Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
4. 't Hooftdeel van de Tafel, begrijpende hondert en twintig regels, te Medina geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. O gy, die in God gelooft, voldoet het geen, dat gy belooft. 't Is u geoorloft van de beesten, die zuiver zijn, t'eten, uitgezondert van 't geen, dat hier na aan u verklaart zal worden. De jacht is u verboden terwijl gy de pelgrimagie van Mecha doet; God beveelt het geen, dat hy wil. O gy, die gelooft, zegt niet dat het geoorloft is het geen te doen, dat God verboden heeft. Doet het geen, dat u bevolen is in de maant van de pelgrimagie. Verhindert niet de genen, Ga naar margenoot+ die geschenken naar Mecha brengen, noch de genen, die halsbanden nemen, en belet niet de pelgrims derwaarts te gaan, om Gods genade en barmhartigheit te verzoeken. 't Is u geoorloft te jagen, als gy uw pelgrimagie volëindigt hebt. Ziet wel toe dat enige lieden u niet doen zondigen, en beletten naar Mecha te gaan, om u te verplichten tot hen te mishandelen. Stelt uw vertrouwen in Gods gerechtigheit en vrees, en niet in de zonde, en haat van uw naaste. Vreest God; hy is streng in zijn straffingen. U is verboden van enig kreng, bloet, varkensvleesch, en van al 't geen t'eten, dat niet in 't uitspreeken van Gods naam gedoot is. U is verboden | |
[pagina 118]
| |
t'eten van verstikte, verworgde, dootgeslage, en neêrgestorte beesten, die tegen malkander stotende gestorven, en de genen, die van andere beesten gedoot zijn, zo gy hen noch niet levendig vind, om, Gods naam uitspreekende, hen te doen bloeden. Gy zult geen beesten eten, die aan d'afgoden geoffert zijn. Beraad u niet met de waarzeggers, noch met het lot; 't is grote zonde. De dag zal komen, in de welken de genen, die uw wet verlaten hebben, wanhopig zullen wezen. Zijt niet bevreest voor hen, maar vreest my. De dag zal komen, in de welk ik uw wet zal vervullen, en mijn genade overvloediglijk op u zal wezen. De wet der zaligheit is de wet, die ik aan u geven wil. Indien iemant in noot is, en van 't geen eet, dat aan u verboden is, zonder de wil van te zondigen, zo zal God goedertieren en barmhartig aan hem wezen. Zy zullen u vragen wat aan hen geoorloft is t'eten; Zeg tot hen: 't Is geoorloft van alderhande beesten t'eten, die niet onrein zijn, en van al 't geen, 't welk u van Gods wegen onderwezen is, aangaande de beesten, die van de leeuwen en honden gequetst zijn. Eet van de beesten, die zy gevangen hebben, en gedenkt aan God, terwijl gy hen bloeden doet. Vreest God; Ga naar margenoot+ hy is naaukeurig in 't rekenen. U is heden geoorloft van 't geen t'eten, dat niet onzuiver is, en van de gerechten der gener, | |
[pagina 119]
| |
die de geschreve Wet weten: hun spijs is aan u, en d'uwe aan hen geoorloft. U is veroorloft de dochters en vrouwen van vrije staat, die van uw godsdienst zijn, te trouwen, en ook de dochters en vrouwen der gener van vrije staat, die de geschreve Wet weten, met hun bruitschat heusschelijk aan hen te geven. Bedrijft geen boelschap noch overspel met hen, noch in 't heimelijk, noch in 't openbaar. De goede werken van de geen, die uw wet verzaakt, zullen onnut zijn; hy zal in de dag des Oordeels in 't getal der verlore menschen wezen. O gy, die in God gelooft, als gy uw gebeden wilt doen, zo wascht uw aangezicht, uw beide handen tot aan d'elleboog, en strijkt de hant over uw hooft en voeten tot aan de hielen. Indien gy besmet zijt, zo reinigt u. Indien gy ziek, of op de reis zijt, of dat gy even uw gevoeg gedaan, of uw vrouwen bekent hebt, en geen water vind om u te wasschen, zo leg de hant op het zant, strijkt hem over uw aangezicht, en wrijft 'er de beide handen meê. God gebied niets kommerlijk aan u, maar hy wil dat gy rein zijt: hy wil zijn genade over u vervullen; misschien zult gy hem daar af bedanken. O gy, die in God gelooft, gedenkt aan zijn genade en belofte, die hy aan u gedaan heeft, toen gy zeide: Wy hebben gehoort, en gehoorzaam geweest. Vreest hem, hy weet al 't geen, dat in | |
