Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij2. Het Hooftdeel van Joachims stam, tweehondert regels begrijpende, die te Medina geschreven zijn.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ik ben de wijste God. God! Daar is niet meer dan een enig levendig en eeuwig God. Hy heeft het Boek, 't welk de waarheit begrijpt, en dat de schriften bevestigt, die voor hem gezonden waren, aan u gezonden. Hy heeft het oude Testament, en 't Euangelium, die te voren tot een geleide aan 't volk dienden, gezonden. Hy heeft d'Alkoran gezonden, die 't goet van 't quaat onderscheid. De genen, die niet in Gods Wet geloven, zullen zwarelijk gestraft worden. Hy is almachtig, en wreekzuchtig. Niets is voor hem verborgen, noch in de hemel, noch op aarde. Hy is 't, die u in de buik uwer moeders vormt, gelijk hem goetdunkt. Daar is geen God, dan d'almachtige en alwijze God. Hy zend aan u het Boek, welks geboden zeer nootzakelijk zijn: zy zijn d'oorsprong en grontvest van de Wet, | |
[pagina 56]
| |
met malkander in zuiverheit gelijk, en zonder tegenspreking. De genen, die in hun hart neigen om van de waarheit af te wijken, volgen dikwijls hun neiging, die begerig naar oproer is, en om de verklaring van d'Alkoran te weten. Maar niemant, dan God, en de genen, die diep in geleertheit zijn, weten des zelfs verklaring. Zy zeggen: Wy geloven in God, alles koomt voort uit zijn goddelijke Wijsheit; niemant gedenkt 'er echter aan, dan de wijzen. Heer, doe onze harten niet afdwalen, na dat gy ons op de rechte weg gebracht hebt. Geef uw barmhartigheit aan ons; gy zijt zeer milt tegen uw schepselen. Heer, gy zult de werrelt in de dag des Oordeels vergaderen; in die dag zal 'er niets twijffelachtig wezen, in de welk gy niets tegen uw beloften zult doen, en daar in de rijkdommen en kinderen niet aan d'ongelovigen dienstig zullen wezen, dan om 't helsche vuur t'ontsteeken. 't Ongelovig geslacht van Farao, en de genen, die voor hem geweest zijn, hebben Gods Wet gelastert en verworpen, maar hy heeft hen in hun zonde verrascht; hy is streng in zijn straffingen. Zeg tot d'ongelovigen dat zy verwonnen zullen zijn, en in 't helsche vuur, dat voor hen bereid is, vergadert worden. Gy hebt een voorbeelt in de twee benden, die voor Gods eer gestreden hebben; zy zagen met hun | |
[pagina 57]
| |
ogen d'ongelovigen ware gelovigen, en hen gelijk geworden. God versterkt met zijn hulp de geen, die hem goetdunkt; dit zal aan de genen, die een klaar gezicht hebben, tot een voorbeelt dienen. De liefde en begeerte tot vrouwen, kinderen, rijkdommen, overvloet van gout en zilver, van paerden, vee, en lantbouwerijen zijn den mannen aangenaam, zodanig zijn de rijkdommen van 't leven dezer werrelt; maar de zekerste toevlucht is in God. Zeg tot hen, ik zal u dingen boodschappen, die veel beter voor de genen zijn, de welken Gods vrees voor d'ogen hebben; zy zullen eeuwiglijk in 't Paradys blijven, daar veel vloeden stromen, met schone en zuivere vrouwen, en alderhande vermakelijkheden. God ziet de genen, die hem aanbidden, en zeggen, Heer! wy geloven in uw Wet; vergeef ons onze schulden; behoed ons van de pijnen des vuurs. De geduldigen, de volhardigen, de ware gelovigen, de gehoorzamen, de vromen, de genen, die aan God des uchtens vergiffenis verzoeken, d'Engelen, en de geleerden, die de gerechtigheit beminnen, getuigen dat 'er niet meer, dan een enig God is. De Wet der zaligheit is de Wet, die aan zijn goddelijke Majesteit aangenaam is. Niemant onder de genen, die de geschreven Wet weten, Ga naar margenoot+ spreekt deze waarheit tegen, dan uit nijt. De geen, die Gods | |
[pagina 58]
| |
geboden niet gehoorzaamt, zal zijn goddelijke Majesteit zeer naau gezet vinden, om hem rekening te laten doen. Indien de bozen tegen u twistreedenen, zo zeg tot hen: Ik heb my geheel aan Gods wil overgegeven, met alle de genen, die my gevolgt zijn. Vraagt de genen, die de geschreve Wet weten, Ga naar margenoot+ en niet weten, of zy aan God overgegeven zijn: indien zy zich aan hem overgeven, zo zullen zy de rechte weg volgen: maar indien zy afdwalen, zo zijt gy niet verplicht, dan hen te preken. God ziet alle de genen, die hem aanbidden. Boodschap droeve pijnen aan de genen, Ga naar margenoot+ die zijn geboden verbergen, die de Profeten doden, en de genen, die gerechtigheit aan 't volk leren, mishandelen: de goede werken, die zy doen, zullen op aarde onnut zijn; en zy zullen in d'andere werrelt van bescherming berooft wezen. Ziet gy niet een deel der gener, die de geschreve Wet weten? hoe zy tot het lezen van Gods boek geroepen zijn, om met billijkheit de verschillen, die onder hen zijn, t'oordelen? Maar veel zijn tot hun zonde weêrgekeert: zy hebben de Schrift veracht, om dat zy zeiden: 't Vuur zal ons niet treffen, dan zeker getal van dagen. Zy hebben zich in hun lasteringen bedrogen; wat zullen zy worden, als wy hen in de dag des Oordeels zullen vergaderen, daar niets twijffelachtig zal we- | |
[pagina 59]
| |
