Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
3. Het Hooftdeel der vrouwen, begrijpende hondertënzevenig regels, te Medina geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ga naar margenoot+ O volk, vreest uw Heer, die u van een enig mensch geschapen, en zijn bruit van zijn ribbe gemaakt heeft, daar uit veel mannen en vrouwen voortgekomen zijn. Vreest God, by de welk gy zweert, en by de buik uwer vrouwen. God merkt naaukeuriglijk op 't geen, dat gy doet. Geeft den wezen 't geen, dat hen toebehoort, en doet geen quaat voor goet; verslind niet hun goederen; want dat is een grote zonde. Indien gy vreest den wezen ongelijk aan te doen, zo vreest ook de vrouwen te verongelijken. Trout de genen, die u zullen behagen, 't zy twee, drie, of vier. Indien gy vreest dat gy hen niet evenwel kont onderhouden, zo trout niet meer dan een, of de slavinnen, die gy verkregen hebt; want zulks is bequamer, om God niet te vergrammen. Geeft den vrouwen gewilliglijk hun bruitschat: indien zy iets, 't welk aangenaam aan u is, geven, zo ontfangt het met heusheit en genegentheit. Geeft het goet, 't welk God aan u gegeven heeft, om te bestaan, niet aan de zotten, maar helpt 'er de wezen meê. Geeft aan hen klederen, die zy behoeven, en onderhoud hen eerlijk. | |
[pagina 87]
| |
Onderwijst hen, tot dat zy een bescheide ouderdom bereikt hebben, en tot huwen bequaam zijn. Indien gy gelooft dat zy zich wijsselijk beleiden, zo geeft hen hun middelen in handen, en verslind hen niet ongerechtiglijk, eer zy tot hun jaren komen. De geen, die rijk is, zal zich van hun goet onthouden, en de geen, die arm is, zal in eerbaarheit daar af nemen, naar de moeite, die hy voor hen gedaan zal hebben. Als gy hen hun middelen weêr in handen stelt, zo neemt getuigen van uw bedrijf; God bemint de goede rekeningen. De kinderen zullen een goet deel in 't geen hebben, dat hen van hun vader, en moeder, en magen, na hun overlijden, nagelaten word; van 't weinig of veel koomt hen een wettig en gestelt deel toe. Als men hun goederen deelt, zo zullen de magen voor d'armen en wezen zorg dragen: doet goet aan hen, en onderhoud hen eerlijk. De genen, die vrezen dat zy een zwak geslacht van kleine kinderen zullen nalaten, moeten bevreest zijn voor den wezen quaat aan te doen; zy moeten God vrezen, en hen eerlijk onderhouden. De genen, die hun goet ongerechtelijk verslinden, zwelgen vuur in hun buik in, en zullen aan een grote haert gebrant worden. God beveelt uw kinderen aan u; de zoon zal zo veel, als twee dochters hebben: indien 'er meer dan twee | |
[pagina 88]
| |
dochters zijn, Ga naar margenoot+ zo zullen zy de twee darde delen van d'erffenis des overledens hebben; indien 'er niet meer dan een is, zo zal zy de helft hebben, en haar magen het zeste deel van 't geen, 't welk d'overleden nagelaten heeft. Indien 'er geen kinderen zijn, en de magen erfgenamen worden, zo zal de moeder van d'overleden het darde deel hebben; maar indien 'er broeders zijn, zo zal de moeder met het zeste deel te vreden wezen, na dat de giften, in 't testament begrepen, en de schulden voldaan zijn. Gy weet niet aan wie het dienstiger is goet te doen, aan uw kinderen, of aan uw ouders; geeft aan hen het deel, dat van God gestelt is. De helft van 't geen, 't welk uw wijven nalaten zullen, zal u toebehoren, zo zy geen kinderen hebben, en indien zy kinderen hebben, zo zal 't vierde deel van 't geen, dat zy nalaten, 't uwe wezen, na dat de giften en schulden betaalt zijn. Zy zullen 't vierde deel van uw erffenis hebben, indien gy geen kinderen hebt; maar indien gy kinderen hebt, zo zal 't achtste deel voor hen wezen. Indien de man en de vrou van malkander erven, en geen ouders noch kinderen, maar een broeder en zuster hebben, zo zal yder van hen het zeste deel van d'erffenis hebben: maar indien zy meer in getal zijn, zo zullen zy voor een darde deel inkomen, na dat | |
[pagina 89]
| |
de geschenken en schulden zonder bedroch zijn betaalt, en volgens 't geen, dat van God gestelt is. Hy weet al 't geen, dat gy doet; en is voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt; 't is dus door zijn goddelijke Majesteit belast. De geen, die hem, en zijn Profeet gehoorzaamt, zal in 't Paradijs, daar veel vloeden vloejen, intreeden, en in een eeuwige zaligheit blijven. De geen, die God, en zijn Profeet ongehoorzaam is, zal in 't helsche vuur gestoten worden, daar hy schandelijke pijnen lijden zal. Indien uw wijven overspel bedrijven, zo neemt vier getuigen van hun misdrijf, die van uw godsdienst zijn: indien zy getuigenis daar af geven, zo houd hen gevangen in uw huizen, tot aan hun doot, of tot dat God een andere schikking daar in brengt. Straft de hoereerders, boelinnen en overspeelders; indien zy berou van hun zonde hebben, zo doet hen geen quaat: God is goedertieren en barmhartig tegen de genen, die zich bekeren. De bekering hangt van God af; hy is barmhartig tegen de genen, die uit onkunde quaat doen, en zich vaerdiglijk bekeren: hy weet alles, en is zeer wijs. De vergiffenis is niet voor de genen, die tot aan d'uur des doots quaat doen. Wy hebben grote pijnen voor de genen bereid, die boos sterven. O gy, die in God gelooft, 't is niet geoorloft door gewelt erfgenaam van uw | |