[pagina 120]
| |
uw harten is. O gy, die in God gelooft, gehoorzaamt zijn geboden, en zijt waarachtig in uw getuigenissen. Ziet toe dat niemant u doet God vertoornen, met u van 't geen, dat gerechtig is, af te trekken. Bewijst gerechtigheit aan alle de werrelt: zijn vrees nodigt u daar toe; heb haar voor ogen. Hy weet al 't geen, dat gy doet. Hy heeft zijn genade, en grote vergeldingen aan de ware gelovigen, die goede werken in deze werrelt doen, belooft, en de hel bereid, om d'ongelovigen te straffen. O gy, Ga naar margenoot+ die in God gelooft, gedenkt aan de genade, die hy aan u gedaan heeft, toen enige lieden de handen over u wilden uitstrekken, en hoe hy u van hun boosheit verlost heeft; vreest hem. Alle ware gelovigen moeten zich aan zijn wil overgeven. God heeft de belofte der kinderen van Israël, zo veel 't onderhouden van zijn bevelen betreft, ontfangen. Hy heeft twaalf hoofden onder hen gestelt, en tot hen gezegt: Ik zal met u zijn, als gy uw gebeden doet, de Tienden betaalt, de Profeten gelooft, hen beschermt, en enige aalmoessen aan my leent; ik zal uw zonden dekken, en u in 't Paradijs, daar veel vloeden vloejen, doen ingaan: en de geen onder u, die ongelovig is, zal geheel van de rechte weg afgedwaalt zijn. Toen zy tegen 't geen deden, 't welk zy belooft hadden, hebben wy hen onze vloek gegeven, en hun hart ver- | |
[pagina 121]
| |
hard. Zy hebben de woorden van de Schrift verandert, en 't geen, 't welk zy aangenomen hadden, verworpen. Gy zult de genen, die verraders zijn, niet kennen, uitgezondert zeer weinigen onder hen; vergeef hen, en wijk van hen. God bemint de genen, die goet doen. Wy hebben ook de belofte der gener, die zich Christenen noemen, ontfangen; maar zy hebben 't geen, dat zy belooft hadden, vergeten, maar zy hebben 't geen, dat aan hen geleert was, verandert: Wy hebben vijantschap en haat, tot aan de dag des Oordeels, onder hen geworpen. God zal in die dag hen al 't geen, dat zy gedaan hebben, doen bekennen, om hen te straffen. O gy, Ga naar margenoot+ die de geschreve Wet weet, onze Profeet is gekomen, om veel dingen van de Schrift, die gy verborgen houd, t'openbaren. Hy verzwijgt noch veel dingen, tot welks openbaring het noch geen tijt is. God heeft een boek vol licht aan u gezonden, om de genen, die hem beminnen, op de weg der zaligheit te geleiden, om hen uit de duisternissen te trekken, en hen door zijn bezondere genade op de weg der zaligheit te geleiden. Zeker, de geen, die zegt dat de Messias, Marias zoon, God is, is een goddeloze; zeg tot hem: Wie kan God beletten, de Messias, en zijn moeder, en al 't geen, dat op aarde is, te verdelgen, als 't hem goet dunkt? God is | |
[pagina 122]
| |
Koning des hemels, en der aarde; hy schept tusschen hen 't geen, dat hem goetdunkt; hy is almachtig. De Joden en Christenen hebben gezegt: wy zijn Gods kinderen, en zijn welbeminden: zeg tot hen; Zal God u niet om uw zonden straffen? Zeker, gy zijt menschen. De geen, die u geschapen heeft, vergeeft en straft de geen, die 't hem goetdunkt. Hy is Koning van al 't geen, dat in de hemel en op d'aarde, en van al 't geen, dat tusschen hen is; hy is de toevlucht der vromen. O gy, die kennis van de geschreve Wet hebt, de Profeet, Gods Apostel, is gekomen om u t'onderwijzen, en dit in een tijt, in de welk geen andere Profeet op aarde, dan hy, is. Zult gy zeggen dat niemant u de pijnen van zijn Zoon gepreekt heeft? Zeker, men preekt u heden Gods woort, de helsche pijnen, en d'almachtigheit van zijn goddelijke Majesteit. Gedenkt aan 't geen, dat Moises tot zijn volk zeide: O volk, denkt aan de genade, die God aan u gedaan heeft: hy heeft de Profeten en Koningen onder u verkozen; hy heeft aan u het geen gegeven, 't welk hy aan niemant ter werrelt gegeven heeft. Treed in 't heilige Lant, gelijk God geboden heeft. Keert de rug niet naar uw vijanden; andersins zult gy in 't getal der verlore lieden gestelt worden. Zy antwoordden: ô Moises! daar zijn Reuzen en tyrannen in 't heilige Lant; wy zullen 'er | |