zen, en daar yder naar 't geen, dat hy verdient heeft, betaalt zal worden? Hen zal geen onrecht aangedaan worden. Zeg; Heer, gy bezit alle de Koninkrijken des werrelts; gy geeft de koninklijke staat aan de geen, die u goet dunkt. Van uw hant, ô Heer, koomt alles goets voort; gy zijt almachtig. Gy doet de nacht in de dag, en de dag in de nacht komen. Gy doet het leven uit de doot, en de doot uit het leven verschijnen. Gy verrijkt de geen, die u goetdunkt, zonder rekening daar af te houden. De gelovigen zullen d'ongelovigen niet gehoorzamen, tot d'uitsluiting der ware gelovigen. De geen, die zulks doet, onderhoud Gods Wet niet. Indien gy voor uw vyanden bevreest zijt, God wil dat gy noch meer vrees voor hem zult hebben; hy is een zekere toevlucht der vromen. Zeg tot hen: 't Zy gy 't geen, 't welk in uw harten is, verbergt, of openbaart, God weet alles; hy weet al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is; hy is almachtig. Denkt op de dag, in de welk yder het goet en quaat, dat hy gedaan zal hebben, vinden zal. Gy zult dan wenschen van uw zonden gewasschen te zijn, en dat het getal van uw goede werken dat der quade werken overtreft. God wil dat gy hem vreest; Ga naar margenoot+ hy is goedertieren tegen de genen, die hem aanbidden. Zeg tot hen: Indien gy God | |
[pagina 60]
| |
bemint, zo volg my; God zal aan u 't leven geven, en uw zonden vergeven; hy is goedertieren en barmhartig. Zeg tot hen, gehoorzaamt God, en de Profeet. Indien zy tot hun zonde weêrkeeren, zo zal hy hen zeer strengelijk straffen; hy bemint d'ongelovigen niet. God heeft Adam en Noah, Abrahams en Joachims geslacht verkozen; 't een koomt van 't ander voort. God verstaat en weet alles. Gedenk hoe Joachims gemalin zeide: Ga naar margenoot+ Heer, ik heb de vrucht, die in mijn buik is, vry, en van alle zaken ontslagen, aan u gewijd, om u in de Tempel te dienen: ontfang hem van my, die hem aan u met genegentheit opöffer; gy verstaat en weet alles. Toen zy in 't kraambedde lag, zeide zy: Heer, ik ben van een dochter verlost; gy weet wat gy aan my gegeven hebt; ik heb haar Maria genoemt: ik zal, door uw hulp, haar, en haar nakomelingen van des duivels boosheit bewaren: ontfang haar Heer met een aangename ontfanging, en doe haar goede vruchten voortbrengen. Zacharias droeg zorg voor d'opvoeding van deze dochter; zo dikwijls als hy in zijn bedeplaats quam, vond hy daar duizentderhande vruchten van verscheide tijden. Hy zeide eens: O Maria, van waar komen deze vruchten voort? Zy antwoordde: Zy komen van God, die de geen, die hem goetdunkt, zonder re- | |
[pagina 61]
| |
kening verrijkt. Zacharias bad toen de Heer, en zeide: Heer, geef aan my een geslacht, dat aangenaam aan u is, en uw geboden onderhoud. Heer, verhoor mijn gebeden. D'Engelen riepen hem, en zeiden tot hem: Ga naar margenoot+ Ik boodschap u van Gods wegen, dat gy een zoon zult hebben , Joannes genoemt; hy zal verzekeren dat de Messias Gods Woort is, dat hy een groot man, kuisch, een Profeet, en een der rechtvaerdigen zal zijn. Heer, antwoordde Zacharias, hoe zou ik een zoon hebben? ik ben out, en mijn vrou is onvruchtbaar. D'Engel zeide tot hem: Dus doet God het geen, dat hem goetdunkt. Heer, zeide Zacharias, toon aan my enig teken van mijns gemalins zwangerheit. Het teken, dat ik aan u geven zal, antwoordde d'Engel, zal wezen dat gy in drie dagen niet, dan door tekenen, zult spreken; gedenk dikwijls aan uw Heer, loof hem des avonts en uchtens. Gedenk dat d'Engelen gezegt hebben: O Maria, God heeft u boven alle de vrouwen des werrelts verkozen en gereinigt; ô Maria, gehoorzaam uw Heer, prijs hem, en aanbid hem met de genen, die hem aanbidden. Ga naar margenoot+ Ik vertel aan u hoe de zaak gebeurt is; gy waart niet by de Bedienaars des Tempels, toen zy hun pluimen geworpen hebben, om te loten, en om te zien wie onder hen voor Marias opvoeding bezorgt zou zijn: noch ook | |
[pagina 62]
| |
niet, toen zy in deze zwarigheit gevallen zijn. Gedenkt hoe d'Engelen gezegt hebben: O Maria, God verkondigt aan u een Woort, van 't welk de Messias voortkomen zal, Jesus, Marias zoon, vol van eer in deze werrelt, en die in d'andere in 't getal der tusschensprekers by zijn goddelijke Majesteit zal wezen. Hy zal in de wieg spreken, gelijk een man van dartig tot vijftig jaren, en in 't getal der rechtvaerdigen wezen. Zy zeide: Heer, hoe zal ik een kint hebben, zonder een man aan te roeren? Hy antwoordde: Dus doet God het geen, dat hem goetdunkt; als hy iets schept, zegt hy: Zy, en 't is. Ik zal aan hem de Schriften, de geheimenissen van 't geloof, 't oude Testament, en 't Euangelium leren. Hy zal een Profeet zijn, aan de kinderen van Israël gezonden. Jesus zegt tot de kinderen van Israël: Ik ben tot u gekomen, met klare tekenen van mijn zending van uws Heers wegen. Ik zal u van 't slijk der aarde de gestalte van een vogel maken, en haar aanblazen, en zy zal terstont een vogel zijn, en door Gods toelating vliegen. Ik zal de blintgeborenen en melaatschen genezen, de doden opwekken, en aan u leren wat gy eten en niet eten moet. Dit zal aan u tot onderwijs dienen, zo gy in God gelooft. Ik ben gekomen om 't oude Testament, en 't geen, dat voor dezen aan u | |
