelukzaligen geweest. Abraham, des nachts een zeer klare star ziende, vraagde in zich zelf; Of dit zijn God was. Neen, antwoordde hy aan zich zelf, mijn God staat niet op, en legt zich niet neder. Hy, de maan rijzen ziende, vraagde of 't zijn God was. Neen, antwoordde hy aan zich zelf; zeker, God zal my niet geleiden, om in 't getal der verdoolden te wezen. Toen hy de zon zag rijzen, vraagde hy of 't zijn God was, en toen hy haar zag ondergaan, zeide hy tot zijn volk: Ik ben onschuldig van de zonde, die gy doet, met veel goden t'aanbidden: ik heb my geheellijk aan de wil van de geen overgegeven, die de hemel en d'aarde geschapen heeft; en ik belijd zijn Eenheit. De zijnen wilden tegen hem | |
[pagina 153]
| |
twistreedenen; maar hy zeide tot hen: Zult gy tegen my van d'Eenheit van God twistreedenen, die de rechte weg aan my geleert heeft? Ik ben niet bevreest voor uw afgoden. Hy doet al 't geen, dat hy wil, en weet alles. Zult gy niet op hem denken? Hoe zal ik voor uw afgoden vrezen, dewijl gy niet vreest te zeggen dat God medegenoten heeft, die hem gelijk zijn, daar toe gy geen reden hebt om hen t'aanbidden? Wie is waarachtiger, gy, of ik, zo gy de waarheit weet? De genen, die in God geloven, en de waarheit niet met de leugen bekleden, zullen van de helsche pijnen verlost, en op de weg der zaligheit gebracht worden. Wy hebben aan Abraham de redenen om tegen zijn volk te twistreedenen geleert: ik leer de wetenschap aan de geen, die 't my goetdunkt. Uw Heer, ô Abraham, ziet en weet alles. Wy hebben aan Abraham, Isaak en Jakob hun kinderen gegeven: wy hebben te voren de rechte weg aan Noah en aan zijn geslacht, aan David, Salomon, Job, Josef, Moises, Aaron, Zacharias, aan de heilige Joannes, aan Jesus Marias zoon, Elias, Ismaêl, Josua, Jonas, en aan Loth geleert. Wy hebben hen boven alle 't overige van de werrelt belieft, en hun vaders, hun broeders en geslacht verkozen, en hen op de rechte weg gebracht. Dus geleid God de geen, die 't hem goetdunkt. | |
[pagina 154]
| |
De menschen hebben voor dezen d'afgoden aangebeden, en gelooft dat 'er veel goden waren: hy heeft echter hun voorgaande zonden uitgewischt, toen zy zich bekeert hebben. Indien zy de genen loghenen, die de kennis der Schriften, en de wetenschap der voorzeggingen hebben, zo zullen wy macht over hen aan lieden geven, die hen met d'ongelovigen zullen verleiden. De genen, die van God geleid worden, geloven in d'Eenheit van zijn goddelijke Majesteit. Zeg tot hen: Ik verzoek niet van u vergelding van dat ik d'Alkoran aan u verkondigt heb; hy leert Gods geboden aan alle de werrelt. De Joden hebben hem niet geëert, gelijk zy behoorden. Zy kenden zijn weldaden niet, toen zy zeiden dat hy niets, dat nut was, aan 't volk geleert had. Zeg tot hen: Wie heeft de Tafelen aan Moises gegeven? Wie heeft aan hem de Schrift geleert, die zy geschreven hebben; om 't volk te leiden en verlichten? Zy hebben 't geen daar af, dat aangenaam aan hen was, geopenbaart, en veel daar af verborgen. Zy zullen in d'Alkoran 't geen leren, dat zy niet weten, en 't welk hun vaders niet geweten hebben. Zeg tot hen: God! daarna, laat de hardnekkigen en wargeesten in hun dolingen. Wy hebben dit Boek, met zegening vervult, van de hemel gezonden; het bevestigt de schriften, die daar voor | |
[pagina 155]
| |