[pagina 123]
| |
niet intreden voor dat zy 'er uitgegaan zijn, en indien zy 'er niet uitgaan, zo zullen wy 'er niet inkomen. Twee mannen, die in Gods jonst waren, zeiden tot hen: Treed in de deur, en strijd tegen hen; gy zult verwinners zijn. Vertrout op God, zo gy in zijn Wet gelooft. Zy zeiden: O Moises, wy zullen niet intreeden, zo lang als deze tyrannen daar wonen. Ga hen, met uw Heer, bestrijden: wy zullen hier verwachten. Moises zeide toen: Heer, ik heb alleenlijk de schikking over my, en over mijn broeder, scheid ons van dit boze volk. De Heer zeide toen tot hem: D'ingang in 't heilige Lant is aan dit volk verboden; zy zullen met verbaastheit veertig jaren lang in verwarring op d'aarde wandelen: bedroeft u niet om de handel der bozen; onderwijs hen de geschiedenis van Adams kinderen, hoe zy hun offeringen deden, hoe d'offering van d'een aangenaam, en die van d'ander niet aangenaam was, en hoe d'een uit nijt zijn broeder gedreigt heeft te doden. Zijn broeder zeide tot hem: God ontfangt d'offeringen der gener, die zijn vrees voor ogen hebben. Zeker, zo gy uw hant uitstrekt om my te doden, ik zal de mijne niet uitstrekken, om u quaat aan te doen: Ik ben voor de Heer van 't Heelal bevreest; indien gy u met mijn vermoording, beneffens u voorgaande zonden, belast, zo zult gy naar | |
[pagina 124]
| |
de hel gaan, daar d'onrechtvaerdigen gestraft worden. Zijns broeders vermoording scheen hem gemakkelijk en vorderlijk; hy doodde hem, en slaat in 't getal der gener, die verloren zijn. God zond een raven, die een kuil in d'aarde maakte, en aan hem de wijze van zijns broeders lighaam te begraven toonde. Hy zeide toen: Och dat ik zwak en onmachtig had geweest. Och dat ik deze raven gelijk was. Mijns broeders lighaam moet begraven wezen. Hy had in dezer voegen berou van zijn misdrijf; en om deze oorzaak hebben wy aan de kinderen van Israel bevolen, dat de geen, die een onschuldig mensch dood, gestraft zal worden als of hy de gehele werrelt gedoot had; en dat de geen, die hem 't leven bergt, vergolden zal worden als of hy aan de gehele werrelt het leven gegeven had. Mijn Profeten zijn tot Israels kinderen gekomen, en hebben mijn geboden aan hen geleert, en wonderdaden vertoont; veel van hen zijn echter ongehoorzaam geweest? De straf der gener, die de wil van God, en van zijn Profeet tegenstreven, en die hun poging doen om d'aarde t'ontreinigen, is gedoot, gehangen, van de rechte voet en slinke hant, of van de rechte hant en slinke voet berooft, en van d'aarde verdelgt te worden. Zy zullen in deze werrelt de schaamte op hun voorhooft dragen, en in d'andere werrelt zware pijnen gevoe- | |
[pagina 125]
| |
len, uitgezondert de genen, die zich voor hun doot hebben bekeert, en bekent dat God goedertieren en barmhartig is. O gy, die gelooft, vreest God, strijd voor zijn Wet, en gy zult misschien zalig wezen. Alle de schatten des werrelts zullen in de dag des Oordeels d'ongelovigen niet konnen loskopen; zy zullen zeer grote pijnen gevoelen. Zy zullen wenschen uit het helsche vuur te geraken, maar zy zullen 'er eeuwiglijk blijven. Snijd den mannen en vrouwen, die stelen, de handen af: zy zullen de gramschap des werrelts, en de straf, die God voor de bozen bereid heeft, op hun hals halen. De geen, die zich bekeert, en goede werken doet, zal vergiffenis verkrijgen: God is goedertieren en barmhartig tegen de genen, die zich bekeren. Weet gy niet dat het koninkrijk der hemelen, en der aarde God toebehoort? dat hy de geen straft, die 't hem goetdunkt? en dat hy almachtig is? O Profeet, bedroef u niet van dat gy de genen tot goddeloosheit ziet lopen, die met de mont zeggen, Wy geloven, en geen geloof in 't hart hebben; noch over de genen, die 't Jodendom volgen, en naar de leugenen van hun leeraars luisteren, om hen aan anderen te vertellen; zy veranderen de woorden van 't oude Testament, en zeggen: In- | |
[pagina 126]
| |