[pagina 90]
| |
wijven te worden; verkracht hen niet, om hen van 't geen te beroven, dat gy aan hen gegeven hebt, uitgezondert zo zy in openbaar overspel zijn betrapt. Ziet hen heusschelijk aan, zo gy walging van hen hebt; 't kan wezen dat gy iets haat, daar God veel goederen ingedaan heeft. Indien gy uw vrouwen wilt verstoten, om anderen te nemen, en indien gy iets aan hen hebt gegeven, zo neemt niets van 't geen, 't welk hen toebehoort. Zult gy hun goet met leugen, en klaarblijkelijke zonde nemen? Hoe zult gy 't nemen, dewijl gy malkander hebt genaakt, en gy belooft hebt hen heusschelijk te handelen. Trout niet de vrouwen van uw vaders; 't geen, 't welk gebeurt is, was bloetschande, gruwel, en een quade weg. Uwe moeders zijn aan u verboden, gelijk ook uw dochters, zusters, moejen, nichten, voedsters, zuigzusters, de moeders uwer vrouwen, en de dochters, die uw vrouwen by andere mannen hebben gehad; voor 't welk gy zonderlinge zorg zult dragen. De dochters der vrouwen, die gy bekent hebt, zijn ook aan u verboden; indien gy hen niet bekent hebt, zo zal 'er geen zonde wezen. De vrouwen uwer zonen zijn meê aan u verboden, en ook de twee zusters. Wat het verleden aangaat, God is goedertieren en barmhartig. De gehuwde vrouwen zijn desgelijks aan u verboden, uitgezon- | |
[pagina 91]
| |
dert de slaafsche vrouwen, die gy verkregen hebt; God heeft het dus bevolen. Behalven 't geen, dat hier voor aan u verboden word, is 't u geoorloft naar uw zin te trouwen. Indien gy vrouwen om gelt begeert, en geen boelschap noch overspel wilt bedrijven, zo geeft aan hen de bruitschat, daar af gy met hen verdragen zijt: dus zult gy God niet vertoornen. Hy weet alles, en is zeer wijs. De geen, die geen vrouwen van vrije staat kan trouwen, zal de genen van zijn slaafsche wijven of dochters trouwen, die hem behagen zullen: God kent de trou van alle beide. Trout uw vrouwen met verlof van hun ouders, en geeft hen hun bruitschat in eerbaarheit: indien de vrouwen van vrije staat, die geen boelschap noch overspel in 't heimelijk noch in 't openbaar bedreven hebben, tot een tweede huwelijk toelopen, en overspel komen te bedrijven, zo zullen zy tweemaal meer, dan de minnedochters, gestraft worden. 't Huwelijk der slavinnen is voor de genen, Ga naar margenoot+ die hoerery vrezen: indien gy u onthoud van hen te trouwen, gy zult niet qualijk doen. God is goedertieren en barmhartig; hy wil zijn Wet aan u leren, en u op de weg der gener geleiden, die voor u geweest hebben: hy is goedertieren en barmhartig tegen zijn volk. De genen, die de lust der bozen volgen, wijken verre van de waar- | |
[pagina 92]
| |
heit af. God wil dat zijn Wet licht aan u zal zijn, om dat de mensch zwak geschapen is. O gy, die in God gelooft, eet niet uw goet onder u met woeker. Indien gy koophandel doet, verdraagt met malkander in uw zaken, en dood d'een d'ander niet. God is barmhartig tegen de genen, die hem gehoorzamen; de geen, die uit haat en ongerechtigheit hem ongehoorzaam is, zal in 't helsche vuur branden; God kan hem lichtelijk straffen. Indien gy van de dodelijke zonden afwijkt, zo zal ik uw gebreken bedekken, en u in 't Paradijs doen treden. Begeert niet door nijt het geen, dat God aan uw naasten gegeven heeft. De mannen en vrouwen zullen 't goet, dat gy verkregen hebt, genieten. Verzoekt God om zijn genade: hy weet alles. Geeft aan uw maagschap 't geen, dat haar toebehoort. Wy hebben een vaste ordening voor d'een en d'ander in d'erffenis uwer ouders en magen gestelt. God ziet alles. De mannen zullen achtbaarheit over de vrouwen hebben, hen bewaren, en 't goet, 't welk God aan hen gegeven heeft, in hun macht houden, zy zullen voor de kosten zorgen, die men voor hen doen moet. De wijze en gehoorzame vrouwen zullen in 't afweezen van hun mannen Gods geboden onderhouden. Doet vertoningen aan de genen, die ongehoorzaam zijn, drijft hen van | |
[pagina 93]
| |
uw bed af, slaat hen. Indien zy u gehoorzamen, zo zoekt geen gelegentheit van hen t'onrecht te mishandelen. God is zeer hoog en groot. Indien gy vreest dat enig verschil tusschen de man en vrou zal komen, zo zend iemant van hun magen aan hen, om een einde van hun geschil te maken, en hen te bevredigen; God zal zijn vrede tusschen hen brengen, hy weet alles. Aanbid God, en zegt niet dat hy een makker heeft, die hem gelijk is. Doet goet aan uw ouders, magen, wezen, armen, aan uw naasten, geburen, pelgrims, vrienden, en aan uw slaven. God bemint niet de genen, die verwaant zijn. Wy hebben strenge straffen voor de genen bereid, die gierig zijn, die de gierigheit by 't volk prijzen, die de genade, de welke God aan hen bewezen heeft, verbergen, en die boos zijn. De genen, die hun goet door geveinstheit besteden, geloven niet in God, noch in de dag des Oordeels; en de genen, die de duivel voor hun medemakker hebben, zijn in een zeer quaad gezelschap. Hy zal niet by hen komen, zo zy in God, en in de dag des Oordeels geloven; en zo zy enig deel van 't goet, 't welk God aan hen gegeven heeft, in aalmoessen besteden. God kent hen; en doet niet zo veel onrecht aan iemant, als een mier weegt. Indien de goeden zo veel goet doen, als een mier groot is, God zal | |