gezonden waren, op dat gy 't volk van Mecha, de genen, die omtrent deze stat wonen, en al 't overige van de werrelt onderwijzen zoud. De genen, die in de dag des Oordeels geloven, zullen ook in 't geen, dat in dit boek geschreven is, geloven, en God bidden dat hy hen van de helsche pijnen verlost. Wie is ongerechtiger als de geen, die lasteringen tegen God uitbraakt? die zegt dat God hem 't geen, 't welk hy zegt, ingegeven heeft, schoon hy geen ingeeving van zijn goddelijke Majesteit heeft ontfangen? Wie is ongerechtiger als de geen, die zegt dat hy dingen, met de genen gelijk, de welken God zijn Profeten ingegeven heeft, van de hemel zal doen dalen? Als gy de bozen in hun uitterste ziet liggen, en d'Engelen hun handen uitstrekken, om hun zielen te grijpen; zo zeg tot hen: De helsche pijnen zullen heden de straf der lasteringen zijn, die gy tegen God uitgespogen hebt, gelijk ook van d'ongehoorzaamheit, die gy tegen zijn geboden hebt getoont. God zal tot hen zeggen: Gy zijt voor ons gekomen, zonder rijkdommen, en zonder kinderen, en naakt, gelijk gy geschapen zijt, en hebt d'onderwyzingen, die wy aan u hebben gegeven, achter uw rug geworpen: ik zie d'afgoden, die gy aangebeden hebt, niet by u. Gy hebt u van malkander gescheiden, en de genen verlaten, die gy achtte dat op | |
[pagina 156]
| |
aarde uw beschermers moesten zijn. God scheid de goeden van de bozen, gelijk hy 't graan van 't kaf, en de neut van de bolster scheid. Hy doet het leven uit de doot, en de doot uit het leven komen. Zie daar Gods werken. Hoe zult gy van zijn wet afwijken? Hy scheid de dageraat van de duisternis: hy heeft de nacht tot de rust van 't volk gestelt, en de zon en maan om d'eeuwen, jaren, maanden en getijden te rekenen; zodanig dat d'uitwerkingen van Gods macht. Hy is almachtig, en weet alles. Hy heeft de starren geschapen, om u te verlichten, en om u in de duisterheit van d'aarde en zee te geleiden. Hy bejonstigt met zijn genade de genen, die zijn geboden verstaan. Hy is 't, die u van een mensch alleen geschapen, en aan u d'aarde tot uw woning gegeven heeft, en die u in de werrelt bewaart. Hy heeft zijn genade aan de genen gegeven, die zijn geboden hebben gehoorzaamt. Hy deê de regen van de hemel afdalen, en d'aarde verscheide kruiden, groen, en graan voortbrengen. Hy deê de dadelboom en palmboom, met de tuinen, die met druiven, olijven, grenaten, en veel gelijke en ongelijke vruchten verçiert zijn, te voorschijn komen. Aanmerk hoe de vruchten groejen en vermenigvuldigen: dit dient tot onderwijs van Gods eenheit aan de genen, die zijn vrees voor ogen hebben. D'ongelovigen baden de duivel | |
[pagina 157]
| |
aan, gelijk ook God, die hen geschapen heeft; en zy zeiden dat God zonen en dochters had; zodanig is hun onwetentheit. Gelooft zy God. Hy heeft de hemel en d'aarde geschapen. Hoe zou hy een kint hebben, hy heeft geen vrouwen? Hy heeft alles geschapen, en weet alles. Hy is uw God, en uw Heer. Daar is geen God, als hy. Aanbid hem. Hy bewaart alles. Hy is van niemant gezien, en ziet alle ding. Hy is goedertieren; en niets is voor hem verborgen. O volk, u is een licht van wegen uw Heer toegekomen, om u te geleiden; de geen, die klaar ziet, zal voordeel daar af ontfangen, en de geen, die blint is, zal zijn quaat bewaren. Ik ben niet u toeziender, en merk niet op 't geen, dat gy doet. Ik openbaar dus de geheimenissen van mijn Wet. De bozen zullen eindelijk belijden dat gy mijn geboden aan de genen geleert hebt, die hen hebben willen begrijpen. Doe het geen, dat uw Heer u ingegeven heeft; daar is geen God als hy. Wijk uit het gezelschap der ongelovigen. Zo God gewilt had, zy zouden zijn geboden niet ongehoorzaam hebben geweest. Gy zijt hun toeziender niet. Laster niet de genen, die d'afgoden aanbidden; zy schelden God door boosheit en onkunde. Yder vind het geen goet, 't welk hy doet, en heeft behagen in zijn gevoelen. Zeker, zy zullen alle in de dag des Oordeels vergadert, | |