[pagina 63]
| |
geleert is, te bevestigen. Zeker, 't is aan u geoorloft van 't geen te eten, dat te voren aan u verboden was. Ik ben tot u gekomen, met de tekenen van mijn zending, de welken getuigen dat ik warelijk van uws Heers wegen gezonden ben, vreest God, en gehoorzaamt my. God is mijn en uw Heer; aanbid hem, dat is de rechte weg. Toen Jesus hun boosheit kende, zeide hy: Wie zal in mijn afweezen Gods Wet ondersteunen? D'Apostelen antwoordden hem, wy zullen Gods Wet ondersteunen; wy geloven in zijn Eenheit; zy een getuig voor God dat wy ons geheel aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven hebben: Heer, wy geloven in 't geen, dat gy geboden hebt, en hebben de Profeet, uw Apostel, gevolgt; schrijf ons in 't getal der gener, die uw Wet belijden. De Joden hebben tegen Jesus te zamen gespannen, en God heeft hun samenzwering tegen hen gekeert; hy weet de voorneemens der samenzweerders. Gedenk hoe de Heer gezegt heeft: O Jesus, ik zal u doen sterven, ik zal u tot my opheffen, van d'ongelovigen verwijderen, en de genen, die u gehoorzaamt hebben, in de dag des Oordeels voor d'ongelovigen stellen. Gy zult in deze dag alle voor my vergadert zijn; ik zal de verschillen, die tusschen u zijn, oordelen, en de bozen in deze en in d'andere | |
[pagina 64]
| |
werrelt straffen. Niemant van hen zal hen konnen beschermen. Ik zal de genen, die in my gelooft, en die goede werken gedaan hebben, vergelden. God bemint niet d'onrechtvaerdigen. Ik verhaal deze geheimenissen aan u, en leer u d'Alkoran. Jesus is by God gelijk Adam; God heeft hem van aarde geschapen, en gezegt: Zy,en hy was. Deze waarheit koomt van uw Heer voort; weest niet in 't getal der gener, die 'er aan twijffelen. Indien iemant tegen u van uw lering twist, zeg tot hen: Koomt, vergadert uwe en onze kinderen, uwe en onze wijven. Laat ons vergaderen, en onze gebeden tot God stieren: ik zal de vloek van zijn goddelijke Majesteit op de leugenaars leggen. Deze reden is geheel waarachtig, daar is geen God, dan d'enige almachtige en alwijze God: indien zy van zijn geboden afwijken, hy zal d'ongelovigen wel kennen. Zeg tot hen; O gy, die de Schrift weet, Ga naar margenoot+ koomt met waarschijnelijke woorden tusschen u en ons. Aanbid ik een ander, dan u? Ik vergezelschap hem met niemant, en kan geen ander, als hem, voor Heer. Indien zy van de weg des geloofs afwijken, God zal de genen wel kennen, die d'aarde besmetten. Zeg tot hen; Zijt getuigen dat wy in God geloven. O gy, die de Schrift weet, twistreedent niet van Abrahams wet, te weten of hy 't oude | |
[pagina 65]
| |
Testament, of 't Euangelium onderhield; zy wierden na hem onderwezen; misschien zult gy uw doling bekennen. O gy, die van 't geen, 't welk gy niet wist, getwistreedent hebt, Abraham was noch Jode, noch Christen; hy beleed Gods eenheit, hy was een ware gelovige, en niet in 't getal der ongelovigen. 't Volk, en bezonderlijk de genen, die in zijn tijt hem volgden, gelijk ook de Profeet Mahomet, en alle de ware gelovigen hebben de waarheit van zijn Wet gekent. Een deel der gener, aan de welken voor dezen de wetenschap van de Schrift gegeven was, willen u van de rechte weg afleiden, maar zy dwalen zelven daar af, en kennen hem niet. O gy, die de Schrift weet, verzwijgt niet boosaardiglijk Gods bevelen, bekleed de waarheit niet met de leugen, en verbergt haar niet met voordacht. Veel der gener, die de geschreve Wet weten, hebben van de dageraat af gezegt; Gelooft in 't geen, dat den genen geleert is, die in Gods Wet geloven, en hebben zelven des avonts in 't getal der ongelovigen geweest; zy zullen zich misschien bekeren. Gelooft alleenlijk den genen, die uw Wet volgen; zeg tot hen, Gods geleide is de ware geleide. Men heeft aan geen ander, dan aan u, de wetenschap, die aan u gegeven is, verleent. Indien d'ongelovigen in de dag des Oordeels tegen u voor uw | |
[pagina 66]
| |
Heer twistreedenen, zo zegt tot hen: De genade koomt van Gods hant voort; hy is milt, en weet alles, hy vergeeft de geen, die hem goetdunkt, en is zeer barmhartig. Indien gy uw schat onder de handen van veel der gener vertrout, die de geschreve Wet weten, zo zullen zy hem getrouwelijk aan u weêrleeveren. Daar zijn ook veel lieden onder hen, die hem niet aan u zullen weêrgeeven, indien gy geen zorg daar voor draagt, om dat zy zeiden dat zy d'Arabiers niet geloofden; zy lasteren tegen God, en kennen hun lasteringen. De geen, die 't geen voldoet, dat hy belooft heeft, en die God vreest, zal van God bemint zijn; hy bemint de genen, die zijn vrees voor d'ogen hebben. De genen, die om enige winst zijn geboden veranderen, zullen geen deel in 't Paradijs hebben; hy zal hen niet beschermen, en in de dag des Oordeels niet aanschouwen: hy zal hen niet vergeven; en zy zullen zwarelijk gestraft worden. Onder hen zijn lieden, die in 't lezen de Schrift veranderen, en vroedmaken willen dat het geen, 't welk zy zeggen, in de Schrift staat, schoon 't 'er niet in is. Zy lasteren en konnen hem wel. God had de Schriften, de wetenschap en voorzeggingen niet aan de mensch gegeven, om aan 't volk te zeggen, Aanbid my in plaats van God, maar om te zeggen, Onderhoud naaukeurig- | |