dien men deze geboden aan u geleert heeft, zo moet gy hen onderhouden, en indien men hen niet aan u geleert heeft, zo ziet voor u. De genen, die Gods naam gebruiken, om 't volk tot oproer te bewegen, zijn zonder geloof; God wil hun hart niet zuiveren: zy zullen in deze werrelt de schande op hun voorhooft dragen, en in d'andere werrelt grote pijnen gevoelen. Zy horen de lasteringen, en eten 't geen, 't welk hen verboden is. Indien zy tot u komen, en zich uw oordeel onderwerpen, zo oordeel hun verschil in billijkheit. Verkeer niet met hen. Zy konnen u geen quaat aandoen, zo gy van hun gezelschap afwijkt. Indien gy enig oordeel onder hen geeft, zo oordeel met gerechtigheit; God bemint de genen, die gerechtig zijn. Hoe zullen zy zich onder uw oordeel stellen, dewijl zy 't oude Testament hebben, dat Gods geboden in zich begrijpt? Zy zullen uw vonnis niet uitvoeren, en niet in 't oude Testament geloven, in 't welk de geleide van de rechte weg, en een licht voor de Profeten is, om de verschillen t'oordelen, die tusschen de ware gelovigen, tusschen de Joden, hun Leeraars en Priesters zijn, die zich in de Schrift oeffenen, en getuigen zijn van dat zy de waarheit in zich begrijpt. Vreest niet voor de werrelt, maar voor my. Verkoopt noch verandert niet mijn ge- | |
[pagina 127]
| |
boden om enige waarde. De genen, die niet even naar Gods Wet oordelen, zijn ongelovig. Wy hebben de Wet van gelijke vergelding gestelt; mensch voor mensch, oog voor oog, neus voor neus, oor voor oor, tant voor tant, wonde voor wonde; de geen, die haar onderhoud, doet wel. De genen, die niet even naar Gods Wet oordelen, zijn onrechtvaerdig. Wy hebben, na veel Profeten, Jesus, Marias zoon, gezonden; hy heeft d'oude Schriften bevestigt: wy hebben 't Euangelium vol licht aan hem gegeven, om 't volk op de rechte weg te leiden, met de bevestiging van 't oude Testament, een geleide en onderwijs voor de vromen. De genen, die 't Euangelium volgen, moeten oordelen gelijk in 't Euangelium bevolen is. De genen, die niet even naar 't geen oordelen, dat God aan hen geleert heeft, zijn ongehoorzaam tegen zijn goddelijke Majesteit. Wy hebben 't boek,'t welk de waarheit begrijpt, en d'oude Schriften bevestigt, aan u gezonden; oordeel de verschillen, die tusschen 't volk rijzen, op zodanig een wijze, als ik u ingegeven heb, en volg niet de lust der gener, die de waarheit, de welke ik aan u geleert heb, zullen verwerpen. Wy hebben aan u alle een zekere wet en weg geleert, om u op de weg der zaligheit te geleiden. Gy zoud alle van een godsdienst wezen, zo | |
[pagina 128]
| |
't God had belieft. Hy heeft het dus gedaan, om u te beproeven. Doet goet, en weet dat gy alle voor hem zult vergaderen, en dat hy de twijffelingen, die onder u zijn, zal oplossen. Indien gy de verschillen, die onder hen zijn, oordeelt, zo vonnis even naar 't geen, dat u ingegeven is, en volg niet hun begeerlijkheden. Zie wel toe dat zy u niet verleiden, en van veel dingen doen twijffelen, die God aan u geleert heeft. Indien zy aan zijn geboden ongehoorzaam zijn, zo weet dat hy hen ruwelijk, om de snootheit van hun misdaden, straffen zal. Het grootste deel des werrelts is boos. Beminnen zy 't oordeel der onkundigen? Is 'er beter rechter voor de goeden, als God? O gy, die gelooft, gehoorzaamt niet den Joden, noch den Christenen; zy gehoorzamen malkander in hun boosheit. De geen, die hen gehoorzaamt, zal hen gelijk wezen. God geleid niet d'onrechtvaerdigen. Gy ziet hoe de genen, die zwak in hun geloof zijn, tot hen lopen, en zeggen dat zy vrezen dat de tijt veranderen zal. God zal voordeel en verwinning aan zijn Profeet geven; en zy zullen berou krijgen van dat zy de wonderen van zijn goddelijke Majesteit in hun zielen verborgen hebben. Wat zullen de genen tot ontschuldiging bybrengen, die by Gods naam gezworen hadden dat zy hun godsdienst | |
[pagina 129]
| |