[pagina 94]
| |
't vermenigvuldigen, en een grote vergelding aan hen geven. In welk een staat zullen d'ongelovigen in de dag des Oordeels zijn, dewijl wy getuigen van alle volken tegen hun boosheit hebben, en dewijl wy u nodigen, om tegen hen getuig van hun handel te zijn? D'ongelovigen, die de Profeet ongehoorzaam zijn geweest, zullen in deze dagen wenschen verplet te worden gelijk d'aarde, en dat zy door hun redenen Gods geboden niet verzwegen, noch verandert hadden. O gy, die gelovig zijt, doet niet uw gebeden terwijl gy dronken zijt, maar wacht tot dat gy weet wat gy zegt, noch ook terwijl gy vuil zijt, 't en zy overweg gaande, tot dat gy u gewasschen hebt. Indien gy ziek, of op de reis zijt, of zo even uw gevoeg gedaan, of uw vrouwen bekent hebt, en dat gy geen water vind om u te wasschen, zo zult gy uw hant in 't zant steken, en 't aangezicht, en de beide handen daar meê afwisschen: God is goedertieren en barmhartig tegen zijn schepselen. Ziet gy niet hoe de genen, die de geschreve Wet weten, de doling kopen? hoe zy u door hun rijkdommen willen verleiden, en van de rechte weg aftrekken? God kent uw vijanden: 't is genoech dat hy uw beschermer en voorstaander is. De genen, die 't Jodendom volgen, veranderen Gods Woort, en zeggen tot de Profeet: | |
[pagina 95]
| |
Wy hebben u gehoort, en zijn u ongehoorzaam geweest; zy hebben gehoort, zonder te horen, zy zeggen bewaar ons, draag zorg voor ons, en nochtans verkeren zy in 't lezen Gods Woort, en veranderen zijn geboden. Zy zouden beter doen, zo zy zeiden: Heer, wy hebben gehoort, en gehoorzaamt. Hoor ons alleenlijk, en aanschou ons: maar God heeft hen vervloekt, en weinig van hen zullen in zijn goddelijke Majesteit geloven. O gy, die kennis van de Schriften hebt, Ga naar margenoot+ gelooft in d'Alkoran, die 't oude en nieuwe Testament bevestigt, eer ik uw aangezichten uitwisch, en hen achter de rug doe keren. Ik zal d'ongelovigen vervloeken, gelijk ik de genen van de Sabbat vervloekt heb. Gods bevel word terstont uitgevoert. Hy vergeeft niet de genen, die hem in 't gezelschap van anderen, die hem gelijk zijn, stellen: maar behalven dat vergeeft hy de zonden den geen, die hem goetdunkt. De geen, die zegt dat God medegenoten heeft, lastert en zondigt dodelijk. Aanmerkt gy niet de genen, die zeggen dat zy vroom zijn? In tegendeel, God maakt de genen vroom, die hem aangenaam zijn. Hen zal in de dag des Oordeels geen quaat aangedaan worden: Aanmerk hoe zy lasteren. 't Is genoech dat God hun zonde opentlijk ziet. Ziet gy niet de genen, die kennis van de ge- | |
[pagina 96]
| |
schreve Wet hebben, die in d'afgoden Habot en Tagot geloven, tot d'ongelovigen zeggen, Zie daar de weg der gener, die in God geloven? Zeker, God heeft hen vervloekt. De geen, die van hem vervloekt is, zal niemant vinden, die hem beschermt. Zullen zy alleen deel aan 't Koninkrijk der hemelen hebben, zonder aalmoessen te doen? Zullen zy aan hun naaste de jonsten, die God aan hem gegeven heeft, benijden? Zeker, wy hebben aan Abrahams geslacht de kennis der Schriften, en der voorzeggingen, en een grote overvloet van goet gegeven. Onder hen zijn lieden, die in de Schrift gelooft hebben, en d'anderen hebben hem veracht. Maar zy zullen in 't helsche vuur gestraft worden: ik zal hen doen branden, en hun verbrande huit in een nieuwe huit doen veranderen, om hen meer te doen lijden. God is almachtig en voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt. Ik zal de genen, die in God gelooft, en goede werken gedaan hebben, in de tuinen doen ingaan, daar veel vloeden vloejen, en daar zy eeuwiglijk met zeer zuivere vrouwen zullen wonen. Ik zal hen in de schaduw van 't Paradijs doen ingaan. God beveelt u de getrouheit onder malkander, en 't geen, 't welk aan u vertrout is, gewilliglijk weêr te geven, en dat gy, als gy de geschillen oordeelt, die onder | |
[pagina 97]
| |
't volk voorkomen, met billijkheit oordelen zult. 't Is een goed werk, dat hy aan u gebied; hy ziet en weet alles. O gy, die gelooft, gehoorzaamt God, en de Profeten, en de genen, die gebied op u hebben. Indien gy van enig punt in verschil zijt, geeft alles over aan God, en aan zijn Profeet, om de verklaring daar af te weten: zo gy in God, en in de dag des Oordeels gelooft, gy zult wel doen; dit zal de beste uitlegging zijn, die gy kont weten: Ziet gy niet dat de genen, die achten te geloven in 't geen, dat u ingegeven heeft geweest, en in 't geen, 't welk den genen ingegeven was, die voor u geweest hebben, voor Tagot willen twistreedenen? Zy hebben nochtans geboden niet in deze afgod te geloven: de duivel wil hen verleiden, en van de waarheit aftrekken. Toen men tot hen zeide: Gehoorzaamt Gods gebod, en zijn Profeet, zijn zy van u afgeweken. Wat zullen zy doen, als hen enige straf van hun voorgaande zonden overkomen zal? Zy zullen weêr tot u komen, en by Gods naam zweren dat zy niets hebben begeert, dan vrede, en enige goede werken te doen. Maar God weet wat in hun harten is, en heeft hen overgegeven. Laat niet af van hen te prediken, en hen Gods woort aan te zeggen. De Profeten en Apostelen waren niet gezonden, dan om, door de | |