[pagina 158]
| |
en naar hun verdiensten gestraft worden. Zy hebben by Gods naam gezworen voor 't geloof te strijden, zo zy enige wonderdaat zien verschijnen, om hen t'onderwyzen. De wonderdaden komen van God voort; zy weten niet in welke tijt hy hen zal doen verschijnen: ja schoon zy wonderdaden zagen, zo zouden zy zich noch niet bekeren. Ik zal hun harten omwerpen, en hun gezicht verblinden, en zy zullen zich nimmer bekeren. Ik zal hen, met verachting en verwarring, in hun dolingen en ongehoorzaamheit laten. Schoon wy Engelen aan hen zonden, schoon de doden met hen quamen spreken, en schoon wy alle de getuigen des werrelts omtrent hen vergaderden, zo zullen zy noch niet geloven, indien 't God niet beliefde. 't Grootste deel van hen is onkundig. Wy hebben een vijant aan yder Profeet gegeven, gelijk de duivel een vijant der menschen is. Hy bezoekt hem door de çierlijkheit van zijn redenen, om hen verwaant te maken; Zo uw Heer wilde, zy zouden deze macht niet hebben. Wijk van d'ongelovigen, en van hun lasteringen, en neig niet tot hun wil. Zy zullen geen voordeel in hun boosheit vinden. Begeert gy een ander Rechter, als God, die 't Boek, 't welk het goet en 't quaad onderscheid, aan u gezonden heeft? De genen, die de Schrift weten, zijn hier in niet onkundig, dat dit Boek | |
[pagina 159]
| |
van Gods wegen gezonden is, en dat het de waarheit in zich begrijpt. Wees niet in 't getal der gener, die daar af twijffelen. Gods woort word naaukeuriglijk volbracht. Niemant kan zijn uitwerkingen beletten. God verstaat en weet alles. Indien gy u naar de wil van 't meeste deel der menschen buigt, zo zullen zy u verleiden: zy geloven alleenlijk hun waan, en zijn leugenaars. Uw Heer kent de genen, die afweken zijn, en de genen, die de rechte weg volgen. Eet van 't geen, 't welk met de uitspreeking van Gods naam gedood is. Men heeft u 't geen geleert, 't welk aan u verboden is: eet 'er niet af, zo gy niet in noot zijt. Veel dolen af van de rechte weg, en volgen hun lusten en onwetentheit. God ziet de genen, die hem vergrammen. Vlied de verborge en openbare zonde. De zondaars zullen strengelijk gestraft worden. Eet niet 't geen, 't welk niet met d'uitspreeking van Gods naam gebloed heeft; andersins zult gy zijn geboden ongehoorzaam zijn. De duivelen bekoren de genen, die hen volgen: zy raden d'ongelovigen tegen u te twistreedenen; indien gy hen gehoorzaamt, zo zult gy ongelovig gelijk zy zijn. Ik heb veel van de genen, die door hun zonden doot waren, weêr opgewekt: ik heb hen bekeert, en een licht aan hen gegeven, om hen in de duisternissen te verlichten, daar d'ongelovigen nimmer zul- | |
[pagina 160]
| |