[pagina 67]
| |
lijk het geen dat gy in de Schrift geleert hebt, en dat gy leest. Ga naar margenoot+ God gebied niet aan u d'Engelen, noch de Profeten t'aanbidden; zal hy dan de boosheit aan u gebieden, na dat hy zijn Wet aan u geleert heeft? Gedenkt dat hy de beloften van de Profeten ontfangen heeft, om zonder vrees zijn geboden te verkondigen, en dat hy de Schrift en wetenschap aan u heeft geleert, en dat daar na een Profeet gekomen is, die de lering, de welke aan u geleert was, bevestigt heeft, op dat gy in zijn woorden zoud geloven. Hebt gy zulks niet beproeft? hebt gy niet het geen, 't welk aan u belooft was, ontfangen? Wy hebben 't ontfangen. Weest dan getuigen tegen u zelven, en tegen de genen, die u volgden; en ik zal getuig tegen u en hen zijn. De genen, die van de rechte weg zullen afdwalen, zullen bozen wezen. Begeren sy een andere,dan Gods Wet, t'onderhouden? Al 't geen, dat in de hemel, en op d'aarde is, gehoorzaamt hem gewilliglijk, of door gewelt, en gy zult alle eens voor hem vergaderen, om geoordeelt te worden. Zeg hen: Wy geloven in God, in 't geen, dat hy ons ingeblazen, en in 't geen, dat hy Abraham, Isaak, Jakob, en de Stammen ingegeven heeft, in al 't geen, dat door Moises, Jesus, en in 't algemeen door alle de Profeten van Gods wegen bevolen is; en wy geheellijk aan zijn wil | |
[pagina 68]
| |
overgegeven. D'offeringen der gener, die een andere wet, als de Wet der zaligheit, begeren te volgen, zullen niet aangenaam wezen: zy zullen in d'andere werrelt in 't getal der verlorenen gestelt worden. God heeft niet de genen geleid, die de boosheit volgden, na dat zy zijn Wet hadden beleden, en door de klare en blijkelijke tekenen, die aan hen verschenen zijn, gezien en getuigt dat de Profeet waarachtig is. God geleid niet d'onrechtvaerdigen. Zy zullen voor eeuwig van zijn goddelijke Majesteit, van d'Engelen, en van alle de werrelt vervloekt zijn. Zy zullen geen verlichting in hun straffing vinden, en in de dag des Oordeels van bescherming berooft zijn, uitgezondert de genen, die zich zullen bekeren, en goede werken doen, aan de welken God goedertieren en barmhartig zal zijn. Ga naar margenoot+ De genen, die boos tegen Jesus zullen zijn, na dat zy in Moises boeken gelooft hebben, en die hun boosheit tegen Mahomet vermeerderen, zullen zich nimmer bekeren, maar eeuwiglijk afdwalen. Alle de schatten van d'aarde konnen de bozen, die in hun boosheit sterven, niet bewaren; men heeft zware straffingen voor hen bereid, en niemant onder hen zal hen konnen beschermen. Gy zult niet gerechtvaerdigt zijn, tot dat gy een groot deel van uw goederen in godvruchtige werken besteed | |
[pagina 69]
| |
hebt. God weet wat aalmoessen gy doet. Alderhande spijs was den kinderen van Israël toegelaten, uitgezondert 't geen, 't welk Israël voor 't oude Testament aan zich zelf verboden had. Zeg tot hen; Koomt, en brengt het oude Testament, en merkt daar op, men zal zien of gy de waarheit zegt. De genen, die daar na lasteringen tegen God spreken, hebben groot ongelijk. Zeg tot hen: God heeft de waarheit gezegt; Volgt Abrahams Wet, zy is hem aangenaam. Hy beleed d'Eenheit van zijn goddelijke Majesteit. Hy was niet van 't getal der gener, die in veel goden geloven. Ga naar margenoot+ De Tempel van Mecha is d'eerste, die van God op aarde opgerecht is, om daar aangebeden te worden; hy heeft hem gezegent, en 't volk zal daar d'onderwijzingen van de rechte weg vinden, met klare en blijkelijke tekenen van zijn almachtigheit, te weten Abrahams plaats. Ga naar margenoot+ De geen, die in deze Tempel treed, zal in een plaats van zekerheid en voorrechten wezen. God heeft geboden dat de genen, die macht hebben, derwaarts in pelgrimagie zullen trekken. De geen, die boos is, moet weten dat God niet met hem te doen heeft. O gy, die kennis van de geschreve Wet hebt, verzwijgt niet met voordacht Gods bevelen; hy weet al 't geen, dat gy doet, zeg tot hen. O gy, die de wetenschap der Schriften hebt, keert de genen | |
[pagina 70]
| |
niet af van de weg der zaligheit, die in Gods Wet geloven; gy wilt haar veranderen en bederven, maar God is niet onkundig van 't geen, dat gy doet. O gy, die gelooft, indien gy veel der gener volgt, die kennis van de geschreve Wet hebben, zy zullen u tot het getal der bozen afleiden. Hoe zult gy van de bozen zijn, dewijl men Gods geboden aan u geleert heeft? en dewijl zijn Profeet en Apostel onder u is? De geen, die zich aan God overgeeft, is op de rechte weg. O gy, die gelooft, vreest God, sterft in de belijdenis van zijn Eenheit, en gedenkt aan de genade, die hy aan u gedaan heeft. Gy waart alle vijanden van malkander. Hy heeft u harten vereenigt; en gy zijt door zijn bezondere jonst, gelijk goede broeders, enig gebleven. Gy stont op de kant van een gracht met vuur, daar hy u afgetrokken heeft; dus openbaart God zijn jonst aan u, misschien zult gy de rechte weg volgen. Onder u zijn lieden, die 't volk tot weldoen vermanen, zy gebieden 't geen, dat eerlijk is, te doen, en onthouden zich van 't geen, dat niet eerlijk is; deze lieden zullen zalig zijn. Weest niet gelijk de genen, die de waarheit verlaten hebben, en de leugen gevolgt zijn, schoon de waarheit aan hen bekent was: zy zullen grote pijn in die dag lijden, in de welk 't aangezicht der goeden zal blinken, en dat van de bo- | |