[pagina 98]
| |
toelating van zijn goddelijke Goetheit, te preken, en om gehoort te worden. Indien zy, hun zielen gewond hebbende, tot u komen, en vergiffenis van God begeren, zo zult gy voor hen vergiffenis verzoeken. Zy zullen God goedertieren en barmhartig vinden. Zy zullen niet in zijn goddelijke Majesteit geloven, tot dat zy met u om 't verschil, dat tusschen hen is, getwistreedent hebben; en als zy niet langer van 't geen twijffelen, dat gy gedaan hebt, zo zullen zy u zonder tegenspreken gehoorzamen. Wy hebben aan hen bevolen malkander te doden, en uit hun huizen te gaan, uitgezondert zeer weinig van hen; en schoon zy 't deden, zo was 't niet om te gehoorzamen; 't welk voor hen een zeer groot goet, en zeer grote verdienste geweest zou hebben: wy zouden aan hen een zeer grote vergelding gegeven, en hen op de rechte weg geleid hebben. De geen, die God, en zijn Profeet gehoorzaamt, zal by de genen wezen, die van zijn goddelijke Majesteit met zijn genade begaaft zijn; te weten met de Profeten en Apostelen, met de rechtvaerdigen en martelaars, en met de vrome menschen; zy zullen medegezellen zijn. Zodanig is Gods genade; de geen, die haar bekent, geeft zich aan zijn goddelijke Majesteit over. O gy, die ware gelovigen zijt, weest op uw hoede. Vergadert u, om edelmoedig- | |
[pagina 99]
| |
lijk voor Gods Wet te strijden. Men vind onder u, die lui en traag zijn: als u enig neêrlaag overgekomen is, zeiden zy: God heeft my bejonstigt van dat ik niet by hen heb geweest; en als God aan u enige verwinning op uw vijanden gaf, zeiden zy, als of'er geen kennis tusschen u en hen geweest had: Och dat ik by hen geweest had, ik zou grote verdienste verkregen hebben. Strijd voor Gods eer, tegen de genen, die 't leven dezer werrelt boven dat van de hemel stellen. Ik zal een zeer grote vergelding aan de genen geven, die strijden, de verwinning verkrijgen, en die, voor 't geloof strijdende, gedoot zijn. Waarom zult gy niet voor Gods Wet, en voor de vryheit der zwakke en bedroefde vrouwen en kinderen strijden, die zeggen: Heer, verlos ons uit deze plaats, Ga naar margenoot+ welks volk onrechtvaerdig is. Geef aan ons een beschermer, en een zekere toevlucht. De genen, die in God geloven, strijden voor zijn Wet; en d'ongelovigen strijden voor de duivel. Strijd tegen de genen, die de duivel dienen; zijn listen zijn zwak. Merkt op de genen, tot de welken men zeide: Laat af van uw handen in 't bloet der ongelovigen te plengen, volhard in uw gebeden, en betaalt de Tienden. Toen men hen beval te strijden, was een deel van hen voor de werrelt, als voor God, ja noch meer voor de werrelt, dan voor | |
[pagina 100]
| |
God, bevreest, en zeiden: Heer, gy hebt ons niet bevolen te strijden, 't en zy gy ons tot een einde, dat naby is, uitgestelt hebt. Zeg tot hen: 't Goet van d'aarde is gering; in d'andere werrelt zijn grote goederen voor de geen, die Gods vrees voor ogen heeft. U zal geen onrecht aangedaan worden. Waar gy zijt, de doot zal u vinden, schoon gy in vaste burgten waart. Zo d'ongelovigen enig goet verkrijgen, zy zeggen dat zulks van God voortkoomt, zo hen enig quaat overkoomt, zy zeggen, dat koomt van u. Zeg tot hen: Alles koomt van God voort. Wat is dan de begeerte dezer lieden? Zy zullen deze reden niet konnen begrijpen, 't goet, 't welk gy verkrijgt, koomt van God, en 't quaat, 't welk gy verkrijgt, koomt van u. Wy hebben u aan 't volk gezonden, om de geheimenissen van mijn Wet aan hen te leren; 't is genoech dat ik 'er getuig af ben. De geen, die de Profeet, Gods Apostel, gehoorzaamt, is God gehoorzaam; indien zy ongehoorzaam zijn, gy zijt niet gezonden om hun beschermer te wezen. Zy zeggen dat zy u willen gehoorzamen, en als zy van u geweken zijn, broeden veel onder hen in hun hart iets anders, dan zy gezegt hebben. Maar God zal hun gedachten opschrijven, en hen overgeven. Geef u aan God over, en zy te vreden dat hy uw beschermer is. Zullen zy d'Alkoran | |
[pagina 101]
| |
niet overwegen? Indien hy van elders, als van God, quam, zy zouden veel strijdigheden daar in vinden. Toen zy enige verzekering van de verwinning, of enige vrees van verwonnen te worden kregen, hebben zy hem verkondigt, schoon zy alles aan de Profeet, aan de geleerden onder hen, en aan de genen, die de Profeet gehoorzaamt hebben, hadden bevolen, die weet wat men verborgen, en wat men geheim moet houden. Indien Gods genade en barmhartigheit niet met u had geweest, gy zoud de duivel gevolgt hebben. Strijd voor Gods wet, Ga naar margenoot+ gebruik alleen u zelf daar toe, en bekreun u daar niet meê of de ware gelovigen zonder wapenen zijn. D'elende der bozen zal nimmer eindigen; God zal hun ongeluk vermeerderen, en de straf van hun misdaden vergroten. De geen, die goet doet, zal goet vinden, en die quaat doet, zal quaat vinden; God merkt op alles. Als men u groet, zo groet weder met eerbiedigheit en vrientschap. God brengt alles in rekening. God! daar is niet meer dan een enig God; hy zal u alle in de dag des Oordeels vergaderen; Ga naar margenoot+ daar is niet aan te twijffelen. Wie is waarachtiger in zijn woorden, als God? Wat hebt gy met deze bozen te doen, die in twee benden gedeelt waren? God heeft hen verwoest en verdelgt, uit oorzaak van hun zonden. Wilt gy de geen, die | |