naaukeuriglijk zouden onderhouden, en met u wezen? De goede werken, die zy doen, zullen voor hen onnut zijn; zy zullen in 't getal der verlorenen wezen. O gy, die gelooft, Ga naar margenoot+ indien gy uw geloof verlaat, zo zal God anderen in uw plaats, stellen, die hem zullen beminnen; en hy zal hen beminnen, en dit tot uw grote schande, en voordeel der bekeerde ongelovigen, die zonder vrees voor zijn Wet zullen strijden. Dus geeft God zijn genade aan de geen, die 't hem goetdunkt; hy is milt, en weet alles. Zeker, gy behoort God, en zijn Propheet, die zijn Apostel is, te gehoorzamen. De genen, die in God geloven, die hun gebeden ter gezette tijt doen, de Tienden betalen, en in de bescherming van God en zijn Profeet zijn, zullen van zijn Majesteit bemint, en verwinners wezen. O gy, die ware gelovigen zijt, gehoorzaamt niet de genen, die met uw godsdienst spotten, en die kennis van de geschreve Wet hebben; gehoorzaamt niet d'ongelovigen, maar vreest God, zo gy vroom zijt; gehoorzaamt niet de genen, die met uw gebeden spotten; dit is 't werk der gener, die niet wijs zijn. O gy, die kennis van de geschreve Wet hebt, zult gy geen afschrik van my hebben, zo ik niet in God, in 't geen, dat hy my ingegeven, en in 't geen geloof, 't welk hy den genen ingegeven heeft, die voor my geweest heb- | |
[pagina 130]
| |
ben? De bozen zijn 't grootste deel onder u. Zeg tot hen; Heb ik u geleert quaat te doen, toen ik de werken van Gods barmhartigheit aan u verkondigt heb? De genen, die hy vervloekt, de genen, tegen de welken hy vergramt is, de genen, de welken hy in simmen en varkens heeft verandert, en die d'afgoden hebben aangebeden, zullen in 't helsche vuur gebannen worden. Zy zijn op een zeer quade weg. Als zy tot u komen, zullen zy zeggen dat zy in Gods Wet ge loven. Zy zullen met goddeloosheit by u komen, en op gelijke wijze van u weêr wechgaan. Maar God weet wat zy in hun hart broeden. Gy zult veel van hen 't Heidendom zien omhelzen, de leugen volgen, 't geen, dat aan hen verboden is, zien eten, en dit om hun Leeraars en Priesters te mishagen, die hen verboden hebben leugenen te spreken, en spijzen, die onrein zijn, t'eten. De Joden zeiden: Gods hant is gesloten. In tegendeel, hun hant is gesloten; en zy zullen om hun redenen vervloekt zijn. Zeker, Gods handen zijn open; en hy doet goet aan de geen, die 't hem goetdunkt. Veel onder hen veranderen door boosheit en ongehoorzaamheit het geen, dat in de Schrift staat: maar wy hebben haat en schrik, tot aan de dag des Oordeels, onder hen geworpen. God heeft het vuur gebluscht, 't welk zy ontsteeken hadden, | |
[pagina 131]
| |
om tegen de vromen t'oorlogen. Zy pogen d'aarde t'ontreinigen: maar God bemint niet de genen, die wanördening veroorzaken. Hy vergeeft de misdaden den genen, die de Schrift weten, die in zijn Wet geloven, en de boosheit vlieden. Zy zullen in 't Paradijs treden, 't welk vol van wellusten is. Zy hebben 't oude Testament, 't Euangelium, en alle de schriften gelezen. Zy hebben overvloet van alle goederen gehad; en nochtans hebben veel aan Gods geboden ongehoorzaam geweest. O Profeet, verkondig het geen, dat God aan u geleert heeft; 't zy gy 't verkondigt, of niet, hy zal u van de boosheit der menschen bewaren; hy bemint niet d'ongelovigen. O gy, die de geschreve Wet weet, gy zult zonder verdienste wezen, zo gy 't oude Testament, 't Euangelium, en de geschriften, die God aan u gezonden heeft, niet onderhoud. Veel van hen veranderen uit goddeloosheit en onkunde 't geen, dat in de Schrift begrepen is; bedroef u niet om de werken der bozen. De Joden, Samaritanen, Christenen, alle de genen, die in de verrijzenis der doden, in God gelooft, Ga naar margenoot+ en goede werken gedaan zullen hebben, zullen vry van lijden wezen; zy hebben in den dag des Oordeels niet te vrezen. Wy hebben de belofte der kinderen van Israël ontvangen, dat zy in onze Profeten en Apostelen zou- | |
[pagina 132]
| |