[pagina 71]
| |
zen zwart zijn. Hebt gy de boosheit gevolgt, na dat gy belijdenis van 't geloof gedaan hebt? Smaakt heden de pijnen, die tot uw zonde behoren. De genen, die een wit en helder aangezicht hebben, zullen in Gods jonst wezen, daar zy eeuwiglijk in blijven zullen. Zie daar de geheimenissen van Gods Wet, die ik met waarheit aan u leer; God wil niet dat men zijn volk onrecht aandoet, al 't geen, 't welk in de hemel en op d'aarde is, behoort hem toe, hy heeft de beschikking van alles. Op aarde is geen volk gevonden, dat een beter weg gevolgt heeft, dan gy hebt; Verbied het geen te doen, 't welk niet redelijk is, en gelooft in God alleen. Indien de genen, die voor dezen kennis van de geschreve Wet hebben gehad, Ga naar margenoot+ in God gelooft hadden, zy zouden zeer wel gedaan hebben. Onder hen zijn lieden, die in 't geen geloven, 't welk waarachtig is; maar 't grootste deel van hen is boos. Zy zullen u geen quaat aandoen, dan met de tong, en zy zullen geen bescherming tegen u vinden. Indien zy u bestrijden, zo zullen zy de rug keren. Zy zijn ter plaats, daar zy gestaan hebben, van schaamte en schande geslagen, behalven toen zy Gods Wet omhelsden, en de geboden onderhielden, die aan 't gelovig volk geleert waren; toen zy weêr in Gods gramschap gevallen waren, zijn zy van armoede ge- | |
[pagina 72]
| |
slagen, om dat zy niet in 't Woort van zijn goddelijke Majesteit geloofden, zijn Profeten zonder reden doodden, en zijn geboden ongehoorzaam waren. De genen, die voor dezen kennis van de geschreve Wet hebben gehad, zijn niet alle gelijk; onder hen zijn lieden, die in de gehoorzaamheit volharden, des nachts Gods wonderdaden overdenken, hem aanbidden, en in zijn goddelijke Majesteit, en in de dag des Oordeels geloven. Zy preken d'eerbaarheit, verbieden dingen, die onëerlijk zijn, te doen, en begeven zich tot goede werken; zeker, zy zijn vrome lieden. Verbergt niet de goede werken, die gy doet; God kent de genen, die zijn vrees voor ogen hebben. De rijkdommen, en de kinderen zullen by God aan d'ongelovigen onnut zijn; zy zullen eeuwiglijk in 't helsche vuur blijven. D'aalmoessen, die zy in deze werrelt doen, zijn gelijk een felle hete of koude wint, die op de bou der gener koomt, de welken hun zielen ongelijk aangedaan hebben, en die daar af geheel bedorven is. God heeft hen geen onrecht aangedaan, maar zy hebben zich zelven, door hun zonden, verongelijkt. O gy, die in God gelooft, acht niet dat iemant van God is verkozen, zo hy niet van uw godsdienst is. De bozen zullen pogen u in hun wanördeningen te brengen. De haat is in hun mont gebleken, | |
[pagina 73]
| |
en de geen, die in hun borst gebroed word, is noch groter. Wy hebben Gods geboden aan u geleert, indien gy hen onderhoud, zo zult gy u van de boosheit der ongelovigen beschutten. O gy! gy bemint hen, en zy beminnen u niet. Gy gelooft in 't algemeen de Schriften, en zy geloven niet in 't geen, dat gy gelooft. Als zy u bejegenden, zeiden zy; Wy geloven in God, en als zy van u afgegaan waren, hebben zy van gramschap tegen u op 't einde van hun vingers gebeten. Zeg tot hen; Sterft met uw gramschap. God weet het geen, dat in uw harten is. Indien u enig goet toekoomt, zo zijn zy verdrietig daar in, en als u quaat overkoomt, zo verblijden zy zich daar over: indien gy gedult hebt, en God vreest, hun boosheit zal u geen quaat doen; God weet al 't geen, dat zy doen. Gedenk aan d'uchtent, in de welk enigen van d'uwen de ware gelovigen in de veltslag verlieten, Ga naar margenoot+ en twee van uw benden uit de strijt weken. God was hun beschermer. Alle de ware gelovigen behoren in hem te vertrouwen. Hy heeft u te Beder beschermt, Ga naar margenoot+ daar gy weinig in getal, en qualijk gewapent waart. Gy zult hem misschien vrezen, en van deze weldaat bedanken. Zeg tot de ware gelovigen: Is 't niet genoech dat God u helpt, met drie duizent van zijn Engelen. Zeker, indien gy gedult hebt, en God vreest, | |
[pagina 74]
| |