[pagina 102]
| |
van God verleid is, op de rechte weg geleiden? De geen, die van hem verleid is, zal de rechte weg niet vinden. Zy begeren dat gy ongelovig zijn, gelijk zy. Gehoorzaamt hen niet, zo zy niet weêr tot Gods Wet gekomen zijn. Indien zy haar verlaten, zo dood hen waar gy hen vind. Maakt geen vrientschap met hen, uitgezondert met de genen, die, berou van 't voorgaande hebbende, met u verbont komen maken, om beneffens u d'ongelovigen te bestrijden. Indien God gewilt had, hy zou aan hen voordeel op u gegeven, en u verslagen hebben. Indien zy van u scheiden, en uw Godsdienst volgen, God laat u niet toe hen quaat aan te doen. Gy zult lieden vinden, die u willen geloven, en ook hun makkers: zy zullen alles in verwarring brengen, en zelven daar in vallen. Indien zy niet van u scheiden, geen vrede van u verzoeken, en niet aflaten van uw quaat aan te doen, zo vangt hen, en dood hen, waar gy hen ook vind: wy hebben een volkome macht over hen aan u gegeven. Een ware gelovige moet geen andere ware gelovige doden, 't en zy uit onkunde. De geen, die uit onkunde een ware gelovige dood, zal een ware gelovige uit slaverny loskopen, of de schade en 't verlies aan de magen en erfgenamen van de geen, die gedoot is, betalen, indien zy 't hem niet uit heusheit quijtschelden. | |
[pagina 103]
| |
Indien hy een ware gelovige van uw vijanden is, zo zal hy een ware gelovige uit de gevangenis loskopen; maar indien hy van uw bontgenoten is, zo zal hy de schade en 't verlies aan de magen en erfgenamen van de geen, die gedoot is, vergoeden, en een ware gelovige uit de gevangenis loskopen. Maar indien hy geen middelen heeft om dat te doen, zo zal hy twee maanden achter een tot berou, van God gestelt, vasten. God weet alles, en is voorzichtig in 't geen, dat hy gebied. De geen, die een ware gelovige met voorbedachte raat dood, zal in 't helsche vuur gestraft worden; Gods toorn en vloek zullen eeuwiglijk op hem wezen. O gy, die ware gelovigen zijt, toen gy voor Gods Wet tegen d'ongelovigen streed, maakt u bekent, en zegt niet tot de genen, die u roeten: Gy zijt geen ware gelovige, zo gy de goederen van deze werrelt begeert; God bezit ontelbare rijkdommen; gy waart te voren hen gelijk, maar God heeft zijn genade aan u gegeven, en ziet al 't geen, dat gy doet. De gelovigen, die, zonder ziek te wezen, in hun huizen blijven, zijn niet gelijk in verdiensten met de genen, die zich zelven en hun middelen voor Gods Wet besteden. Hy stelt de genen, die voor 't geloof strijden, en die hun goederen en zich zelven tot zijn dienst besteden, veel trappen boven de genen, | |
[pagina 104]
| |
die ledig in hun huizen blijven. Hy is hun beschermer, en heeft een zekere toevlucht voor hen in 't Paradijs bereid. Hy bejonstigt de genen, die voor zijn Wet strijden, met veel trappen van genade boven de genen, die in hun huizen rusten. Hy is goedertieren en barmhartig. D'Engelen zeiden tot d'ongelovigen, die zy deden sterven, waar waart gy met uw godsdienst? Zy antwoordden: Wy waren zwak en onmachtig in de stat Mecha; zy zeiden: Was d'aarde niet ruim genoech om van de bozen af te wijken. De hel zal hun woning zijn, behalven de mannen, vrouwen, en kinderen, die zwak en onmachtig waren; God zal hen misschien vergeven, hy is goedertieren en barmhartig. De geen, die van de bozen afwijkt, om zijn Wet te volgen, zal veel plaatsen vinden, die jonstig voor hem zullen wezen. Zeker, hy zal de geen vergelden, die uit zijn huis gaat, die om zijn eer, en om zijn Profeet te volgen, gedoot word: hy is goedertieren en barmhartig. Als gy op de reis zijt, zult gy God niet vergrammen met uw gebeden te verkorten, op dat d'ongelovigen u niet zouden overvallen. Zy zijn uw openbare vijanden: als gy naby hen zijt, en den ware gelovigen beveelt hun gebeden te doen, zo hou by u een deel van hen met hun wapenen, om wacht te houden terwijl d'anderen hun gebeden doen; en | |
[pagina 105]
| |