len uitkomen, om dat zy in hun ongehoorzaamheit vermaak scheppen. Ik zal dieshalven in yder stat hoofden stellen, die de bozen zullen opruiden, gelijk ook hen zelven, maar zy zullen 't niet weten. Als zy enig teken (van de waarheit des Profeets) zagen verschijnen, zeiden zy dat zy niet in hem zouden geloven, zo hy niet met de deuchden en verdiensten der andere Profeten verzelt was. God doet verkiezing van de genen, aan de welken hy de genade van te profeteren geeft: hy zal de genen straffen, die uit spot zodanige redenen in deze werrelt voeren; en zy zullen in d'andere werrelt grote pijnen, om hun boosheit, gevoelen. God verheugt het hart der gener, die hy op de weg der zaligheit wil geleiden, en straft de genen, die van de rechte weg afwijken; zijn gramschap is zoo haast op d'ongelovigen gevallen, als hy ten hemel geklommen is. De weg, die gy volgt, is de rechte weg. Wy hebben de genen begenadigt, die voordeel daar meê weten te doen. Zy zullen zalig wezen: God zal hun beschermer zijn, uit oorzaak van hun goede werken. Gedenk aan de dag, in de welk wy 't volk zullen vergaderen, en daar in men tot de duivelen zeggen zal: O oversten der duivelen, waarom zijt gy tegen de mensch opgestaan? De voornaamsten onder de menschen, die hen gehoorzaamt hebben, zullen antwoor- | |
[pagina 161]
| |
den: Heer, maak dat wy ons aan malkander wreken, en dat yder op zijn beurt gebied: ô Heer, wijs ons de gezette tijt aan, die gy tot onze ongelukken gestelt hebt. D'Engelen zullen antwoorden: Ga naar margenoot+ De hel zal uw woning zijn; gy zult daar eeuwiglijk, en zo lang als 't God belieft, blijven. Uw Heer is zeer wijs, en weet alles. De bozen zullen om hun boosheit de bozen gehoorzamen. O oversten der menschen, en der duivelen, hebt gy mijn Profeten en Apostelen van uw landäart, die wonderdaden aan u vertoont hebben, en die mijn geboden, en de dag des Oordeels hebben verkondigt, niet gezien? Zy zullen antwoorden dat zy de Profeten , en d'Apostelen hebben gezien, maar dat het leven des werrelts hen verwaant heeft gemaakt; en zy zullen belijden dat zy boos geweest hebben. God zal Mecha niet verdelgen om d'ongerechtigheit, die daar gepleegt word, tot dat hy een Apostel aan haar stedelingen heeft gezonden, om zijn geboden aan hen te leren. Yder zal naar zijn werken gestraft worden. Uw Heer weet alles, dat van de werrelt gedaan word. Hy behoeft zijn volk niet. Hy is barmhartig. Hy kan, als 't hem goetdunkt, u verdelgen, en een ander volk in uw plaats oprechten, gelijk hy u in de plaats de gener, die voor u geweest hebben, opgerecht heeft. Indien gy u niet bekeert, zo zult gy de helsche pijnen niet | |
[pagina 162]
| |
ontgaan. Zeg tot hen: Doet gelijk gy 't verstaat, ik zal my dragen gelijk ik 't versta. Gy zult eindelijk de genen kennen, die een goet deel in d'andere werrelt zullen hebben. Niemant zal den afgodendienaars te hulp komen. Zy offeren aan hun afgoden een deel der vruchten, die God geschapen heeft, en, hun gedachten volgende, zeggen: Zie daar onze God. Deze offeringen komen niet tot God. Hun afgodery was oorzaak dat veel onder hen hun eige kinderen aan hun valsche goden offerden. Zy hebben hen verloren, en zijn in hun eige godsdienst verwart: 't welk niet geschied zou wezen, zo God zulks niet toegelaten had. Wijk van hen, en van hun lasteringen. Zy zeiden dat de vruchten der aarde, en Gods weldaden onrein waren, en wilden 'er niet af eten. God geeft 'er niemant af t'eten, behalven den genen, die hy begenadigen wil. Zy verboden op enige beesten, die God aan hen gegeven had, te klimmen, en doodden hen, om hen t'eten, zonder de naam van zijn goddelijke Majesteit uit te spreken; 't welk een zeer grote zonde is: maar zy zullen naar hun verdiensten daar om gestraft worden. Zy zeiden dat den mannen geoorloft is van al 't geen, dat in de buik der beesten is, t'eten, en hun vrouwen niet; en toen zy hen gedoot hadden, hebben zy om 't gezelschap daar af geëten: maar God zal hen om hun re- | |