den geloven: zy hebben echter een groot deel daar af verloghent, en de genen gedoot, die hun lusten niet wilden volgen. Zy geloofden dat 'er geen straf voor hun misdaden was, en zijn doof en blint geworden. Wyders, God heeft hen vergeven; zy zijn echter tot hun zonde weêrgekeert, en noch doof en blint geworden. God ziet alle hun handel. Zeker, de genen, die zeggen dat de Messias, Marias Zoon, God is, zijn goddeloos. De Messias heeft aan de kinderen van Israël geboden, God, zijn en hun Heer, aan te bidden: d'ingang in 't Paradijs is den geen verboden, die zeggen zal dat God een medegenoot heeft, die hem gelijk is: de hel zal zijn woning zijn; en d'onrechtvaerdigen zullen niemant hebben, die hen in de dag des Oordeels beschermt. De genen, die zeggen dat 'er drie goden zijn, zijn goddelozen; daar is niet meer dan een God. Indien zy niet aflaten van zulke redenen te spreken, zo zullen zy in 't helsche vuur gebrant worden. Indien zy zich bekeren, en vergiffenis van God verzoeken, zo zal hy goedertieren en barmhartig tegen hen wezen. De Messias, Marias Zoon, is een Profeet en Apostel van God, den Profeten gelijk, die voor hem gekomen zijn: zijn moeder is heilig; en zy hebben beide geêten en gedronken. Aanmerk hoe ik mijn Eenheit aan d'ongelovigen open- | |
[pagina 133]
| |
baar, hoe zy lasteren, en hoe zy van de waarheit afwijken. Zeg tot hen: Zult gy, in plaats van God, het geen aanbidden, dat u geen goet noch quaat aandoen kan? God verstaat en weet alles. O gy, die kennis van de geschreve Wet hebt, spreekt met eerbiedigheit van uw godsdienst, en volgt niet de lusten der gener, die afgedwaalt, en op de quade weg gegaan zijn. D'ongelovigen zijn door Davids tong, en door de gene van de Messias, Marias Zoon, om hun ongehoorzaamheit vervloekt. Zy onthouden zich niet van de dingen, die niet goetgekent zijn: zy doen hen, en willen hen door hardnekkigheit doen. Gy zult een groot getal der stedelingen van Mecha zich aan hun zijde zien voegen, uit oorzaak van de zonde, die zy in hun zielen broeden. Zeker, God zal zich tegen hen vergrammen; en zy zullen eeuwiglijk in de helsche pijnen gebannen worden. Indien zy in God, in zijn Profeet, en in de Schriften geloven, zo zullen zy d'ongelovigen niet gehoorzamen; maar veel onder hen zijn goddeloos. Gy zult bevinden dat de Joden, en de stedelingen van Mecha, die in veel goden geloven, zeer grote vijanden der gelovigen zijn, en dat de Christenen grote neiging en liefde tot de ware gelovigen hebben, om dat men onder hen Priesters en geestelijken vind, die ootmoedig zijn. Zy hebben d'ogen | |
[pagina 134]
| |
vol tranen, als zy van de lering, die God u ingegeven heeft, horen spreken, om dat zy kennis van de waarheit hebben, en zeggen: Heer, wy geloven in uw Wet; schrijf ons in 't getal der gener, die uw Eenheit belijden. Wie belet ons in God te geloven? En zeker, wie heeft aan ons geleert geweest? Wy wenschen met yder, ȏ Heer, in 't getal der rechtvaerdigen te wezen. God zal hun bede verhoren, en aan hen vergiffenis geven. Hy zal voor hen de deur van 't Paradijs openen, daar de vergelding der vromen is; en d'ongelovigen zullen bewoonders der helsche afgronden wezen. O gy, die ware gelovigen zijt, verbied niet van 't geen t'eten, 't welk God toegelaten heeft t'eten. Vertoornt God niet; hy bemint niet de genen, die hem vertoornen. Eet van de spijzen, die hy u toegelaten heeft t'eten, en hebt zijn vrees voor ogen. Hy zal u niet om 't geen straffen, dat gy onvoordachtelijk tegen u geloof gesproken hebt, zonder voorneemen van hem te versteuren: maar hy zal u om uw eden straffen, zo gy hen niet onderhoud. De voldoening van een onvolbrachte eed is, aan tien armen van uw godsdienst eten te geven, en hen te kleden, of aan een ware gelovige slaaf vryheit te geven. De geen, die geen middelen heeft om dit te doen, zal drie achtereenvolgende dagen vasten; zodanig is de | |
[pagina 135]
| |