na dat dezen hun gebeden geëindigt hebben, zo zullen zy gelijk d'eersten doen: zy zullen de wapenen nemen, en wacht houden, terwijl hun makkers hun gebeden doen. D'ongelovigen begeren dat gy uw wapenen verlaat, om u t'overvallen. Gy zult niet qualijk doen, dat gy hen verlaat, zo de regen u lastig is, of zo gy ziek zijt: maar weest altijt op uw hoede. God heeft schandelijke pijnen voor d'ongelovigen bereid. Als gy uw gebed gedaan hebt, zo gedenkt staande, zittende en leggende aan God, en doet uw gebeden als gy in een zekere plaats zijt. 't Gebed is den gelovigen in een gezette en bescheide tijt bevolen. Weest niet blode in d'ongelovigen te vervolgen: zo gy lijd, zy lijden gelijk gy, maar gy verhoopt het geen, dat zy niet te verhopen hebben. God weet al 't geen, dat zy doen; hy is zeer voorzichtig in zijn werken. Wy hebben 't waarachtig Boek aan u gezonden, op dat gy de verschillen, die onder 't volk zijn, zoud oordelen, gelijk uw Heer dat aan u geleert heeft. Tergt de verraders niet, en verzoekt vergiffenis van God, hy is goedertieren en barmhartig. Twistreedent niet met de genen, die hun zielen verraden. God bemint niet de verradelijke zondaars: zy verbergen zich van de werrelt: hy is met hen, als zy in hun hart de dingen verbergen, die hem niet aangenaam zijn. | |
[pagina 106]
| |
Hy weet alles, dat zy doen. O gy! gy twistreedent voor hen in deze werrelt; maar wie zal in de dag des Oordeels voor hen tegen God twistreedenen? wie zal in die dag hun beschermer zijn? De geen, die van God vergiffenis verzoekt, na dat hy hem vergramt heeft, zal hem goedertieren en barmhartig vinden. De geen, die quaat doet, zal quaat ontmoeten. God weet alles, en is zeer wijs. De geen, Ga naar margenoot+ die een vergeeffelijke zonde of dodelijke zonde bedrijft, en zich verontschuldigen wil, bedrijft een klaarblijkelijke dootzonde. Veel van hen zouden getracht hebben u te verleiden, zo gy niet door Gods genade en barmhartigheit geleid waart: maar zy verleiden alleenlijk hun eigen zielen; en zy zullen u geen quaat aandoen. God heeft het boek, 't welk zijn geboden begrijpt, aan u gezonden: hy heeft u 't geen geleert, 't welk gy niet wist, en zijn genade is uitsteekentlijk over u. Daar is geen goet in de menigte van hun geheimenissen en redenen, uitgezondert in de genen, die d'aalmoessen, d'eerbaarheit, en de vrede onder 't volk gebieden, met begeerte van God te behagen: zy zullen van zijn goddelijke Majesteit een grote vergelding verkrijgen. De geen, die, kennis van de rechte weg hebbende, de Profeet tegenspreekt, en een ander voetpad, als dat van de ware gelo- | |
[pagina 107]
| |
vigen, volgt, zal tot zijn boosheit weêrkeeren: ik zal hem in 't helsche vuur doen branden, daar de woning der goddelozen is. God vergeeft niet de genen, die zeggen dat hy medegenoten heeft; behalven dat vergeeft hy alles aan de geen, die 't hem goetdunkt. De geen, die zegt dat God een medegenoot heeft, doolt grotelijks, en wijkt af van de weg der waarheit. Indien zy een ander, dan God, aanbidden, zo aanbidden zy d'afgoden, de hardnekkige duivel, die van God vervloekt is, als hy tot hem zeide: Gy wilt my geen macht op de genen geven, die u aanbidden; maar ik zal hen van de rechte weg afleiden; ik zal hun quaad leven verlangen, om hun bekering te vertragen: Ga naar margenoot+ ik zal hen den beesten d'oren doen afsnijden, en hen aan uw bevelen ongehoorzaam doen worden, en hen uw schepselen doen benijden. De geen, die hulp van de duivel verzoekt, is in klaarblijkelijk verderf. Hy zal een lang leven aan de menschen beloven, en hun berou vertragen; maar hy belooft hen niet, dan een ydele eer. De hel is de woning van zodanige lieden, en zy zullen daar geen uitgang vinden. De genen, die in God geloven, en goede werken gedaan hebben, zullen eeuwiglijk in 't Paradijs wonen, daar veel vloeden vloejen. God is zeer waarachtig in 't geen, dat hy belooft. Wie is waarachtiger in | |
[pagina 108]
| |
zijn woorden, dan God? Uw leugenen, en de leugenen der gener, die de geschreve Wet weten, doen hem geen quaat. De geen, die quaat doet, zal gestraft worden, en geen beschermer vinden. De geen, die weldoet, en in Gods Wet gelooft, zal in 't Paradijs ingaan, en hem zal geen onrecht aangedaan worden. Is 'er beter wet, als zich aan God over te geven, en vroom te zijn? Volgt Abrahams wet; God heeft Abraham verkozen, om hem te beminnen. Al 't geen, dat in de hemel, en op aarde is, behoort zijn goddelijke Majesteit toe; hy weet alles. Zy zullen u van de vrouwen ondervragen. Zeg tot hen: God leert u hier in 't geen, dat u in de Schrift geleert is, aangaande de wezen en de vrouwen. Geeft aan hen 't geen, dat door de wet hen toegeschikt is, en begeert hen niet te trouwen, alleenlijk om hun goet te hebben. God leert u ook den wezen 't geen, dat hen toebehoort, te geven, en hen geen ongelijk te doen. Hy weet wat goet gy gedaan zult hebben. Indien de vrou vreest dat zy van haar gemaal qualijk gehandelt zal worden, en dat hy haar verstoten wil, zo zullen zy beide wel doen dat zy met malkander verdragen; want de vrede is zeer goet. Indien gy al te hardnekkig zijt, en niet te zamen kont verdragen, zo gy goet aan uw vrouwen doet in hen te versto- | |
[pagina 109]
| |