[pagina 163]
| |
denen straffen; hy is zeer wijs, en weet alles. De genen, die hun kinderen doden, zijn verlore lieden, die zot en onwetende zijn. Zy verbieden van de goederen t'eten, die God aan hen gegeven heeft, om te lasteren. Zy zijn van de rechte weg afgeweken. God heeft de hoven en tuinen geschapen, die vol van vruchten en kruiden van verscheide verwen zijn, en van oliven, granaden, en andere gelijke en ongelijke vruchten zijn. Eet van de vruchten der aarde: betaalt het recht, dat gestelt is, als gy oogst, en verquist uw goet niet lichtvaerdiglijk; God bemint niet de quistgoeden. Daar zijn onder de reine dieren, die last gedragen hebben, en anderen, die jong zijn, en niet hebben gedragen. Eet van 't geen, dat God aan u geeft, en volgt niet de voetstappen des duivels; want hy is uw openbare vijant. Zeg tot hen: Ga naar margenoot+ Zie daar acht paar beesten; te weten twee paar hamelen, twee paar schapen, twee paar kamelen, en twee paar koejen, van de welken het u veroorloft, of verboden is t'eten. Is aan u veroorloft de mannetjes of de wijfjes t'eten? welken zijn de genen, die God aan u verboden heeft? Wie is bozer als de geen, die lastert, om 't volk, dat onwetende is, van de rechte weg af te leiden? God geleid d'onrechtvaerdigen niet. Zeg tot hen: In al 't geen, 't welk God my ingebla- | |
[pagina 164]
| |
zen heeft, heb ik niet gevonden dat 'et verboden is van deze beesten t'eten, uitgezondert zo zy van de ziekte gestorven zijn, en zo men hen, zonder Gods naam uit te spreken, gedoot heeft. Varkensvleesch is aan u verboden: indien gy 'er af eet, zo zult gy in Gods gramschap vervallen. Maar indien iemant in noot is, en daar af eet, zonder voorneemen van God te versteuren, zo zal hy God goedertieren en barmhartig vinden. Wy hebben aan de Joden verboden van de beesten t'eten, die geen gekloofde voeten hebben, en 't vet der beesten te nuttigen, uitgezondert het geen, 't welk tusschen 't vleesch, in 't ingewant, en in 't gebeente is. Wy hebben om hun zonde dit verbod aan hen gedaan, en zijn waarachtig in onze woorden, en naaukeurig in onze beloften. Indien zy u loghenen, zo zeg tot hen: Gods barmhartigheit is groot; en de bozen zullen de straf van hun misdaden niet schuwen. D'ongelovigen zeiden, indien God gewilt had, wy zouden niet in 't getal der ongelovigen zijn geweest, gelijk ook onze vaders; en niets zou aan ons verboden wezen. De genen, die voor hen waren, spraken gelijk zy, tot dat zy de straf van hun zonden gevoelden. Zeg tot hen: Zijt gy verzekert dat God met uw bedrijf te vreden is? Zegt ons, van waar koomt deze verzekering? Gy volgt daar in al- | |
[pagina 165]
| |