zo zullen zy in de noot konnen helpen, en uw Heer zal u met vijf duizent van zijn Engelen, uit de hemel gezonden, te hulp komen. Hy zal deze bystant niet aan u zenden, dan om u zijn bescherming aan te zeggen, en tot verzekering van uwe harten. De verwinning koomt van zijn goddelijke Majesteit: hy is almachtig en voorzichtig in zijn werken. Hy zal in deze werrelt een deel der gener, die boos zijn, verdelgen, of hen zo strengelijk straffen, dat zy wanhopig worden. Het raakt u niet of hy hen vergeven, of straffen zal, om dat zy boos zijn. Al 't geen, dat op d'aarde, en in de hemelen is, behoort hem toe. Hy vergeeft de geen, die hem goetdunkt. Hy is goedertieren en barmhartig tegen de vromen. O gy, die gelooft, weest geen woekeraars, en vreest God. Gy zult misschien zijn geboden gehoorzamen; vreest het helsche vuur, dat voor d'ongelovigen bereid is. Gehoorzaamt God, en de Profeten zijn Apostelen. Uw zonden zullen u vergeven worden, verzoekt vaerdiglijk vergiffenis van uw Heer. De ruimte van 't Paradijs begrijpt de hemel en d'aarde; het is voor de vromen bereid. God bemint de genen, die in vreucht en droefheit aalmoessen geven, die hun toorn overheerschen, en die den genen, de welken hem misdaan hebben, vergeven; hy bemint de genen, die goet doen, en | |
[pagina 75]
| |
die, na dat zy enige zonde bedreven hebben, aan zijn goddelijke Majesteit hebben gedacht, en vergiffenis daar af van hem hebben verzocht. Wie anders, als God, vergeeft de zonden? De genen, die niet in hun misdrijf volharden, en hun zonden bekennen, zullen van Gods barmhartigheit vergolden worden, en zijn genade in 't Paradijs genieten. Voor dezen zijn 'er wetten en wegen geweest, om 't volk op de rechte weg te geleiden: maar aanmerkt hoedanig 't einde der ongelovigen heeft geweest. D'Alkoran is gezonden om de werrelt t'onderwijzen, en de menschen op de rechte weg te geleiden, en om de vromen te preken. Verflaaut niet, en bedroeft u niet in de strijden; gy zult verwinners zijn, zo gy in God gelooft. Indien gy gewond hebt geweest; gelijke wonden hebben ook de bozen getroffen. God verandert dus de dagen onder 't volk, om de genen te kennen, die warelijk yverig in zijn Wet zijn; en neem tusschen u getuigen tegen de boosheit der ongelovigen. God bemint niet d'onrechtvaerdigen; hy vergeeft den genen, die geloven, de zonden, en verdelgt d'ongelovigen. Ga naar margenoot+ Meent gy in 't Paradijs te treden, en dat God niet de genen kent, die kloekmoediglijk gestreden hebben? Hy kent de genen, die in hun tegenspoet geduldig, en in de gehoorzaamheit zijner geboden volhardig heb- | |
[pagina 76]
| |
ben geweest. Gy verwachtte de doot, eer gy hem bejegende, gy hebt hem met uw ogen gezien, en zijt verwinners geworden. Zeker, Mahomet is Gods Profeet en Apostel. Voor hem zijn veel Profeten geweest: zo haast als zy gestorven of gedoot waren, zijt gy in uw boosheit weêr tot uw oude paden gekeert. De genen, die weêr tot hun oude paden keren, doen God geen quaat aan. Hy zal alleenlijk de genen vergelden, die dankbaar van zijn weldaden zijn; en de menschen konnen niet zonder zijn toelating sterven, en dit in een geschreve en voorgestelde tijt. Ik zal de goederen dezer werrelt aan de geen, die hen begeert, geven, en de genen, die my prijzen, overvloediglijk vergelden. Zeker, zijn 'er Profeten en menschen met hen geweest, die niet flaaumoedig hebben geweest door de quellingen, de welken hen, in 't strijden voor Gods Wet, overgekomen zijn? Zy wierden niet verzwakt, en hebben zich voor d'ongelovigen niet vernedert; God bemint de genen, die in hun tegenspoet geduldig hebben geweest, en de genen, die in zijn Wet volharden. Zy zeiden in hun quellingen; Heer, vergeef ons onze schulden, verzekert onze treden, en beschermt ons tegen d'ongelovigen. God gaf hen de rijkdommen van d'aarde, en de schatten des hemels; hy bemint de genen, die weldoen. O gy, die in God | |
[pagina 77]
| |
gelooft, indien gy de bozen gehoorzaamt, zo zullen zy u tot uw oude paden weêr doen keren; en gy zult in 't getal der verlore lieden geraken. Zeker, God is uw Heer; hy is een zeer goed beschermer. Ik zal de harten der ongelovigen bevreest maken, om dat zy zonder reden veel goden aangebeden hebben; en 't helsche vuur zal hun woning zijn. God deê de waarheit zijner beloften aan u blijken, toen gy door zijn toelating d'ongelovigen doodde, tot dat gy van strijden afgemat waart. Gy hebt echter 't geen, 't welk de Profeet beval, tegengesproken: gy hebt hem ongehoorzaam geweest, na dat hy 't geen, 't welk gy zo vieriglijk begeerde, aan u vertoont had. Onder u zijn lieden, die de goederen dezer werrelt, en anderen, die de goederen des hemels beminnen. God heeft u van d'ongelovigen verwijdert, om u te beproeven: hy heeft u uwe zonden vergeven; hy is milt tegen de genen, die zijn geboden onderhouden. Toen gy uit de strijt weekt, en zonder reden bezweekt, weêrriep de Profeet u, en deê u uw misdrijf bekennen, met duizent straffen. Bedroeft u niet om 't verlies van de roof, die u in de dag der verwinning ontsnapt is, noch om 't quaat, 't welk u overgekomen is, toen gy verwonnen wierd. God weet al 't geen, dat gy doet. Hy zond, na uw aarbeit, een grote rust | |
[pagina 78]
| |