voldoening van een onvolbrachte eed. Bewaart naaukeuriglijk uw belofte: zo leert God zijn geboden aan u; gy zult hem misschien daar af bedanken. O gy, die in God gelooft, de wijn, de waagspeelen, d'afgoden, de loten, en de waarzeggingen zijn vuiligheden en onreinigheden van 't bedrijf des duivels: Wijkt van hem; misschien zult gy vroom zijn. De duivel wil, door de wijn en waagspeelen, haat en afkeer tusschen u brengen, om u te beletten aan God te gedenken, en hem te bidden. Verlaat de wijn en waagspeelen; gehoorzaamt God, en de Profeet, zijn Apostel. Neemt acht op u. Indien gy God ongehoorzaam zijt, weet dat de Profeet niet verplicht is dan opentlijk 't woort van zijn goddelijke Majesteit te verkondigen. De ware gelovigen, en de vromen hebben God niet vertoornt met wijn te drinken, en waagspeelen te spelen, eer 't verbod daar af gedaan was. Zy zullen zich voor 't aanstaande daar af onthouden, en een goed werk uitrechten; God bemint de genen, die goet doen. O gy, die gelooft, God beproeft u door een ding, te weten door de jacht, 't zy gy 't wilt met de hant, of met de ren van 't paert vangt, om de genen onder u te kennen, die hem vrezen, en die in zijn Wet geloven. De geen, die hem vertoornt, zal ruwelijk gestraft worden. Q gy, die gelooft, dood geen wiltvang | |
[pagina 136]
| |
terwijl gy de pelgrimagie van Mecha doet: de geen, die met voorbedachte raat daar af dood, zal geoordeelt worden als of hy 't vee van zijn naaste gedoot had. Hy zal door een onder u geoordeelt, en gedoemt worden om een geschenk aan de Kerk van Mecha te doen, of aan d'armen t'eten te geven, of enig diergelijk ding te doen, tot uitwissching van zijn misdrijf. Indien hy in zijn ziel berou daar af heeft, God zal 't verleden aan hem vergeven; maar indien hy tot zijn zonde weêrkeert, zo zal God zich aan hem wreken; hy is almachtig en wreekzuchtig. Aan u is veroorloft te visschen, en visch t'eten, terwijl gy in uw pelgrimagie zijt; maar de jacht op aarde is in deze reis volkomentlijk aan u verboden. Vreest God; gy zult alle eens voor hem vergaderen, om geoordeelt te worden. Hy heeft de maant van de pelgrimagie ingestelt, Ga naar margenoot+ de Kerk van Mecha tot d'aandacht des volks opgerecht, en verboden de genen te verhinderen, die derwaarts geschenken brengen, en de genen, die halsbanden nemen; op dat gy zoud leren kennen dat hy al 't geen weet, dat in de hemel, en op d'aarde is, en dat hy almachtig is. Weet dat hy streng in zijn straffingen, en goedertieren en barmhartig is. De Profeet is niet verplicht, dan zijn geboden te verkondigen. Hy weet al 't geen, dat gy in uw harten verbergt, en dat gy openbaart: | |
[pagina 137]
| |
het quaat moet niet met het goet vergeleken worden, schoon 't u aangenaam is. O gy, die wijs zijt, hebt Gods vrees voor ogen, gy zult misschien zalig zijn. O gy, die gelooft, begeert niet kennis van alle dingen te hebben, gy zult u zelven ongelijk aandoen. Weest niet nieusgierig om te weten in welke tijt d'Alkoran uit de hemel gezonden is; God vergeeft u uwe voorgaande nieusgierigheit. De genen, die voor u zijn geweest, hebben gelijke nieusgierigheit gehad, en in 't getal der ongelovigen geweest. Ga naar margenoot+ God heeft niets geboden aangaande 't wijfje van de kameel, die een gesplete oor heeft, noch van de gene, die in vryheit over 't velt loopt, noch van 't schaap, dat zeven lammeren voortgebracht heeft, noch aangaande de kameel, van de welk tien kamelen voortgekomen zijn: maar de goddelozen verdichten lasteringen tegen zijn goddelijke Majesteit, en zijn niet wijs. Toen men tot hen zeide: Koomt, en onderhoud het geen, dat God aan zijn Profeet geleert heeft, antwoordden zy, dat 'et hen genoech was 't geen t'onderhouden, 't welk hun vaders onderhouden hadden, schoon hun vaders onkundig en verleid waren. O gy, die gelooft, draagt zorg voor u zelven. De genen, die afdwalen, zullen u geen quaat doen, zo gy de rechte weg volgt. Gy zult alle voor God vergadert worden: hy zal u alle uw | |
[pagina 138]
| |