ten, en zo gy vreest hen ongelijk te doen, God weet alles, dat gy doet. Indien gy gelooft dat gy de gelijkheit en gerechtigheit niet tusschen uw vrouwen kont bewaren, schoon gy daar naar poogt, zo neigt niet geheel naar uw begeerlijkheden, en verlaat uw vrou niet als iets, dat tot lijden overgegeven is. Indien gy in enigheit leeft, en vreest dat gy haar ongelijk aandoen zult, zo zal God barmhartig tegen u zijn. Indien zy van malkander scheiden volgens de geboden van de wet, God zal hen met zijn bescherming verrijken: hy is milt en wijs; en al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is, gehoorzaamt hem. Wy hebben u bevolen God te vrezen, gelijk wy voor dezen aan de genen gedaan hebben, die kennis van de geschreve wet hadden. Indien gy boos zijt, zo weet dat al 't geen, 't welk in de hemel, en op d'aarde is, God toebehoort. Hy behoeft zijn schepselen niet; en hy moet verheerlijkt zijn, 't is u genoech dat hy u beschermer is: indien hy wil, hy zal u doen vergaan, en andere schepselen in uw plaats stellen; want hy is almachtig. De geen, die de goederen van d'aarde bemint, zal in God alle de goederen van deze, en van d'andere werrelt vinden: hy verstaat en ziet alles. O gy, die gelooft, weest waarachtig in uw getuigenissen, schoon het tegen u zelven, tegen uw ouders, en tegen uw | |
[pagina 110]
| |
magen is; en ziet niet meer op de rijke, dan op d'arme. God is een beschermer van beide. Volgt niet uw begeerlijkheden, om de rijken meer, dan d'armen, te bejonstigen. Verandert de waarheit niet. Weest onbeschroomt in getuigenis van 't geen te geven, dat gy weet; God weet al 't geen, dat gy doet. O gy, die in God, in zijn Profeet, en in 't boek, dat voor hem gezonden was, gelooft, weet dat de geen, die lasteringen tegen zijn goddelijke Majesteit, tegen zijn Engelen, Schrift, Profeten, en tegen 't eeuwig leven uitspreekt, grotelijks verdoolt is, en van de waarheit afwijkt. God vergeeft niet de genen, die zijn Wet omhelst, en haar daar na verlaten, en namaals in zijn goddelijke Majesteit gelooft hebben, en al weêr tot hun boosheit gekeert zijn. Boodschap den zodanigen dat zy wrede pijnen zullen gevoelen. De genen, die d'ongelovigen gehoorzamen, om groot in deze werrelt te wezen, bedriegen zich grotelijks. De grootheit koomt van God voort. In 't boek, 't welk aan u gezonden is, staat geschreven, dat d'ongelovigen met u zullen spotten, als gy Gods woort zult horen, en zijn geboden gehoorzamen. Blijft niet lang in hun gezelschap, zo zy niet van gesprek veranderen; andersins zult gy hen gelijk zijn. God zal alle d'ongelovigen en bozen in de hel vergaderen. De genen onder hen, die op uw handel merken, | |
[pagina 111]
| |
zeiden dat zy van uw deelgenootschap waren, als gy enig geluk verkreegt: en als d'ongelovigen voordeel op u hadden, zeiden zy tot hen, dat zy met hen waren, en dat zy tegen u gestreden hadden. God zal 't verschil, 't welk tusschen u is, in de dag des Oordeels oordelen, en den ongelovigen geen voordeel op de genen geven, die zijn wet onderhouden. De bozen menen God te bedriegen, maar God bedriegt hen. Zy zijn onachtsaam in hun gebeden te doen, zy zijn schijnheiligen voor de werrelt, en zy gedenken niet aan zijn goddelijke Majesteit, uitgezondert zeer weinig onder hen, die onzeeker zijn of zy de gelovigen of ongelovigen zullen volgen. De geen, die van God verleid word, zal niet de rechte weg vinden, O gy, die gelooft, gehoorzaamt niet d'ongelovigen, tot uitsluiting der ware gelovigen. Wilt gy aan God klaarblijkelijke gelegentheit van uw zonden te straffen geven? De bozen zullen in de laegste plaats van de hel zijn, en geen hulp vinden, uitgezondert de genen, die zich bekeren, goede werken doen, zich aan God overgeven, en zijn geboden gehoorzamen; zy zullen by de ware gelovigen zijn, en van God een zeer grote vergelding ontfangen. Hy zal u geen ongeluk toezenden, zo gy hem van zijn weldaden bedankt, en hem gehoorzaamt. Hy heeft behagen in d'erkentenis zijner weldaden, en weet alles. | |
[pagina 112]
| |
Hy wil niet dat men 't quaat, 't welk men doet, verkondigt. De geen, die 't quaat, dat hy doet, verkondigt, heeft groot ongelijk. Indien gy 't goet, 't welk gy doet, openbaart, of het verbergt, en indien gy u onthoud van quaat te doen, zo zal hy aan u barmhartig zijn: hy is almachtig. De genen, die tegen God, en tegen zijn Profeten en Apostelen lasteringen uitspuwen, de genen, die onderscheit in de geboden van zijn goddelijke Majesteit, en in de leringen der Profeten willen maken, de genen, die zeggen dat zy in enige Profeten, en niet in alle geloven, en een midden tusschen geloof en goddeloosheit willen stellen, zijn warelijk goddeloos; wy hebben schandelijke pijnen voor hen bereid. Maar de genen, die in God, en in 't algemeen in alle zijn Profeten en Apostelen geloven, zullen van de goedertiere en barmhartige God vergolden worden. De genen, Ga naar margenoot+ die de geschreve Wet weten, zullen van u verzoeken dat gy een boek, en geschreve tafelen uit de hemel zult doen dalen: zy hebben van Moïses noch groter dingen verzocht, en gezegt; Doe ons God met onze ogen zien; toen heeft de donder hen overvallen, uit oorzaak van hun goddeloosheit. Zy baden 't Kalf aan, na dat zy kennis van onze geboden hadden gekregen. Wy hebben echter zulks aan hen vergeven, en aan Moïses een volkome macht over hen ge- | |
[pagina 113]
| |