aan u; een deel van u sliep in alle zekerheit, en 't ander deel liet zich tot zijn begeerlijkheden vervoeren. Zy hadden gedachten van God, die tegen de waarheit streden; gedachten der onweetenden, die zeggen: Hebben wy iets van de bystant gezien, die God aan ons belooft heeft? Zeg tot hen: Alles koomt van God voort. Zy verbergen in hun zielen 't geen, dat zy niet openbaren, en zeggen: Indien wy vry in onze wil hadden geweest, zo zouden wy niet gedoot zijn. Zeg tot hen: Schoon gy in uw huizen en bedden waart gebleven, zo zou de doot echter de genen, die tot d'uur van hun nootschikking gekomen waren, wechgerukt hebben. God beproeft het geen, dat in uw harten is, en weet het geen, 't welk gy in de ziel hebt. Zeker, de duivel heeft de genen opgeruid, die de vlucht kozen, toen de twee heiren in slagördening stonden, en dit om enige zonde, die zy bedreven hadden. God heeft echter zulks aan hen vergeven; hy is goedertieren en barmhartig tegen zijn volk. O gy, die gelooft, weest niet gelijk d'ongelovigen, de welken, van hun broeders sprekende, die in 't heir gedoot zijn, zeiden, dat, zo zy in hun huizen waren gebleven, zy niet gedoot zouden zijn. God stelt dit berou in hun hart, om hun boosheit. Hy geeft het leven, en de doot, en ziet al 't geen, dat gy doet. In- | |
[pagina 79]
| |
dien gy voor zijn Wet gedoot word, of in zijn jonst en genade sterft, die zal vorderlijker aan u zijn, dan alle de schatten des werrelts; en indien gy, voor 't geloof strijdende, sterft, of gedoot word, zo zult gy voor zijn goddelijke Majesteit vergadert worden, om vergelding te verkrijgen. Ga naar margenoot+ Gy hebt door Gods genade hen leersaam gemaakt; schoon gy streng tegen hen zijt, zy zullen niet van u scheiden. Vergeef hen, bid voor hen, beraad u met hen in de gelegentheden, die voorkomen; en als gy besloten hebt iets te doen, vertrou in God. Hy bemint de genen, die op hem vertrouwen. Indien hy u beschermt, zo zal niemant verwinning over u verkrijgen: maar indien hy u verlaat, wie zal u beschermen? Alle de gelovigen moeten zich aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven. Den Profeet is niet geoorloft te bedriegen. De geen, die een bedrieger is, zal in de dag des Oordeels met zijn bedroch verschijnen, om geoordeelt te worden. De menschen zullen dan betaling krijgen naar 't geen, dat zy gewonnen hebben. Den genen, die God bemint hebben, zal geen ongerechtigheit aangedaan worden; en de hel zal de woning der gener zijn, die door hun bedroch weêr in de gramschap van zijn goddelijke Majesteit zijn gekeert. Zy zullen niet alle eveneens gehandelt worden; God zal hun | |
[pagina 80]
| |
ordening en plaats aan hen geven, hy ziet al 't geen, dat zy doen. Zeker, hy heeft de ware gelovigen jonstig geweest, toen hy een Profeet van hun landäart aan hen zond, om zijn geboden aan hen te verkondigen, en hen in d'Alkoran t'onderwijzen; zy waren voor zijn koomst in een openbare doling. Als u enig quaat overgekomen is, zo heeft het den ongelovigen niet min, dan u, getroffen. Gy vraagde van waar dit quaat voortquam; het koomt van u zelven voort: Zeker, God is almachtig. 't Geen, 't welk u overquam toen de twee heiren malkander bejegenden, is door Gods toelating bygekomen, om de ware gelovigen, die gaerne hun goederen tot d'eer van zijn goddelijke Majesteit besteden, van de genen t'onderscheiden, die uit de strijt weken, toen men tot hen zeide; Koomt en strijd voor 't geloof, en antwoordden: Indien wy hadden willen strijden, wy zouden u niet gevolgt hebben; zy zijn toen nader aan de goddeloosheit, dan aan 't geloof, geweest: doch zy hebben alle 't geen, dat in hun mont is, niet in hun hant; God weet het geen, dat zy in 't verborgen houden. Onder hen zijn lieden, die tot hun broeders zeiden: Staat stil, en gaat niet ten strijt; uw spitsbroeders zouden niet gedoot wezen, zo zy ons gehoorzaamt hadden. Zeg tot hen: Verlost u van de doot, zo gy, in | |
[pagina 81]
| |
uw huizen blijvende, hem kont schuwen; gelooft niet dat de genen, die men om 't geloof gedoot heeft, doot zijn: In tegendeel, zy leven by God, en verblijden zich om dat de genen, die toeliepen om hen te beletten te strijden, hen niet bejegent hebben. Zy hebben niets te vrezen. Zy zullen zich eeuwiglijk in Gods jonst verblijden. Hy vergeld overvloediglijk de genen, die voor zijn wet strijden. De genen, die, na dat zy verwonnen zijn, God en de Profeet gehoorzaamt, goede werken gedaan, en zijn goddelijke Majesteit gevreest hebben, zullen grote vergeldingen ontfangen. Toen men tot hen zeide: 't Volk is tegen u aangespannen, neemt acht op u, zo heeft deze reden hun geloof vermeerdert, en zy hebben gezegt: 't Is genoech dat God onze beschermer is, zy hebben van Gods genade vervult geweest, hen is geen quaat meer overgekomen, en zy hebben de geboden van zijn goddelijke Majesteit onderhouden; hy is goedertieren tegen de genen, die hem gehoorzamen. De duivel zal u voor d'ongelovigen doen vrezen; vreest niet voor hen, maar voor my, zo gy vroom zijt. Quelt u hier niet meê, dat gy de bozen ter goddeloosheit ziet lopen; zy doen God geen quaat aan: hy wil hen geen rust in d'andere werrelt geven, daar zy ruwelijk gestraft zullen worden. Ik | |
[pagina 82]
| |
