tekst, derhalve in de ‘oorspronkelijke evangeliebeleving’ en geloofservaring van Franciscus en zijn volgelingen. Deze vier hoofdstukken of thema's cirkelen mijns inziens om vier grondwoorden: navolging, gehoorzaamheid, armoede en nederigheid. Zo gaat Verheij in het eerste hoofdstuk uit dit tweede deel (‘De regel: een andere kijk op het leven’) in op ‘het heilig evangelie voor ogen houden’ en ‘de voetstappen van Christus volgen’, navolging dus. In het derde hoofdstuk (‘Het leven als geschenk’) gaat hij bijvoorbeeld in op het ‘leven zonder eigendom’ en het leven ‘als pelgrims in deze wereld’, armoede dus. Aan dit hoofdstuk over de armoede wordt ook de titel van het boek ontleend. Verheij legt hier de passage uit de regel (hfst. 6,5) uit waarin gesteld wordt, dat de armoede de broeders die leven naar het voorbeeld van Christus binnenleidt ‘in het land van de levenden’. Bedoeld is hier een leven ‘waarin zonder belemmering de liefdevolle kracht van God zo aan het licht komt dat de mens helemaal zichzelf is en juist daarin God ten volle tot zijn recht komt’ (p. 179). Dit is de vervulling van het evangelie.
De nieuwe indeling van de regel die Verheij hier presenteert, lijkt niet alleen logischer dan de gebruikelijke indeling in twaalf hoofdstukken, maar schept ook de voorwaarden voor een nieuwe interpretatie en een dieper verstaan van de tekst. Zo volgen in het derde hoofdstuk van de oorspronkelijke regel aanwijzingen over het vreedzame leven in de wereld (3,10-3,14) op regels voor het getijdengebed en het vasten (3,1-3,9). Omdat zowel de inhoud als de manier van formuleren erop wijzen dat met 3,10 (‘Ik raad mijn broeders aan, ik vermaan en waarschuw hen in de Heer Jezus Christus’) een heel nieuw gedeelte begint, deelt Verheij dit derde hoofdstuk op in twee delen (p. 114). Omgekeerd trekt hij gedeelten van hoofdstukken bij elkaar waar de betekenis van de tekstgedeelten erom vraagt. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het laatste gedeelte van hoofdstuk 6 (6,7-6,9) over ziekte van broeders en het eerste gedeelte van hoofdstuk 7 (7,1-7,3) over zonden van broeders; in beide gevallen, dat wil zeggen doorlopend, gaat het om ‘zwakke broeders die moreel of lichamelijk niet staande zijn gebleven of niet mee zijn gekomen’ (p. 119).
Wat is nu de wetenschappelijke waarde van dit boek? De mooie layout ervan, niet in de laatste plaats te danken aan de moderne illustraties die aan The Bible through Asian Eyes (Kyoto 1991) ontleend zijn, maakt duidelijk dat de samenstellers van het boek mikken op een breed publiek. Tegelijk werkt de kindertekening op de voorkant (een stralende zon) eerder storend, hoe symbolisch ook voor het leven dat altijd tegelijk kwetsbaar is en verlicht door de stralen van God. Verhelderend, zo men wil heilzaam, is in ieder geval Verheijs nieuwe indeling en bijbehorende interpretatie van de regel en bepaalde theologische inzichten die dat oplevert. Zo laat hij zien dat het volgen van Christus voor de minderbroeders niet zozeer een ‘ideaal’ is als wel een ‘uitweg’ uit de situatie van leven ‘in de schaduw van de dood’, nog ver weg van ‘het land van de levenden’. Veel van de geboden inzichten gaan echter terug op het onderzoek van Kajetan Esser uit de jaren vijftig en zestig, met name diens Die endgültige Regel der Minderen Brüder im Lichte der neuesten For-