geven. Wy hebben, volgens onze beloften, de berg boven hen opgeheven, en tot hen gezegt: Treed in de deur des Tempels met aanbidding en ootmoedigheit, en doet niet meer tegen d'onderhouding van de rustdag. Wy hebben om deze oorzaak van hen een sterke belofte ontfangen; maar zy deden tegen 't geen, dat zy belooft hadden. Wy vervloekten hen om hun boosheit, en om de moort, die zy zonder reden tegen de Profeten, en tegen hun gesproke woorden bedreven hadden; te weten onz hart is verhard. In tegendeel, God heeft d'ongelovigheit in hun hart ingedrukt. Zy zullen (enige weinigen uitgezondert) nimmer in zijn Wet geloven, uit oorzaak van hun boosheit, en lasteringen, die zy tegen Maria uitgespogen hebben. Zy zeiden: Wy hebben de Messias, Jesus, Marias zoon, Gods Profeet en Apostel, gedoot. Zeker, zy hebben hem niet gedoot, noch gekruist; Ga naar margenoot+ zy kruisten een onder hen, die hem geleek: de genen, die 'er aan twijffelen, zijn in een openbare doling, en spreken 'er alleenlijk af door waan. Zeker, zy hebben hem niet gedoot: in tegendeel, God heeft hem tot zich opgeheven; hy is almachtig en voorzichtig in 't geen, dat hy doet. De genen, die kennis van de Schrift hebben, moeten in Jesus voor zijn doot geloven; hy zal in de dag des Oordeels getuig van hun werken tegen hen | |
[pagina 114]
| |
zijn. Wy hebben den genen, die 't Jodendom volgen, dingen verboden, die te voren aan hen geoorloft waren, uit oorzaak van hun zonde: wy hebben zware pijnen voor hen bereid, om dat zy de werrelt van de rechte weg afleidden, en dat zy woeker nemen, die by hen verboden is, en ongerechtelijk 't goet van hun naaste verslinden. De genen onder hen, die in geleertheit uitsteeken, en alle de gelovigen geloven aan d'oude en nieuwe Schriften. Ik zal den genen, die hun gebeden ter gestelde tijt doen, die de Tienden betalen, en in de dag des Oordeels geloven, grote vergeldingen geven. Wy hebben onze ingeevingen aan u gezonden, gelijk wy hen aan Noah, en aan de Profeten na hem gezonden hebben, gelijk wy hen voor dezen aan Abraham, Ismael, Isaak, Jakob, aan de Stammen, aan Jesus, Job, Jonas, Aaron, en aan Salomon hebben gezonden; en wy hebben het Psalmboek aan David gegeven. Wy hebben tot u gezegt welke Profeten voor u geweest hebben, maar wy hebben niet tot u van aller verdiensten gesproken. Moises sprak tot God, als zijn Profeet en Apostel. Zy verkondigden alle zijn barmhartigheit, en preekten de helsche pijnen, op dat het volk geen stoffe van onschult zou hebben. God is almachtig en voorzichtig in 't geen, dat hy doet: hy zal getuigen dat d'Alkoran, met des zelfs gebo- | |
[pagina 115]
| |
den, aan u gezonden is; d'Engelen zullen 't ook getuigen, maar 't moet u genoech zijn dat God getuig daar af is. D'ongelovigen, die gepreekt hebben dat het volk Gods wet zou volgen, waren grotelijks afgedwaalt: God zal hen niet vergeven, maar hen op de weg naar de hel geleiden, daar zy eeuwiglijk zullen blijven: dit is licht voor zijn goddelijke Majesteit. O volk, daar is een Profeet tot u gekomen, die van wegen uw Heer u de waarheit preekt: gelooft hem, zo zult gy weldoen. Indien gy hem niet gelooft, zo weet dat al 't geen, 't welk op d'aarde, en in de hemel is, God toebehoort, en dat God al 't geen weet, dat gy doet. O gy, Ga naar margenoot+ die de geschreve Wet weet, gehoorzaamt Gods geboden, en spreekt niet van zijn goddelijke Majesteit, dan met waarheit. De Messias, Jesus, Marias zoon, is Gods Profeet en Apostel, zijn Woort, en zijn Geest, die hy aan Maria gezonden heeft. Gelooft dan in God, en in zijn Profeten, en zegt niet dat 'er drie goden zijn; maakt een einde van deze redenen, zo zult gy weldoen: want daar is niet meer, dan een enig God. Gelooft zy God, hy heeft geen kint. Al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is, gehoorzaamt hem; 't is genoech dat hy 'er getuig af is. De Messias acht het voor geen oneer dat hy Gods dienaar is; gelijk ook niet d'Engelen en Cherubinen. De geen, die 't voor onëer houd | |
[pagina 116]
| |
in zijn dienst te wezen, is te verwaant. Hy zal in de dag des Oordeels alle de werrelt vergaderen; en yder zal 't loon, dat hy verdient heeft, ontfangen. Hy zal zijn genaden over de genen vermeerderen, die in zijn goddelijke Majesteit gelooft, en goede werken gedaan hebben. Hy zal de genen straffen, die 't voor schande hebben geacht zijn dienaars te zijn, en die zich op aarde verhovaerdigt hebben: zy zullen geen zekere toevlucht, dan in zijn barmhartigheit, vinden: O volk, God heeft aan u een Beschermer, een zeer krachtig bewijs, en een zeer klaar licht gezonden: de genen, die zich op God vertrouwen, zullen zijn genade genieten; en hy zal hen op de rechte weg geleiden. Zy zullen u op d'erffenissen ondervragen. Zeg tot hen; God leert u aangaande d'erffenissen gelijk volgt: Indien een man sterft zonder kinderen, en dat hy een zuster heeft, zo zal zy de helft van 't geen hebben, dat hy nalaten zal; en hy zal van haar erven, zo zy geen kinderen heeft. Indien 'er twee zusters zijn, zo zullen zy twee darde delen van 't geen hebben, dat d'overleden nalaat. Maar indien zy veel broeders en zusters zijn, zo zal de zoon zo veel, als twee dochters hebben. God leert zijn geboden aan u. Doolt niet af van de rechte weg. Hy weet alles. |
|