leen uw eige gevoelen; gy zijt leugenaars. Gods voorzienigheit is groot. Hy zou, zo hy gewilt had, u alle op de rechte weg geleid hebben. Doet de genen tot ons komen, die tot u zeiden dat het verboden is reine beesten t'eten. Waren zy 'er by, toen God zulks verbood? Indien zy zeggen dat zy 'er by waren, zo zegt niet gelijk zy, en volgt niet de lusten der ongelovige lasteraars, die niet in 't einde des werrelts geloven, en veel goden aanbidden. Zeg tot hen: Koomt, ik zal u onderrechten wat u van Gods wegen verboden is t'eten. Daar is niet dan een enig God; zegt niet dat hy medegenoten heeft, die hem gelijk zijn. Doet wel aan uw vader en moeder; dood niet uw kinderen uit vrees dat gy van honger zult sterven. God zal aan u, en ook aan hen 't geen geven, 't welk u nodig zal wezen. Bedrijf geen hoerery, noch in 't heimelijk, noch in 't openbaar. Dood niemant, zo de gerechtigheit het niet gebied. God gebied aan u dit voorverhaalde t'onderhouden, gy zult 'er misschien om denken. Neemt niet de goederen der wezen, dan om hen te hulp te komen, tot dat zy tot hun bescheide jaren gekomen zijn. Weegt en meet met goed gewicht, en goede maat. Ik gebied aan niemant iets te doen, dat niet in zijn macht is. Oordeelt met billijkheit, schoon het tegen uw eige magen en vrienden | |
[pagina 166]
| |
was. Voldoet het geen, dat voorverhaalt is; God gebied het u: gy zult 'er misschien op denken. Dit is de rechte weg, die gy volgen moet. Wijk 'er niet af: God gebied het u; gy zult misschien zijn goddelijke Majesteit vrezen. Wy hebben onze geboden aan Moïses geleert: 't is een bezondere genade de vromen t'onderwyzen, en 't volk op de rechte weg te geleiden. Gy zult misschien in de verrijzenis geloven. O inwoonders van Mecha, wy hebben d'Alkoran, vol van zegening, aan u gezonden; doet het geen, dat hy aan u gebied. Vlied de goddeloosheit; uw zonden zullen u vergeven worden. Zegt niet dat God zijn Wet aan twee volken, die voor u geweest hebben, Ga naar margenoot+ gezonden heeft, en dat zy voor u verborgen is. Zult gy zeggen dat, zo God de Schrift aan u onderwezen had, gy gehoorzamer, dan zy, geweest zoud hebben? Zeker, hy heeft zijn geboden aan u geleert; dit is een bezondere jonst voor u, om u op de rechte weg te geleiden. Wie is ongerechtiger als de geen, die tegen zijn goddelijke Majesteit lastering uitbraakt, en die van zijn geboden afwijkt? Zodanige lieden zullen in 't helsche vuur strengelijk gestraft worden. Zullen zy wachten dat d'Engelen hen komen bezoeken, dat God hen straft, en zijn wonderdaden aan hen vertoont? Zullen zy de dag des Oordeels verwachten, in de welk het berou, en de | |
[pagina 167]
| |
bekering onnut zullen wezen. De genen, die in een deel van de Wet geloven, en 't ander deel verwerpen, hebben geen grontvest in hun geloof: God zal hen hun zonden doen bekennen, en hen naar de lelijkheit van hun misdaden straffen. De geen, die een goed werk doet, zal tienmaal zo veel vergelding ontfangen. De geen, die enige boosheit bedrijft, zal op gelijke wyze gestraft, en geen ongelijk aangedaan worden. Zeg tot hen: God heeft my op de weg van zijn Wet geleid. De genen, die Abrahams Wet belijden, bekennen Gods eenheit; Abraham was niet in 't getal der ongelovigen. Mijn gebeden, beloften, leven en doot zijn aan God gewijd. Hy heeft geen medegenoot; en ik heb my geheel aan zijn goddelijke wil overgegeven. Zeg tot hen: Zal ik wenschen een ander God, als de Heer van 't Heelal, t'aanbidden? 't Goet, 't welk de mensch doet, is voor hem, en 't quaat, 't welk hy doet, is tegen hem. Gy zult eens alle voor God vergaderen; hy zal uw verschillen beslechten. Hy verlangt uw nakomelingen, en verheft sommigen meer dan anderen, om u te beproeven. Uw Heer is naaukeurig in de bozen te straffen, en goedertieren en barmhartig aan de vromen. |
|