werken openbaren, en u naar uw verdiensten vergelden. O gy, die gelooft, gy zult, als gy de doot nadert, uw testament maken, en twee getuigen van uw godsdienst, die vrome lieden zijn, nemen. Indien gy op de reis zijt, en de ziekte u overvalt, zo zult gy twee getuigen, zodanig als zy voorkomen, nemen, om tot uw testament te dienen; en gy zult, na dat gy uw gebed gedaan hebt, uw wil aan hen openbaren. Indien gy van hun oprechtigheit twijffelt, zo zult gy hen doen zweren, dat zy in hun getuigenissen getrou zullen wezen, en zich niet door uw magen laten omkopen. Verbergt niet uw getuigenis, andersins zult gy in 't getal der zondaars zijn. Indien gy bekent dat deze twee getuigen in hun getuigenis gedoolt hebben, zo zult gy twee andere lieden in hun plaats nemen, schoon zy deel in uw erffenis hebben; en gy zult hen doen zweren waarachtiger, dan de twee anderen, in hun aanbrengen te wezen; andersins zullen zy God vertoornen, en in 't getal der onrechtvaerdigen zijn: 't is dienstiger de waarheit te zeggen, dan te vrezen dat uw leugen ontdekt zal worden. Vreest God, en hoort het geen, dat hy gebied. Hy geleid niet de genen, die hem ongehoorzaam zijn. Hy zal eens zijn Profeten en Apostelen vergaderen, en tot hen zeggen: Wat hebt gy geantwoort, toen men u van mijn eenheit on- | |
[pagina 139]
| |
dervraagt heeft? Zy zullen zeggen: Heer, wy zijn onkundig, gy zijt d'enige, die alles weet. Hy zal tot Jesus zeggen: O Jesus, Marias zoon, gedenk aan de genade, die ik aan u, en aan uw Moeder gedaan heb. Ik heb u door de heilige Geest versterkt. Gy hebt in de wieg, gelijk een man van veertig of vijftig jaren, gesproken. Ik heb de Schrift, en de wetenschap, 't oude Testament, en 't Euangelium aan u geleert. Gy hebt van aarde de gestalte van een vogel gemaakt, gy hebt 'er tegen geblazen, en terstont is zy, door mijn toelating, een vogel geworden, en heeft gevlogen. Gy hebt de blintgeborenen en melaatschen genezen, en de doden opgewekt. Ik heb u van Israëls kinderen verlost, toen gy mijn geboden aan hen verkondigde, en wonderdaden deed, die van de bozen voor tovery genomen wierden. Gedenk dat gy aan uw Apostelen bevolen hebt dat zy in my zullen geloven, en mijn Profeet gehoorzamen; en hoe zy gezegt hebben, Wy geloven in een enig God, wees getuig dat wy geheellijk aan Gods wil overgegeven zijn. Gedenk dat d'Apostelen gezegt hebben: Ga naar margenoot+ O Jesus, Marias zoon, zou uw Heer een tafel, met gerechten bedekt, om ons te verzadigen, uit de hemel tot ons konnen zenden? Jesus antwoordde aan hen: Vreest God, zo gy in zijn Wet gelooft; zy zeiden weêr: wy hebben honger, en begeren van de | |
[pagina 140]
| |
spijs des hemels t'eten, tot rust van onz hart, en om te bekennen of gy waarheit tot ons spreekt, van de welke wy getuigen zullen wezen. Hy zeide toen: O God, mijn Heer, doe een tafel, met spijs bedekt, uit de hemel op ons afdalen. Deze dag zal van ons, en van de genen, die na ons zullen komen, geviert worden. Dit zal een bewijs van uw almachtigheit wezen. Verrijk ons met uw genade; gy bezit alderhande schatten. God zeide tot hem: Ik zal uit de hemel de gerechten, die gy begeert, doen afdalen; en de geen, die boos is, zal door pijnen, die nooit iemant geleden heeft, gestraft worden. Hy zal in de dag des Oordeels zeggen: O Jesus, Marias zoon, hebt gy aan 't volk bevolen u, en uw moeder, als twee goden, aan te bidden? Jesus zal antwoorden: Gelooft zy uw naam; ik zal my wel wachten van 't geen, dat niet is, te zeggen. Gy weet of ik 't gezegt heb. Gy weet alles; gy weet het geen, dat in mijn ziel is, en ik weet niet het geen, dat in u is. Ik heb niets anders gezegt, dan dat gy my geboden hebt te zeggen; te weten, Aanbid God, uw en mijn Heer. Ik ben 'er een getuig af sedert de tijt dat ik in de werrelt geweest heb, sedert dat gy my hebt doen sterven. Gy hebt op de handel van 't volk gemerkt. Gy ziet alles. Zo gy de menschen straft, zy zijn uw schepselen; zo gy hen vergeeft, gy zijt | |
[pagina 141]
| |
almachtig en wijs. God zal dan zeggen: De goede werken zullen heden den vromen nut zijn. Zy zullen in 't Paradijs ingaan, daar veel vloeden vloejen. Zy zullen daar eeuwiglijk, met mijn genade, in een zeer grote gelukzaligheit wonen. 't Koninkrijk der hemelen en der aarde behoort God toe; hy is almachtig. |
|