verlang het welzijn der ongelovigen, om hun straf te vermeerderen; zy zullen eindelijk droeve pijnen lijden. God zal de gelovigen niet in de staat laten, daar in gy nu zijt. Hy zal eens de goeden van de bozen scheiden; hy onderwijst niet het aanstaande, hy verkiest daar toe onder de Profeten de geen, die hem goetdunkt. Gelooft dan in God, en in zijn Profeten: indien gy in God gelooft, zo vreest hem te versteuren; gy zult daar af vergolden worden. Gelooft niet dat de genen, die al te spaarsaam en gierig van 't goet zijn, dat God aan hen gegeven heeft, goet doen: in tegendeel, zy doen zeer qualijk; 't geen, 't welk zy zonder reden sparen, zal in de dag des Oordeels hen verworgen. D'erffenis des hemels, en der aarde komt God toe; hy weet alles. Zeker, God heeft de reden der gener gehoort, die zeggen: God is arm, en wy zijn rijk; hy heeft gezegt: ik zal 't geen, dat zy zeiden, opschrijven, en naauwe rekening van de moort houden, die zy ongerechtelijk aan de Profeten hebben bedreven; ik zal in de dag des Oordeels tot hen zeggen: Smaakt de pijnen van 't helsche vuur, dat gy verdient hebt. God geleid de genen, die hem aanbidden, niet in de duisternissen. Daar zijn lieden, die zeggen: God heeft ons geschikt tot de Profeten niet te geloven, en zeg tot hen, na dat hun offering door | |
[pagina 83]
| |
't vuur verteert is; Daar zijn voor dezen Profeten gekomen, met wonderdaden, die gy begeert, indien gy vroom geweest had, gy zoud hen niet gedoot hebben. Indien zy u loghenen, zo weet dat zy ook de Profeten, die voor u geweest hebben, en met wonderdaden gekomen zijn, geloghent hebben, te weten het Psalmboek, en 't boek des lichts. Alle menschen zullen de doot smaken; en uw vergeldingen zullen in de dag des Oordeels betaalt worden. De geen, die van 't helsche vuur verwijdert, en in 't Paradijs intreed, zal zalig zijn. De goederen van deze werrelt zijn alleenlijk stoffe van hoogmoed; op dat gy in uw rijkdommen, en in u zelven beproeft zoud worden. Luistert niet naar de Joden of Christenen, die voor u de geschreve Wet geweten hebben, noch ook naar de genen, die in veel goden geloven; zy versteuren God door hun lasteringen. Indien gy gedult hebt, en God vreest, zo zult gy een zeer goet besluit maken. God heeft de reden der gener, die zijn geschreve Wet weten, aangenomen, toen zy aan hem beloofden dat zy zijn geboden aan 't volk zouden verkondigen, en hen niet verbergen. Zy hebben hen echter veracht. Zy hebben hen tegen een voordeel van weinig waarde verwisselt, en niets, dan elende, verkregen. Acht niet dat de genen, die zich om 't quaat, dat zy ge- | |
[pagina 84]
| |
daan hebben, verblijden, en om 't geen, 't welk zy niet gedaan hebben, geprezen willen zijn, de straf van hun misdaden hebben geschuwt; zeker, zy zullen grote pijnen lijden. Het Koninkrijk der hemelen, en der aarde, komt God toe; hy is almachtig. De schepping van hemel en aarde, en 't onderscheit van dag en nacht zijn klare tekenen van zijn almachtigheit by de genen, die oordeel hebben. De genen, die staande, zittende, of neêrgestrekt op God hebben gedacht, en de schepping van hemel en aarde aangemerkt, zeiden: Heer, gy hebt deze dingen niet te vergeefs geschapen; uw Naam zy gezegent: verlos ons van de pijnen des helsche vuurs: gy zult de geen, die gy daar in stort, rampzalig maken; en de bozen zullen in de dag des Oordeels van bescherming berooft zijn. Heer, wy hebben de genen gehoort, die zeggen: Gelooft in uw Heer; wy geloven in uw Eenheit: vergeef ons onze misdaden, wisch onze zonden uit, en bewijs aan ons de jonst van in 't getal der rechtvaerdigen te sterven: geef aan ons het geen, dat gy door de Profeten belooft hebt, en laat niet toe dat wy in de dag des Oordeels elendig zijn; gy doet niet tegen 't geen, dat gy belooft. De Heer heeft hen verhoort, en tot hen gezegt: Ik zal uw goede werken, zo van mannen, als van vrouwen, niet laten verloren gaan. | |
[pagina 85]
| |
Ik zal de zonden der gener uitwisschen, die uit Mecha gegaan zijn, om zich van de bozen af te scheiden. Ik zal de zonden der gener bedekken, die uit hun huizen zijn gegaan, en zich te zamen vergadert hebben, om voor 't geloof te strijden, en die gedoot zijn. Ik zal voor hen de deur van 't Paradijs openen, daar veel vloeden vloejen, om hun goede werken te vergelden. By God is grote vergelding: benijd niet d'ongelovigen, die gy een weinig goet op aarde ziet bezitten. De hel is bereid, om hun woning te wezen: en de genen, die God vrezen, zullen eeuwiglijk in tuinen wonen, daar veel beeken met alderhande vermaak vloejen. God is een grote vergelder der rechtvaerdigen. Onder de genen, die de geschreve Wet weten, zijn lieden, die in God, in 't geen, dat voor dezen aan hen geleert is, en in 't geen, dat aan hen verkondigt is, geloven. Zeker, zy gehoorzamen God, en verlaten niet zijn Wet. Zy zullen een grote vergelding van God ontfangen, hy houd naauwe rekening. O gy, die ware gelovigen zijt, weest geduldig in uw tegenspoet, volhard in wel te doen, strijd voor 't geloof, en vreest God, gy zult zalig zijn. |
|